Privékapitaal en bedrijfslogica zijn geen wondermiddel tegen armoede, integendeel
Linsey McGoey: ‘Armoede is geen praktisch maar een structureel probleem’
Beeld: Gie Goris (CC BY-NC 2.0)
In armoedebestrijding en ontwikkelingssamenwerking kan je geen verspilling tolereren. Daarom krijgt Bill Gates als wilde weldoener een heldenstatus, terwijl overheden de schuld krijgen van alle plagen van Egypte. De Canadese academica Linsey McGoey vindt zowel het ene als het andere onterecht. ‘De winst voor de investeerders wordt meebetaald door de armsten.’
‘Vrijgevigheid kan heel winstgevend zijn.’ De uitspraak is van Frank Guistra, een goede kennis van Bill Clinton. Beide mannen kennen elkaar uit het filantropische circuit waarin Clinton zich na zijn presidentschap profileerde. Guistra is een rijke zakenman die een deel van zijn fortuin aan goede doelen geeft en dat ‘heeft altijd heel goed gewerkt’ voor hem, zegt hij zelf.
Linsey McGoey was in Brussel op uitnodiging van Full Circle, een unieke club in Brussel, gericht op het samenbrengen van originele ideeën, inspirerende sprekers en diverse publieken, zowel in professionele als sociale omgevingen.
De Canadese onderzoekster Linsey McGoey gebruikt zijn uitspraken in No Such Thing as a Free Gift: The Gates Foundation and the Price of Philantropy om de centrale vraag van haar boek in te leiden: ‘Dat hij toevallig voordeel haalt uit zakelijke overeenkomsten in landen waar hij zijn filantropische middelen in investeert – wat is daar fout aan?’ Eigenlijk is dit een retorische vraag die Guistra zelf stelt, maar McGoey neemt ze ernstig. En haar antwoord is verre van het schouderophalende ‘niets’ dat Guistra suggereert.
De bewondering voor wat ze filantrokapitalisten noemt, heeft volgens de auteur ‘de idee versterkt dat geld geven de beste manier is om solidair te zijn. Dat is niet correct. Geld geven is wellicht de beste manier om er uiteindelijk zelf beter van te worden, maar het is niet de beste manier om de wereld een betere plek voor iedereen te maken.’
MO* sprak met Linsey McGoey over rijke mensen en goede doelen, effectief altruïsme en de noodzaak van politiek activisme.
Binnen de wereld van ontwikkelingssamenwerking is er steeds meer aandacht voor de inbreng van privékapitaal en van bedrijfslogica. Privé-investeringen zijn onmisbaar voor het realiseren van de duurzame ontwikkelingsdoelen, en een injectie van winststreven zou de effectiviteit van veel ontwikkelingsprojecten vergroten.
Linsey McGoey: Ik ken de redenering en ze krijgt verschillende vormen en namen; impact investing, microfinanciering en publiek-private partnerschappen. Er is niet per se iets fout met de idee van impact investeringen. Kapitaal inzetten om positieve maatschappelijke effecten te realiseren – betere gezondheidszorg voor allen, meer scholen, goede huisvesting, waardig werk – in plaats van dat kapitaal te gebruiken om wapenproductie, tabak, oliewinning of andere schadelijke industrieën te versterken, dat is goed.
Voorkomt impact investment belastingontduiking of -ontwijking? Leidt het tot verbetering van arbeidsomstandigheden en tot meer veiligheid voor alle betrokkenen? Tot echt duurzame ontwikkeling?
Dus, ja, het is positief dat bijvoorbeeld de Gates Foundation er strikt op toeziet dat er geen aandelen van de tabaksindustrie in hun portfolio belanden. Dat is ethisch investeren, en dat is vanzelfsprekend beter dan onethisch investeren. Maar de hype over impactinvesteringen is oneindig veel groter dan wat er op het terrein gebeurt en de belofte overschaduwt volkomen wat we empirisch kunnen vaststellen aan feitelijke positieve effecten.
Wat er aan echt onderzoek is, geeft ook aan dat er veel minder investeerders en veel minder kapitaal in geïnvesteerd wordt, en dat er veel minder ondernemingen met expliciet sociale meerwaarde in hun kernmissie zijn die er een beroep op willen doen. De facto gaat het dus in het beste geval om een marginale bijdrage. En in wezen blijft het illusoir dat het makkelijk zou zijn om financiële winst voor de investeerders te combineren met sociale winst voor kwetsbare bevolkingen.
Want de introductie van het winstmotief in de ontwikkelingsopzet zet minstens de deur op een kier voor misbruik van armoede en gebrek voor wie al overschot heeft. De weg van profijt naar profiteren is kort. Voorkomt impact investment belastingontduiking of -ontwijking? Leidt het tot verbetering van arbeidsomstandigheden en tot meer veiligheid voor alle betrokkenen? Tot echt duurzame ontwikkeling?
U stelt de vragen. Is er voldoende kennis en ervaring om er ook een antwoord op te geven?
Linsey McGoey: Er is intussen toch al tien jaar mee geëxperimenteerd, en het model heeft vooral veel ontgoochelingen opgeleverd. Via Social Impact Bonds, Humanitarian Bonds, Private Finance Initiatives en andere Public Private Partnerships vervangt privékapitaal stilaan de overheidsinvesteringen in bijvoorbeeld scholen of ziekenhuizen. De bedoeling is om zo overheidsmiddelen te besparen, maar vervolgens wordt het met privégeld gefinancierde gebouw geleased aan de overheid. Alleen: de bedrijven hoeven hun rekeningen niet helemaal transparant te maken, want voor sommige onderdelen wordt geschermd met vertrouwelijkheid en concurrentiebescherming. Dat betekent vaak dat ze hun interne kosten hoger aanrekenen dan ze in feite zijn. Daardoor krijgt de overheid, die uiteindelijk toch de betalende partner is, een hogere factuur dan wanneer ze de infrastructuur meteen zelf aanbesteed of gebouwd had.
Onderzoek in het VK, onder andere van het National Audit Office, heeft onomstootbaar bewezen dat de aanbesteding en uitbesteding van diensten of projecten, bedoeld om door concurrentie tot scherpere prijzen te komen, uiteindelijk een heel pak duurder uitkomt voor de overheid. Zelfs Philip Hammond, de conservatieve vorige minister van Financiën in Londen, heeft publiek gezegd nooit nog zo’n PFI te zullen ondertekenen. Alleen vermoed ik dat de aanpak onder een andere naam nog wel voortgezet wordt.
Beeld: Gie Goris (CC BY-NC 2.0)
Uw kritiek op het uitbesteden van ontwikkelingssamenwerking aan de privésector is dus gebaseerd op slechte kostenefficiëntie, niet op ethische bezwaren. Vaak is de kritiek eerder: ‘Het kan niet dat je winst maakt op basis van de armoede van anderen.’
Linsey McGoey: De werkelijkheid toont in elk geval dat er talloze manieren zijn waarop mensen of ondernemingen winst maken uit de armoede van anderen. Armoede is big business. Maar als je het als een ethische vraag stelt – is het aanvaardbaar dat bedrijven winst maken door de armen diensten te verkopen – dan heb ik daar geen eenduidig antwoord op.
Wat wél duidelijk is: er zijn regels en controles nodig om te voorkomen dat winst maken, verwordt tot uitpersen. De wens van de ene om winst te maken mag het leven van een andere niet in het gedrang brengen. Je kan die vraag ook niet beantwoorden zonder duidelijk te maken hoe je de armoede zelf gaat aanpakken. Want heel vaak is die het gevolg van slechte arbeidscontracten of de afwezigheid van werk, van het feit dat de zwarte economie veel groter is dan de formele economie, of vooral: omdat de mondiale toeleveringsketens er voordeel bij hebben dat er plekken zijn waar mensen in diepe armoede leven en dus bereid zijn aan absolute hongerlonen te werken.
Vaak is het wel degelijk een zero sum game: de winst voor de investeerders wordt meebetaald door de armsten.
De correcte vraag is daarom niet of er – kleine – winsten gemaakt mogen worden op producten of diensten voor de armsten, wel hoe we kunnen voorkomen dat er megawinsten gemaakt worden omdat mensen arm zijn – waardoor er dus ook een incentive is voor internationale bedrijven om mensen arm te houden.
Het verhaal, of het sprookje, dat mensen als Steven Pinker vertellen, is dat we voor win-win scenario’s moeten gaan, waarbij de armsten geholpen worden terwijl de investeerders ook winsten maken. Dat is veel minder evident dan men laat uitschijnen, en vaak is het wel degelijk een zero sum game: de winst voor de investeerders wordt meebetaald door de armsten. Adam Smith heeft trouwens nooit beweerd dat privéwinsten ontstaan zonder dat er maatschappelijke kosten mee verbonden zijn. Hij beschreef meermaals hoe het streven naar winst ertoe kon leiden dat de overheid en de samenleving bedrogen werden.
De discussie zou makkelijk zijn indien je zou kunnen aantonen dat privatisering leidt tot extractie van publieke middelen voor privéwinsten, terwijl publieke initiatieven de samenleving als geheel dienen. Maar publieke instellingen of initiatieven zijn soms bureaucratisch en inefficiënt, ze zijn kwetsbaar voor favoritisme en cliëntelisme…
Linsey McGoey: Overheden en privé-actoren staan niet diametraal tegenover elkaar. Ze zijn op veel manier verweven vanaf het ontstaan van de moderne economie en ze halen daar beide voordeel uit. Maar dat is niet altijd zonder problemen, om het zacht uit te drukken. Dat maakt het vandaag echter extra moeilijk voor overheden om privébedrijven te reguleren.
Faalt de openbare dienstverlening? Soms. Maar de openbare sector slaagt er vooral niet in om zichzelf in de markt te zetten als een sleutelspeler. Het zijn uiteindelijk overheidsinvesteringen die ervoor gezorgd hebben dat er vooruitgang gemaakt is op vlak van ontwikkeling. Het terugdringen van kindersterfte, het opvoeren van onderwijskansen voor iedereen – inclusief meisjes, … dat is niet de verdienste van de Gates Foundation, want haar bijdrage aan het wereldwijde ontwikkelingsbudget is marginaal wanneer je het vergelijkt met wat overheden uitgeven aan onderwijs en gezondheidszorg bijvoorbeeld.
De Gates Foundation geeft enkele miljarden. Dat lijkt veel, maar zelfs tegenover de officiële ontwikkelingshulp – meer dan 150 miljard dollar die OESO-landen jaarlijks besteden – is het niet meer zo indrukwekkend. Alleen is Gates beter in branding en in het zichtbaar maken van zijn bijdrage, terwijl overheden nalaten om zichzelf te presenteren als onmisbare waarde- en missiegedreven actoren, zoals de econome Mazzucato ze noemt. Het gevolg is dat het veel te makkelijk wordt om overheidsdiensten van inefficiëntie te beschuldigen, terwijl ze dat niet meer zijn dan privédiensten.
Nu we het toch over efficiëntie hebben. De nieuwste trend in filantropie is effectief altruïsme, waarin opnieuw de meetinstrumenten en de logica van het bedrijfsleven gehanteerd worden om engagement en goedheid mee te beoordelen. Ethiek wordt een vraag van return on investment.
Linsey McGoey: Het vertrekpunt van effectief altruïsme is dat je, vanuit rationeel ethisch standpunt, je giften moet geven aan de organisaties die er het meest menselijk leed mee kunnen oplossen. Dat klinkt goed en terecht. Maar de consequentie is dat de armen in rijkere landen opgeofferd worden, want elke euro die jij geeft, kan in Malawi zoveel meer realiseren dan in Antwerpen. En dus wordt het moreel verwerpelijk om projecten in eigen land te steunen, louter op basis van een economische kostenbatenanalyse. Dat is pervers, toch?
Binnen die redenering wordt het zelfs moreel goed als je van wisselkoersspeculatie gebruik kan maken, ook al ondermijnt die kwetsbare economieën. Bovendien gaat er van deze visie geen stimulans uit om structurele ongelijkheden of onrechtvaardigheden aan te pakken. Bijna integendeel, want in dit universum zijn mensen met grote fortuinen essentieel, want zij kunnen grote bedragen geven en die maximaal als hefboom inzetten om gedaan te krijgen wat zij beschouwen als de beste aanpak.
Wie onrecht wil uitroeien maar de status-quo niet probeert te veranderen, die dreigt zich bezig te houden met pseudoproblemen.
Ongelijkheid is dan geen probleem dat armoede mee veroorzaakt, het wordt bijna een voorwaarde om armoede aan te pakken. De kapitalistische markteconomie wordt niet gezien als een probleem of als de oorzaak van armoede en uitsluiting, maar als de juiste oplossing die alleen nog niet voor iedereen beschikbaar is.
Het feit dat effectieve altruïsten eenzijdig uitgaan van economische efficiëntie, maakt ook dat zij geen ruimte hebben voor menselijke waardigheid of initiatieven van onderaf.
De zogenaamd efficiënte oplossingen zijn in mijn ogen net heel inefficiënt omdat ze de oorzaken van armoede ongemoeid laten. Wie onrecht wil uitroeien maar de status-quo niet probeert te veranderen, die dreigt zich bezig te houden met pseudoproblemen. Een beetje zoals de utilitaristen en hun debatten over compensatie in de periode dat de slavernij afgeschaft werd. Hun centrale vraag toen was: hoe compenseren we de slavenhouders, zodat zij zo weinig mogelijk schade ondervinden van het afschaffen van een schreeuwend onrecht waarop ze hun welstand gebouwd hadden.
De effectieve altruïsten isoleren ook een probleem, dat ze met groot rationeel vertoon te lijf gaan, maar ze tonen niet aan dat ze zich op het juiste aspect of probleem richten, en al helemaal niet of hun rationele aanpak ook de structuur van de armoede of het onrecht aanpakt. De kans dat effectief altruïsme politiek activisme gaat financieren, is quasi nihil.
Beeld: Gie Goris (CC BY-NC 2.0)
Hoe belangrijk is activisme in het bestrijden van armoede?
Linsey McGoey: Het is gewoon essentieel. Neem de uitsluiting en verarming van de zwarte bevolking in Zuid-Afrika. Om die armoede uit de wereld te helpen, volstonden onderwijs en landbouwverbetering niet, daarvoor was een volgehouden, politieke anti-apartheidsstrijd nodig. En vandaag moet die strijd tegen ongelijkheid nog altijd voortgezet worden. Maar vanuit het perspectief van de effectieve altruïsten zou die strijd slecht scoren, want hij was zowel ambigu als politiek controversieel, en de slaagkansen tussen 1960 en 1990 waren nooit hoog genoeg om steun eraan te beschouwen als “efficiënt gebruik van schaarse middelen”.
De mensen die het denken van het effectieve altruïsme toepassen op hun giften, zijn meestal heel gemotiveerd hebben goede intenties, het probleem is echter dat de denkrichting niet naar systemen van uitsluiting kijkt, maar uitsluitend naar praktische oplossingen zoekt – alsof die kunnen bestaan zonder de fundamenten van racisme, uitbuiting en ongelijkheid aan te pakken.