Maleisisch auteur Tash Aw over het einde van de Aziatische Droom
‘Mensen in Azië weten nog wat goed is en wat kwaad, maar de economie laat geen ruimte om daarnaar te handelen’
De 21ste eeuw is de Eeuw van Azië. Het is zo vaak herhaald, en het wordt nu al meer dan twintig jaar met indrukwekkende groeicijfers onderbouwd, dat niemand de stelling nog in twijfel durft te trekken. Behalve de Maleisische schijver Tash Aw. Hij stelt vast dat de Aziatische Droom een leeggelopen ballon is. Gie Goris sprak met hem.
‘De Aziatische Droom is een heel verleidelijk verhaal dat mensen hoop geeft op beterschap én zelfwaarde, want eindelijk komen we op gelijk niveau met het Westen’, zegt Tash Aw. ‘Alleen is die droom een luchtspiegeling voor heel veel mensen. Het wordt vandaag duidelijk dat voor de meeste Aziaten het leven nog altijd een kwestie van overleven is, ook als je dag en nacht werkt en geen vragen stelt. De mythe bestaat nog, maar wordt steeds meer herkend als een mythe. De kloof tussen wat je op sociale media of in de bioscoop ziet en de doorleefde realiteit wordt groter. De mogelijkheid om uit de armoede te ontsnappen blijkt alleen nog te bestaan op Instagram’, besluit Aw. Waaraan hij licht sarcastisch toevoegt: ‘Misschien verklaart dat ook de populariteit van het medium.’
Ik interview het Wunderkind van de Aziatische literatuur tweemaal op één dag. Een keer in de namiddag, in de beslotenheid van een leeg café in het hotel waar hij verblijft, en enkele uren later nog eens in de ingewanden van het Paleis voor Schone Kunsten, met een geboeid publiek erbij.
Tash Aw is niet het soort kosmopolitische schrijver, zoals zo veel van zijn generatiegenoten die allemaal een cursus creative writing volgden aan een Amerikaanse universiteit en daarna verhalen schrijven over personages die in de VS wonen maar wortels hebben in een of ander land in het globale Zuiden. Zijn literatuur is onbeschaamd Aziatisch en onverdund lokaal – voorlopig, want intussen woont hij in Parijs, na enkele jaren in Londen en andere westerse grootsteden te hebben verbleven. ‘Mijn generatie probeerde, na een lange periode van kolonialisme, uit te zoeken wat nationale identiteit voor ons kon betekenen’, zegt hij. ‘Een belangrijk aspect daarvan was het geloof dat onze levens maakbaar waren. Alleen bleek dat niet voor iedereen te kloppen.’
Aanleiding voor Tash Aws passage in Brussel is de publicatie eerder dit jaar van Wij, de overlevenden. De roman vertelt het verhaal van Ahok, een Chinees-Maleisische jongen die opgroeit in een arm gezin. Toch slaagt hij er op een bepaald moment in om ondanks zichzelf succesvol te worden. Maar al snel zit er geen beweging meer in zijn leven en na een tijdje gaat alles weer bergaf. Ik vertel de auteur dat ik na het lezen van het boek een alternatieve titel op een papiertje kribbelde: De ondraaglijke banaliteit van armoede.
Tash Aw lacht. Hij vindt het niet slecht gevonden. ‘Wat ik schrijf,’ zegt hij, ‘is ook een reactie op de literatuur over landelijk Azië, die grotendeels door westerse auteurs geschreven is. Die boeken bulken van de romantiek over armoede op het platteland: de rust, de gemeenschap, het evenwicht, je noemt het. De voorbije decennia heeft die romantiek ook in Zuidoost-Azië een groot publiek gevonden, omdat zoveel mensen het dorp ingeruild hebben voor de stad en daar vervolgens niet de voldoening vonden die beloofd werd. Toch wil iedereen weg uit de dorpen, omdat het vergeten plekken zijn waar alleen maar armoede en stilstand is. Europeanen begrijpen dat vaak niet, maar in Azië is dat gevoel heel reëel. Je hebt misschien een paar plekken waar bevoorrechte stedelingen een stukje woud kunnen kopen, maar dat heeft minder met natuur te maken dan met gated communities, in dit geval: afgesloten en bewaakte bomen, verre van wat echt dorpsleven inhoudt.’
‘Er worden veel te weinig vragen gesteld over de manier waarop Azië zich ontwikkeld heeft.’
De collectieve drang om de dorpen te verlaten, hangt direct samen met de obsessie om rijk te worden. De vorige roman van Tash Aw, Vijfsterrenmiljardair, gaat daarover. Hij past, suggereer ik, in groeiend subgenre van de Aziatische literatuur: de Aziatische Droomromans. Witte Tijger van Aravind Adiga en Hoe word je stinkend rijk in het nieuwe Azië? van Mohsin Hamid zijn rond hetzelfde thema gecomponeerd en de populaire Hollywoodfilm Crazy Rich Asians exploiteert het exponentieel. Tash Aw is het niet eens met mijn karakterisering: ‘Ik ken die boeken, maar zie geen genre. Integendeel, ik vind dat er veel te weinig gekeken wordt naar de werkelijke obsessie met rijk worden en rijke elites. Er worden veel te weinig vragen gesteld over de manier waarop Azië zich ontwikkeld heeft. Dat is net de reden om er literatuur over te maken. Mijn boeken proberen iets te zeggen over de realiteit van het leven in hedendaags Azië, en dus gaan ze ook over de fascinatie voor rijkdom en materiële bezittingen. De Aziatische Droom houdt in dat rijkdom bereikbaar is voor iedereen. Dat is de vijfsterrenmiljardair.’
Meteen wijst Tash Aw op een schaduwkant van dat verlangen naar rijkdom: ‘De Aziatische Droom houdt in dat je zelf aan de knoppen zit, dat je verantwoordelijk bent voor elk aspect van wat er zich in je leven afspeelt. Wie rijk is, verdient het. Wie arm is, heeft het aan zichzelf te wijten. Opgroeien in Azië betekent dat je die overtuiging dagelijks ingelepeld krijgt. We geloven dat we in een echte meritocratie leven, dus wordt het bestaan van maatschappelijke structuren en hun impact op individuele levens botweg ontkend.’
In Wij, de overlevenden stelt Tash Aw de vraag of dat allemaal wel klopt. ‘Dit is het verhaal van Azië dat op de grenzen van zijn eigen vooruitgangsoptimisme stoot. Stilaan dringt het besef door dat hard werken en studeren weinig oplevert voor wie geboren wordt aan de onderkant van de maatschappij. Mensen werken dag en nacht, en kunnen op het einde van de maand toch ternauwernood de rekeningen betalen. Daardoor verdampt ook hun zekerheid dat iedereen vooruit zal gaan en een welvarend leven zal leiden.’
‘Het einde van de Aziatische Droom heeft heel diepgaande consequenties,’ zegt Tash Aw, ‘want het was allesbepalend voor de manier waarop mensen de voorbije twintig, dertig jaar geleefd hebben. Mensen waren er gewoon zeker van dat hun kinderen betere studiekansen en betere levens zouden krijgen dan zijzelf. Als dat geloof verdwijnt, wordt het leven opnieuw een aaneenschakeling van rekeningen die betaald moeten worden zonder dat je weet hoe. De voorbije decennia konden regeringen repressief of corrupt zijn, mensen lieten begaan omdat hun lonen bleven stijgen en hun perspectieven bleven verbeteren. Dat is niet langer het geval.’
‘Het einde van de Aziatische Droom heeft heel diepgaande consequenties.’
Nochtans, werp ik tegen, groeit de economie nog wel, zeker in China, maar ook in Zuidoost-Azië. Tash Aw is niet onder de indruk: ‘In China wordt een groei van zes procent niet ervaren als “groei”, maar als vier procent minder dan voorheen. En in Maleisië is er zeker geen groei meer van de koopkracht, ook al tonen de tabellen dat het bruto nationaal product met 3,3 procent toeneemt. Het enige wat gewone mensen nog zien groeien, zijn de belastingen. Het gevoel van vooruitgang, van florissante vooruitzichten is verloren. Intussen zijn er, naast de traditionele gemeenschappen in Maleisië, miljoenen mensen bijgekomen. Die recente migranten [uit Bangladesh, Myanmar, Indonesië, Nepal] bevinden zich helemaal onderaan de ladder. Als de economie nog goed draait, is het dankzij hun lagelonenarbeid, maar zij zijn de laatsten om ervan te genieten.’
Die Aziatische Droom was geen kortstondige opstoot van optimisme, gebaseerd op de periode van snelle groei van de jongste decennia, suggereer ik. Lee Kuan Yew en Mahatir Mohammad, de historische leiders van respectievelijk Singapore en Maleisië, voerden al tijdens de jaren 1990 een vertoog waarin groei en grootsheid gezien werden als vanzelfsprekend onderdeel van de Aziatische cultuur: een cultuur van hard werk, respect voor hiërarchische verhoudingen en prioriteit voor collectief welzijn in plaats van individuele welvaart.
Tash Aw reageert kritisch. ‘Lee Kuan Yew en Mahatir Mohammad zijn er destijds in geslaagd om bepaalde elementen uit traditionele culturen te verbinden met een agressief neoliberaal kapitalisme. Hun “Aziatische waarden” dienden vooral om ongelijke en onrechtvaardige structuren te verdedigen. Ja, wij groeien op met een enorm respect voor autoriteit in de familie en zullen ouders of grootouders niet tegenspreken. Maar Lee en Mahatir hebben dat element gebruikt om hun autoritair bestuur op te baseren. Dat ontneemt mensen de ruimte en de mogelijkheid om het systeem dat hen aan hun lot overlaat in vraag te stellen. Het resultaat zijn landen waar vrijheid van meningsuiting niet bestaat of uitermate strikt gereguleerd is. Ik vind de idee dat een samenleving zonder aandacht voor fundamentele mensenrechten op een of andere manier diep geworteld is in Aziatische cultuur nogal aanstootgevend.’
De greep van een autoritaire overheid op het openbare debat is in veel Aziatische landen een gekend fenomeen. In Indonesië en Maleisië is de controle op vrije meningsuiting de voorbije jaren wat losser geworden, in Thailand en de Filipijnen een heel pak strakker, en in Vietnam of Cambodja heeft die ruimte nog nooit echt bestaan. Het is, met andere woorden, een omgeving die nooit voor zeker genomen mag worden door schrijvers, zeg ik.
‘Iedereen werkt met een zekere graad van voorzorg of voorzichtigheid, al is een roman van meer dan driehonderd bladzijden niet zo gevaarlijk. Want wie leest dat?’
Tash Aw: ‘Iedereen werkt met een zekere graad van voorzorg of voorzichtigheid, al is een roman van meer dan driehonderd bladzijden niet zo gevaarlijk. Want wie leest dat? Non-fictie of opiniebijdragen in de New York Times, zoals ik jarenlang geschreven heb, zijn problematischer. Maar ik ben in elk geval eerder een romanschrijver die de menselijke en persoonlijke impact van maatschappelijke ontwikkelingen onderzoekt, en mijn lezers zijn dan ook op de eerste plaats op zoek naar een reflectie van hun individuele levens in de verhalen die ik schrijf. En eigenlijk denk ik dat dit krachtiger is dan een politiek pamflet’, besluit hij.
De reden waarom Tash Aw begon te schrijven, was om zichtbaarheid te geven aan de mensen waarmee hij opgegroeid is: zijn familie, zijn gemeenschap, en daardoor ook zichzelf. Die gemeenschap, dat zijn op de eerste plaats Maleisiërs van Chinese afkomst. ‘Ik ben pas laat gaan beseffen dat ik “anders” was. Als kind hoorde ik soms: “Ga terug naar waar jullie vandaan komen.” Of: “Ga terug naar China.” Ik dacht werkelijk dat die uitspraken voor iemand anders bedoeld waren, want ik was van “hier”, ik was net zo thuis als alle anderen. Het was pas als tiener dat ik begon te beseffen dat het wel degelijk over mij ging, over mijn familie en over zowat iedereen waarmee ik opgegroeid was. Dat besef veranderde de manier waarover ik over mezelf dacht. Want je zelfbeeld wordt altijd gevormd door wat anderen over jou denken en zeggen. Je wordt een buitenstaander en een vreemdeling door zo behandeld te worden.’
De uitsluiting waarmee Tash Aw als Chinese Maleisiërs geconfronteerd werd, kwam hij ook tegen in de literatuur. ‘Omdat we geen publiek bestaan kregen, wou ik Chinese migranten wel een leven, een naam en een bestaan geven in mijn verhalen. Dat geeft waardigheid en trots aan mensen, ook al lezen ze wellicht geen hele roman, en zeker niet in het Engels. Het zijn mensen die zich niet bezighouden met beleid en bestuur, maar met het einde van de maand of hoe de volgende dag door te komen. Maar ze weten wel dat ze een bestaan krijgen in een ruimte die nooit voor hen voorbehouden was.’
Een etnische minderheid zoals Chinezen of Tamils zichtbaar maken met verhalen is in Maleisië nooit een louter literaire keuze. De verbeelding die etnisch is, wordt vanzelf politiek in een land dat kort na de onafhankelijkheid af te rekenen kreeg met ernstige rellen tussen de drie grote etnische groepen (Maleiërs, Chinezen en Tamils). Uit die periode van spanningen en anti-Chinese rellen, ontstond ook de officiële boemipoetra-ideologie van de Maleisische staat. Boemipoetra betekent letterlijk “kind van de grond” en verwijst naar de Maleise inwoners van Maleisië, die positief gediscrimineerd worden, ook al vormen ze de meerderheid.
Is de keuze voor Chinees-Maleisische hoofdpersonages en omgevingen vooral een manier om de eigen gemeenschap te bevestigen, of gaat het verder en moeten we zijn romans lezen als een uitdrukkelijke stellingname tegen de boemipoetra-ideologie? Tash Aw: ‘Het werkelijke bestaan van minderheden zichtbaar maken en hun verhaal vertellen, is al een vorm van verzet tegen de dominante ideologie. De boodschap is immers dat degenen die in de positie van de “andere” geplaatst worden, volwaardige emotionele en politieke levens leiden, en dus ook evenveel recht op staatsburgerschap en participatie hebben als iedereen. Ik denk daar niet over als anti-boemipoetra, maar als pro-gelijke rechten.’
‘Het werkelijke bestaan van minderheden zichtbaar maken en hun verhaal vertellen, is al een vorm van verzet tegen de dominante ideologie.’
In Wij, de overlevenden lijkt het alsof de Chinese gemeenschap in Maleisië nooit deelgenomen heeft aan de Aziatische Droom en dat er vandaag gewoon géén perspectief is. Er wordt volop geploeterd en geprobeerd, maar uiteindelijk leidt het tot niets. Is dat niet een té pessimistische visie op het leven, vraag ik. Tash Aw schudt even met zijn hoofd. ‘Dat is het leven voor de meeste Chinese Maleisiërs, voor zo ver ik het zie’, antwoordt hij.
In de roman kaart spelen de totaal onaanvaardbare levensomstandigheden en de behandeling van miljoenen migrantenarbeiders – met en zonder papieren – misschien een nog belangrijkere rol. ‘Er is heel weinig interactie tussen de rijke bovenlaag en de onderlaag van migranten. Migranten poetsen de huizen van de rijken, onderhouden de tuinen, werken in hun ondernemingen, maar ze ontmoeten hen nauwelijks. Dat is anders voor buschauffeurs, bouwvakkers, marktkramers… Hun levens worden tegen de levens van de nieuwe immigranten aangeduwd, zonder buffer of economische afstand. Migranten leveren diensten aan rijke Maleisiërs, maar zijn een bedreiging voor arme Maleisiërs. In die context wordt racisme ook meer dan een moreel probleem, het wordt een existentieel probleem.’
En dus wordt, in het verhaal maar ook in het echte leven, de uitbuiting van de migranten georganiseerd en uitgevoerd door mensen die net een klasse hoger staan in de samenleving. Niet door de bovenklasse zelf, ook al profiteert die echt van de uitbuiting. Kan het feit dat de “concurrenten” aan de onderkant fysiek met elkaar te maken hebben ook leiden tot een bewustwording van de werkelijke machtsverhoudingen in het land, en dus tot onderlinge solidariteit in plaats van competitie?
‘Dat lijkt me overdreven idealistisch’, reageert Tash Aw. ‘Ik zie het in elk geval niet gebeuren. Wat wel gebeurt, is dat het meest rauwe racisme van onderuit komt. Mensen die zelf het slachtoffer geweest zijn van sociaal geweld, zijn nu in een positie om sociaal geweld uit te oefenen op nog kwetsbaardere mensen – en ze maken gebruik van die mogelijkheid. Want dat is de enige manier die ze kennen om met macht om te gaan. Ook rijkere mensen kennen geen andere manier, want hun rijkdom is nog zo pril. Toen ik opgroeide, waren de meeste mensen nog arm. Dus ook voor hen geldt dat ze herhalen tegenover migranten wat ze zelf ondergaan hebben in het verleden. Dat is geen excuus, het is een vaststelling. Ook binnen de Chinese gemeenschap hoor je dat “wij in bootjes arriveerden en ons moesten opwerken” en dat het nu dus aan de nieuwkomers is om zich waar te maken. Men vergeet gemakshalve dat het Maleisië van een halve eeuw geleden een ander land was dan het hedendaagse Maleisië.’
Het scharniermoment in Wij, de overlevenden is wanneer Ahok een migrant vermoordt. Er is geen sprake van voorbedachte rade, maar is het daardoor een geval van zinsverbijstering en zinloos geweld? Tash Aw: ‘De meeste lezers in Maleisië willen per se dat laatste geloven, omdat het alternatief is dat het incident een geval van racistisch geweld is, een brutale en fysieke manier om te doen wat de samenleving in haar geheel doet, namelijk: migranten doodzwijgen en een waardig leven ontnemen.’
Omdat het verhaal voortdurend terugkeert naar de moord, de aanloop ernaartoe, het proces en de gevolgen, valt extra op dat er niet of nauwelijks sprake is van schuld of boete. De morele verontwaardiging over geweld dat anderen aangedaan wordt, lijkt te ontbreken. Daders of slachtoffers lijken het over één ding eens te zijn: geweld gebeurt, dat aanvaard je gewoon. Wordt er zo omgegaan met geweld in stad en dorp in Maleisië?
‘Het is niet dat mensen hun morele aanvoelen verloren hebben, maar ze vinden het extreem moeilijk om het in de dagelijkse realiteit toe te passen.’
Tash Aw: ‘Het is niet dat Ahok niet weet wat goed of kwaad is, hij kent de waarde van zijn gedrag en van het leven. Maar zijn leven omvat keuzes en momenten die voor een middenklasser buiten beeld blijven. Is hij minder ethisch dan bijvoorbeeld de interviewster in het boek, die wel geschokt is door het geweld? Of moet hij wel pragmatisch omgaan met de dingen die zich opdringen in zijn leven, omdat hij niet de kans heeft zich ervan af te wenden? Een middenklasseburger leeft op zo’n grote afstand van dood en geweld, dat hij zich makkelijker verontwaardiging kan permitteren.’
Ik argumenteer dat er meer aan de hand moet zijn, want de afwezigheid van reële keuzemogelijkheden in het leven van de armen is al zo oud als de wereld. Toch ontwikkelen zij vaak heel duidelijke ethische grenzen en sociale normen, net om in armoede en ontbering een minimum aan menselijke waardigheid te kunnen bewaren. ‘Dat morele kompas van de traditionele culturen is verstoord door de opkomst van een onbarmhartig neoliberaal kapitalisme’, zegt Tash Aw. ‘Het is niet dat mensen hun morele aanvoelen verloren hebben, maar ze vinden het extreem moeilijk om het in de dagelijkse realiteit toe te passen. Daarover gaat Wij, de overlevenden ook in grote mate. De herstructurering van de samenleving naar nieuwe economische wetten verbant het ethische handelen naar de marge. Individueel hebben mensen nog altijd het gevoel dat ze het goede willen doen. Ze aarzelen om schade te berokkenen, ze voelen berouw of spijt als ze iets slechts gedaan hebben. Alleen hebben ze geen tijd of ruimte meer om daarbij stil te staan of sympathie te hebben met slachtoffers.’
De economische groei en de komst van rijkdom is geresulteerd in een maatschappij waarin iedereen voor het overleven van zichzelf moet vechten. Toch koos Tash Aw voor de titel Wij, de overlevenden en niet Ik, de overlevende. ‘Omdat onder elk individueel streven een duidelijk wij zit. Omdat doorheen de individuele verhalen een ervaring zit dat wij, als samenleving, niet langer vooruitgaan of floreren. Dit individuele verhaal is uiteindelijk het verhaal van de hele samenleving. Daarom is de aanwezigheid van Su Min, de interviewster, ook zo belangrijk. Je kan het verhaal van achterstelling en armoede niet vertellen zonder tegelijk een verhaal van privilege te vertellen. Want het gaat uiteindelijk over een heel verdeelde samenleving.’
Ik vertel dat Su Min voor mij minder de rol speelt van degene die de klassentegenstelling belichaamt – al doet ze dat uiteraard ook – maar dat ik haar op de eerste plaats ervaar als een stand-in voor de lezer. Zij wil Ahoks verhaal horen, maar voelt zich er onbehaaglijk bij. Zij is de voyeur die binnenkijkt in de uitzichtloze levens van armen die in een ander universum dan het hare overleven. En tegelijk is zij ook de auteur: niet de alziende verteller, maar de interviewer die afhankelijk is van wat de echte hoofdpersoon vertelt, van zijn perspectief en wat hij deelt of verzwijgt. Dat levert in de roman een boek op, maar hij voelt zich niet thuis bij de presentatie van zijn eigen verhaal. Hij verlaat de receptie, zij blijft kletsen over haar mooie werk.
Tash Aw: ‘Ahok is een weerspiegeling van mijn neven en vrienden waarmee ik opgegroeid ben, die me heel na aan het hart liggen en die ik had kunnen zijn als ik onderweg niet een aantal keren geluk had gehad. Su Min is de persoon die ik geworden ben, de middenklasse-schrijver. Zijn bezit de taal, zij beslist over de structuur van het verhaal. Ik ben deel van dit verhaal op meer dan een manier, maar dat geldt ook voor de meeste lezers.’