‘Mensen vroegen mij of ik Hutu of Tutsi ben, maar thuis spraken we daar niet over’

Interview

30 jaar na de Rwandese genocide zijn de trauma's nog springlevend

‘Mensen vroegen mij of ik Hutu of Tutsi ben, maar thuis spraken we daar niet over’

‘Mensen vroegen mij of ik Hutu of Tutsi ben, maar thuis spraken we daar niet over’
‘Mensen vroegen mij of ik Hutu of Tutsi ben, maar thuis spraken we daar niet over’

MO* praat met twee kinderen van ouders die meer dan vijfentwintig jaar geleden genocides ontvluchtten en in België een veilige haven vonden. Het heftige trauma dat hun ouders ervaarden, speelt nog steeds een grote rol in hun leven.

© Fayrouz

© Fayrouz

Het is 30 jaar geleden dat de genocide in Rwanda plaatsvond. Dat de gruwel niet stopt wanneer de feiten voorbij zijn, bewijst het verhaal van A. Haar ouders overleefden de genocide, maar zij draagt ook vandaag nog de trauma’s van haar ouders mee. Ook F., wiens ouders vluchtten uit Kosovo, maakte een gelijkaardig verhaal mee. ‘Ik ben de spiegel van wat iedereen voor mij niet heeft kunnen doen.’

Hoe zit het met de generaties die de genocide niet meemaakten, maar er wel de gevolgen van dragen? Dat vraag ik aan A. (26) en F. (21), twee kinderen van ouders die meer dan vijfentwintig jaar geleden een genocide ontvluchtten en in België een veilige haven vonden.

De ouders van A. ontvluchtten de genocide in Rwanda die 30 jaar geleden plaatsvond en leidde tot 1,1 miljoen doden. ‘Ik denk dat ik het best bij het nu kan beginnen’, vertelt A. terwijl ze in haar woonkamer zit waar alles een plek heeft en waar ook zij ruimte voor zichzelf leerde maken.

Haar haren zijn in ontelbare vlechten in een knot gedraaid, een haarband omsluit haar gezicht als een kroon. ‘Ik zit hier nu met generaties van leed, angst en triestheid’, zegt ze, maar haar houding reflecteert die woorden niet, lijkt zelfs het tegengestelde te zeggen. A. zit rechtop, weegt haar woorden. Er zit een afstand tussen haar en de pijn, zo lijkt het wel.

6 april – 15 juli 1994

Op zo’n honderd dagen tijd werden bijna een miljoen mensen vermoord tijdens de Rwandese genocide. Die startte met de onverwachtse dood van president Habyarimana. De Hutu-extremisten doodden iedereen die behoorde tot de Tutsi-minderheid of tegen de genocide was.

Via de radio werd er verslag gedaan over de mogelijke vluchtroutes die mensen namen. De VN-blauwhelmen trokken zich terug uit het conflict waardoor het geweld nog meer escaleerde. Er wordt geschat dat zo’n 2 miljoen Rwandezen tijdens of na de genocide op de vlucht sloegen. Ook de moeder van A. vluchtte terwijl ze hoogzwanger was van A.

Snoep of klappen

A. bracht haar eerste levensjaar door in een opvangcentrum voor vluchtelingen in België. Haar vader kwam later in beeld toen hij door gezinshereniging uit Rwanda naar België kwam.

A. was toen drie jaar oud en groeide op met veel angst. ‘Soms kwam hij thuis met snoep en speelden we een grote gelukkige familie, maar op andere momenten kwam hij dronken thuis en werd hij agressief.’

De moeder van A. vluchtte om de veiligheid van haar kinderen te waarborgen. Nu moest ze opnieuw tussen haar echtgenoot en kinderen in staan en de klappen opvangen. ‘Ik wist niets over mijn vader.’

Toen A. acht jaar was, scheidden haar ouders. A.’s moeder vertelde haar dat haar vader zijn moeder heel vroeg verloor en als oudste zoon in de familie alle verantwoordelijkheid thuis droeg. ‘Mannen mogen nooit emoties tonen in de Rwandese cultuur’, vertelt ze. ‘Ik begrijp waar zijn alcoholverslaving vandaan komt, maar dat betekent niet dat ik een band met hem wil.’

‘Als ik kijk naar foto’s van de massagraven, knaagt er iets.’

A. voelt veel woede door het gebrek aan erkenning van haar vader. ‘De enige manier waarop hij in mijn leven kan zijn, is als ik kinderen krijg. Ik wil dat ze hun opa kennen, omdat ik zelf geen grootouders heb gehad. Mijn grootvader is vermoord tijdens de genocide. Mijn grootmoeder leerde ik pas kennen toen ik zes jaar oud was.’

Een vrijwilliger die A. ontmoette in het opvangcentrum, vulde die rol voor haar in. Toen ze op school haar grootouders mee naar school mocht nemen, bracht A. die vrijwilliger mee. ‘Op een gegeven moment zei ze: “Noem mij maar gewoon oma.” Het was een oude, witte vrouw, maar ik zat naast haar als haar kleinkind.

Het verhaal van A. heeft parallellen met dat van F. (21). Zijn ouders werden slachtoffer van de genocide op Albanese moslims in Kosovo, ook in de jaren negentig. Er vielen toen naar schatting 140.000 burgerslachtoffers.

F. en ik ontmoeten elkaar in een café dichtbij het station van een grootstad. Hij zit midden in een blokperiode. ‘Dit is mijn pauze’, zegt hij. De elegantie van het gebouw staat in sterk contrast met het akelige verhaal dat F. vertelt.

Toen de Joegoslavische president Tito in 1980 stierf viel het land uit elkaar in verschillende etnische groepen die elk een eigen staat wilden. Deze nationalistische ideologie kwam tot een extremiteit in het denken van Slobodan Milošević, de president die alle Joegoslavische territoria wilde verzamelen in een Servische staat.

De bijnaam van Milošević was ‘de slager van de Balkan’ omdat er onder zijn bewind 250.000 Albanezen en Bosniërs stierven, onder andere de 8000 moslimmannen in Srebrenica. Milošević stond sinds 2002 terecht voor het Joegoslaviëtribunaal in Den Haag voor 66 misdaden tegen de menselijkheid, waaronder genocide. Maar nog voor een veroordeling volgde, werd hij in 2006 dood teruggevonden in zijn VN-cel in Den Haag.

‘Als ik kijk naar foto’s van de massagraven, knaagt er iets. Een gevoel van onrecht. Ook omdat Slobodan Praljak zelfmoord pleegde tijdens de rechtszaak in Den Haag.’ Deze Bosnisch-Kroatische generaal was door het Internationaal Strafhof van Den Haag schuldig bevonden voor oorlogsmisdaden. Maar hij dronk gif op de dag dat zijn zaak voor hoger beroep zou voorkomen.

Welk potje doe je open?

Hoewel A. zelf niet vond dat het nodig was, gaat ze sinds vorig jaar toch naar een psychologe. Daar ontdekte ze dat haar persoonlijk leed eigenlijk intergenerationeel leed was. ‘Ik heb veel geluk gehad dat ik een Rwandese psycholoog vond die mij begreep. Ik heb niet veel herinneringen aan mijn kindertijd, maar ik weet dat aan de vele veranderingen die er thuis gaande waren. Mijn therapeute leert me om mijn emotie weer te linken aan trauma.’

Want een genocide leidt niet enkel tot lichamelijke letsels en psychische trauma’s voor wie ze meemaakte, slachtoffers geven het heftige en collectieve trauma ook door aan de volgende generaties. Verschillende toonaangevende wetenschappelijke studies bevestigen dat keer op keer.

Psychotherapeut Birsen Taspinar legt uit dat er verschillende soorten trauma’s zijn en dat de impact van een genocide catastrofaal is. ‘Hoe groter het leed, hoe groter de impact. Vooral als het veroorzaakt wordt door andere mensen. Een overlijden van een geliefde op een natuurlijke manier heeft niet hetzelfde effect op onze gezondheid als veelvuldige moorden die door andere mensen zijn veroorzaakt.’

‘Soms stuiten we op een gebeurtenis die wel zeven generaties lang in een familielijn ettert.’

In haar praktijk krijgt Taspinar regelmatig mensen over de vloer die het intergenerationele trauma in hun familie willen onderzoeken. ‘Ik ben daar heel voorzichtig mee, want je weet nooit welk potje je opendoet en je kan niet met zekerheid zeggen dat iets een causaal verband heeft.’

Daarom vertrekt Taspinar altijd vanuit het hier en nu met haar patiënten. ‘Wanneer we op iets onverklaarbaar stuiten, gaan we pas kijken of dit verklaard kan worden aan de hand van vorige generaties. We maken een genogram, een stamboom waarin we plaatsen wat vorige familieleden hebben meegemaakt. Soms stuiten we zo op een gebeurtenis die wel zeven generaties lang in een familielijn ettert.’

‘Zoals negatieve verhalen een blijvende plek kunnen hebben, zijn er positieve verhalen die een krachtige impact hebben.’ Taspinar gaat met haar patiënten op zoek naar waar ze kracht uit putten en gebruikt dat als troost in haar sessies.

Onvertelde verhalen

Bij A. thuis werd er met geen woord over de genocide gerept. Haar moeder vertelde verhalen over thuis, over de goede momenten. Dat is het enige wat hen rest, want zelfs de foto’s zijn vernietigd.

‘Buiten linkt iedereen Kosovo aan het geweld, maar thuis praten we er nooit over.

‘Soms googel ik Rwanda en klik ik op afbeeldingen om een beeld te hebben van het land waar ik zo naar verlang, terwijl ik er nooit ben geweest. Ik zie een gigantisch groot oranje huis voor me. Ik weet waarom het groot is, mijn mama heeft veel broers en zussen, maar ik weet niet waarom het oranje is in mijn verbeelding. Het is omgeven door mangobomen en in de verte zie je het vee grazen in de velden.’

Van andere mensen krijgt A. wel vragen over de genocide. ‘”Ben jij een Hutu of een Tutsi?”, vroeg iemand mij een keer.’ Iets wat F. herkent. Tijdens zijn eerste muziekles vroeg zijn leerkracht hem wat zijn afkomst was en daarna volgden de vragen over de genocide. ‘Buiten linkt iedereen Kosovo aan het geweld omdat dat de eerste oorlog was waarbij alles op televisie werd uitgezonden. Dat is paradoxaal, want thuis praten we er nooit over.’ 

‘Ik heb mijn vader een keer gevraagd wat de directe oorzaak was van hun vlucht naar België’, vertelt F. ‘Hij werd toen heel boos.’ Ook aan zijn grootouders durft F. niets te vragen. ‘Ik zie aan hen dat er diepe littekens zijn nagelaten.’ Ik vraag F. waar hij de littekens in herkent. ‘In de huizen als ik terugga naar Kosovo, daar zie ik kogelgaten. Mijn grootmoeder lacht nooit, zelfs niet op foto’s. Ik heb geen emotionele band met mijn grootouders.’

De verhalen die F. geconstrueerd heeft op basis van wat familieleden hem vertelden, lopen gelijk met die van A. Ook zijn ouders vertellen vooral over de tijd die voorafging aan het conflict. ‘Ze vertelden dat ze moesten stoppen met school. Ik weet dat mijn moeder op een dag door haar vader meegenomen werd naar de bergen om te leren schieten voor wanneer de oorlog zou uitbreken.’

Om uit te zoeken wat er gebeurd was, ging F. op zoek naar de geschiedenis van Kosovo en besloot hij om politieke wetenschappen te studeren.

Vuurwerk

Er waren wel momenten bij A.’s moeder waarop dat akelige verleden toch ongewild boven kwam. ‘Ik heb ooit tijdens oudjaar bij mijn mama aangedrongen om samen naar het vuurwerk te kijken. Tot ze wel moest zeggen dat het geluid haar herinnerde aan wat ze had meegemaakt. Ze gebruikte het woord genocide niet, maar ik wist meteen dat ik niet door mocht vragen.’

‘Als mijn moeder begint te vertellen, luister ik meteen. ‘

Op een ander moment waren op de televisie beelden te zien van een gewelddadig conflict elders op de wereld. ‘Mijn moeder zei toen dat ze in volle angst had gezien hoe mensen voor haar ogen afgeslacht werden.’

‘Mijn broer en ik waren in de tram aan het tikken op een kastje dat onder de stoel voor ons bevestigd was. Een man schreeuwde tegen ons en toen reageerde mijn moeder wel disproportioneel.’ Sinds de moeder van A. in therapie is, praat ze meer. ‘Als ze begint te vertellen, luister ik meteen. Je kunt maar zoveel betekenen voor iemand. Het zal elk jaar oudjaar zijn. Die angst gaat altijd deel van haar zijn.’

Opvoeding en druk

Naast de hulpeloosheid heerst er ook een schuldgevoel. ‘Ik was soms boos op mijn moeder omdat ik als tiener bijvoorbeeld geen ice watch kreeg. Als ik daaraan terugdenk, voel ik me schuldig. Wat is een ice watch waard tegenover de veiligheid die mijn moeder mij bood?’

‘De ene generatie voedt de andere op en daar horen ook verhalen bij.’

Als A. thuis huilde dat ze gepest werd, begreep haar moeder het niet, want zij zou in haar plaats gelukkig zijn dat ze op een goede school les volgde. ‘Ik ben de spiegel van wat iedereen voor mij niet heeft kunnen doen. In mij gaan ze al hun dromen waarmaken.’ Ook bij F. is er weinig ruimte voor zijn gevoelens thuis. ‘Mijn ouders zijn een beetje autoritair.’

Zowel F. als A. voelen een druk om te presteren. ‘Als ik nu een goed punt behaal tijdens mijn studie politieke wetenschappen, zeggen ze dat het toch geen geneeskunde is’, lacht F.

‘De ene generatie voedt de volgende op en daar horen ook verhalen bij over wat ze hebben meegemaakt’ legt psychiater Ruud van Winkel uit. Aan dit psychologische element voegt psychiater Patricia Dashorst het woord ‘traumacontext’ toe. Kinderen worden opgevoed met ouders die meer stressgevoelig zijn en dat kan zich op verschillende manieren uiten in de opvoeding. Dit kan gaan van prikkelbaarheid tot fysiek, seksueel en emotioneel geweld dat zich doorheen generaties herhaalt. Ook wanneer verhalen niet verteld worden, hebben ze een impact.

Van hulpeloosheid naar daadkracht

Zijn verleden maakte F. activistisch. ‘Er wordt gezegd dat er in Kosovo nog 2000 mensen vermist zijn sinds de oorlog. Ik ben nu nauw betrokken bij een organisatie die tijdens het ramadanfeest de nabestaanden bezoekt.’

Ook zijn studiekeuze, politieke wetenschappen, is bepaald door nationalistische drijfveren. ‘Kosovo is onafhankelijk, maar niet iedereen erkent dat.’ F. wordt gedreven door een sterk rechtvaardigheidsgevoel.

Haar hulpeloosheid zet ook A. om in daadkracht. Ze werkt voor een organisatie die zich richt op jongerenparticipatie. ‘Ik wil met mijn job verandering brengen. Concreet betekent dit dat ik bruggen bouw. Een gemeenschap hebben is belangrijk.’

Verder wil ze meegeven dat de erkenning van het leed belangrijk is, niet enkel persoonlijk maar vooral ook politiek. ‘Het is belangrijk de diploma’s te erkennen van mensen op de vlucht. Zij hebben capaciteiten.’

‘Wij zitten nu echt op het snijpunt tussen zij die de genocide meemaakten en de nakomelingen, maar hoe uit dit trauma zich in volgende generaties?’

In deze reeks spreekt Aya Sabi met vijf mensen die dagelijks de gevolgen van het intergenerationele trauma in hun familie ervaren. Waar begint onze pijn en wat kunnen we doen als we zwetend wakker worden van nachtmerries die niet de onze zijn? Dit verhaal van A. en F. is het eerste in de reeks.