Kwaliteitsvol onderwijs is héél belangrijk, vooral voor de zwaksten, benadrukt Roméo Matsas van Plan International België
‘Onderwijs is een fundamenteel kinderrecht. De staat moet dat garanderen voor alle kinderen’
‘Een school is geen ivoren toren die geheel op eigen kracht zijn beleid kan bepalen, zonder rekening te houden met de realiteit en evolutie in de bredere samenleving, noch is ze de oplossing voor alle sociale problemen’, zegt Roméo Matsas van Plan International België. Dat belet niet dat kwaliteitsvol onderwijs héél belangrijk is, zeker voor de zwaksten. Het is een fundamenteel kinderrecht.
Een klaslokaal in Minas City, Uruguay
© Reuters / Andres Stapff
‘Een school is geen ivoren toren die geheel op eigen kracht zijn beleid kan bepalen, zonder rekening te houden met de realiteit en evolutie in de bredere samenleving, noch is ze de oplossing voor alle sociale problemen’, zegt Roméo Matsas van Plan International België. Dat belet niet dat kwaliteitsvol onderwijs héél belangrijk is, zeker voor de zwaksten. Het is een fundamenteel kinderrecht.
Plan International pleit al jaren voor een ontwikkelingsbeleid dat voorrang geeft aan onderwijs. Roméo Matsas is verantwoordelijk binnen Plan International Belgium om dat pleidooi ook internationaal in beleid om te zetten.
Maakt onderwijs de ambities waar die SDG4 (één van de duurzame ontwikkelingsdoelstellingen) formuleert, namelijk dat kinderen via onderwijs uit armoede kunnen ontsnappen en dat de ongelijkheid erdoor vermindert?
Roméo Matsas: Onderzoek bevestigt de positieve bijdrage van onderwijs in het terugdringen van armoede. Ook het recente rapport van Oxfam onderlijnt nog eens dat goed onderwijs de kans op een hoger inkomen, en dus op minder armoede, sterk verhoogt. Het rapport verwijst ook naar data die aangeven dat extreme armoede gehalveerd kan worden indien alle kinderen lager en middelbaar onderwijs zouden volgen, en dat elk schooljaar extra het inkomen verhoogt met tien (voor jongens) of tot twintig procent (voor meisjes).
Maar als we spreken over groepen die historisch achtergesteld zijn, dan stellen we vast dat een gemiddelde toename van schoolbezoek niet genoeg is. Kinderen met een beperking, inheemse gemeenschappen en etnische minderheden zijn daar duidelijke voorbeelden van. Dat werpt een ander licht op de relatie tussen onderwijs en ongelijkheid, en het pleit voor een onderwijsbudget dat veel meer rekening houdt met de behoeften die samenhangen met het bereiken van de meest kwetsbare groepen of kinderen.
Tussen 2000 en 2016 daalde het aantal kinderen dat niet naar school ging van 337,5 miljoen naar 263 miljoen. Ook voor meisjes was er een duidelijke vooruitgang: van 92,7 miljoen naar 67,4 miljoen in hoger secundair, van 54 miljoen naar 30 miljoen in lager secundair, en van 58,3 miljoen naar 34,3 miljoen in lager onderwijs.
Maar als je de cijfers opdeelt in regionale tendensen, dan blijkt de vooruitgang veel kleiner in armere landen en met name in sub-Saharaans Afrika, waar in 2016 nog altijd 58 procent van de meisjes afhaakt voor hoger secundair, en in Zuid-Azië, waar 48 procent van de meisjes afwezig zijn in de hoger secundaire klassen.
Van de 132 miljoen meisjes die niet op de schoolbanken zitten, zijn er zeker een aantal meisjes met een beperking of die in een gezin in crisis leven, maar buiten dat soort intersectionaliteiten merken we dat meisjes over het algemeen af te rekenen hebben met specifieke problemen in verband met onderwijs – culturele tradities zoals kindhuwelijken of gedwongen huwelijken, geweld op school en op weg naar school, maar ook menstruatie (één meisje op tien gaat niet naar school op de dagen dat ze haar maandstonden heeft omdat heel veel scholen geen ruimte hebben waar ze zich kunnen verschonen of omdat de hygiënische voorzieningen te duur zijn) of tienerzwangerschappen waardoor de meisjes meestal de school verlaten.
Al die uitdagingen vragen om een specifieke aanpak en om een onderwijsbeleid dat veel meer rekening houdt met deze zaken. Het feit dat zo veel meisjes niet naar school gaan, is niet enkel een schending van een fundamenteel mensenrecht, het heeft ook heel zware consequenties op de ontwikkeling van hun gemeenschap. Elk bijkomend jaar op de schoolbanken zou het toekomstige inkomen van meisjes met tien tot twintig procent verhogen en zou het bruto nationaal inkomen van hun land met 0,37 procent doen toenemen.
‘Kindhuwelijken alleen bijvoorbeeld kosten de wereld tussen 15.000 en 30.000 miljard dollar.’
Kindhuwelijken alleen bijvoorbeeld kosten de wereld tussen 15.000 en 30.000 miljard dollar aan verlies aan productiviteit en gemiste inkomsten over het hele leven van de vrouwen, zegt de Wereldbank in een rapport in 2018. Overigens weten we dat een kind van een gealfabetiseerde moeder vijftig procent meer kans heeft om ouder dan vijf jaar te worden.
Klimaat en conflict
Er was groot enthousiasme over de resultaten die bereikt werden onder de millenniumdoelen, maar die waren vooral kwantitatief. Is de kans op echte vooruitgang op het vlak van gelijkheid in onderwijs groter onder de duurzame ontwikkelingsdoelen?
Roméo Matsas: Elke mondiale blik verhult lokale ongelijkheden. De onderwijsdoelstelling mdg2 (één van de Milleniumdoelstellingen van de VN die in 2015 moesten worden behaald en sinds 2016 werden vervangen door de duurzame ontwikkelingsdoelstellingen (sdg’s), red.) had het nadeel dat uitsluitend ingezet werd op kwantitatieve aspecten en op basisonderwijs. Sdg4 hanteert een heel andere logica: het perspectief is veel ruimer, van kleutertuin tot universiteit, en de klemtoon is anders want meer op kwaliteit gericht.
Daarmee komt men de vragen van het middenveld tegemoet. We zagen immers dat de internationale druk om de doelstelling van mdg2 te halen zonder voldoende bijkomende middelen ertoe leidde dat de toename van het aantal kinderen in het basisonderwijs gerealiseerd werd ten koste van de kwaliteit van het onderwijs. Er zaten meer kinderen in de klas, de leerkrachten waren onvoldoende gevormd, … Bovendien eindigde de schoolloopbaan, vooral voor meisjes, nog altijd veel te vaak na het basisonderwijs. Dat is bijvoorbeeld het geval in Benin en Niger, partnerlanden van de Belgische ontwikkelingssamenwerking.
Volgens Unesco zijn er op dit moment 617 miljoen kinderen en adolescenten op de wereld die niet niet over de basisvaardigheden voor lezen en rekenen beschikken, ook al is de meerderheid van hen wel naar school geweest.
Wat is er nodig om van onderwijs echt een instrument in de strijd tegen ongelijkheid te maken?
Roméo Matsas: De overheid moet in de eerste plaats zorgen voor voldoende publieke middelen om te garanderen dat alle kinderen – jongens én meisjes, etnische minderheden, kinderen met beperkingen, kinderen zonder familiaal kader – van kwalitatief onderwijs kunnen genieten. Misschien moeten we hier vooral aandacht hebben voor de miljoenen kinderen die niet naar school kunnen als gevolg van conflicten in hun land of regio.
‘Kinderen die gevlucht zijn hebben vijf keer minder kans om naar school te gaan dan andere kinderen.’
Kinderen die gevlucht zijn hebben vijf keer minder kans om naar school te gaan dan andere kinderen. Over heel de wereld blijkt dat slechts de helft van gevluchte kinderen naar de basisschool gaan, een kwart naar het middelbaar en slechts één procent naar hoger onderwijs. Verpletterende cijfers, zeker als je weet dat onderwijs een heel belangrijke rol kan spelen in het opbouwen van het vermogen om trauma’s te boven te komen. Voor hen gaat het niet enkel om een leeromgeving, maar ook om een veilige, structurerende en zelfs geruststellende omgeving.
Een ander belangrijk aspect is de relatie tussen klimaat en onderwijs, een relatie die met name voor meisjes steeds belangrijker wordt. En dan gaat het niet eens over het uiteenvallen van het onderwijssysteem als gevolg van natuurrampen. Indien het moeilijker wordt om aan drinkwater te geraken, of wanneer de familie extra handen nodig heeft om de landbouw op peil te houden, kan dat al betekenen dat meisjes van school gehaald worden. Dat is nefast, zeker omdat het onderwijs mee kan zorgen dat jongeren beter geïnformeerd zijn over en voorbereid op klimaatverandering.
Om ongelijkheid te bestrijden, is het van groot belang om te investeren in de voorschoolse opvang. We weten immers dat 85 procent van de hersenstructuur gevormd wordt voordat kinderen aan het lager onderwijs beginnen. Die vroegste jaren vormen de periode waarin kinderen taal leren en zich bewust worden van hun eigen plaats in de wereld, maar ook van de verschillen tussen jongens en meisjes.
Men zou een aanpak moeten ontwikkelen om ook de meest kwetsbare groepen te begeleiden in de richting van middelbaar onderwijs of beroepsvorming – rekening houdend met de mogelijkheden en perspectieven van de lokale markt.
Een school is geen ivoren toren die geheel op eigen kracht zijn beleid kan bepalen, zonder rekening te houden met de realiteit en evolutie in de bredere samenleving, noch is ze de oplossing voor alle sociale problemen. Dat betekent niet dat scholen niet moeten zorgen dat ze antwoorden bieden op sociaal-economische ongelijkheid, hygiënische problemen, milieu, … De onverbreekbaarheid van al die uitdagingen is immers de kern van de 17 duurzame ontwikkelingsdoelen. En het verbeteren van het onderwijs moet zich in die bredere doelstelling inschrijven.
Meer middelen voor voorschoolse traject nodig
Onderwijs is niet enkel een kwestie van pedagogie, maar ook van middelen. Investeren overheden voldoende in het onderwijs?
Roméo Matsas: Internationaal wordt ervoor geijverd dat de overheid minstens 6-8 procent van het nationale inkomen of 20 procent van haar eigen budget aan onderwijs zou besteden. Eigenlijk maakt deze discussie deel uit van het debat over de financiering van ontwikkeling en over de manier om in eigen land voldoende middelen te mobiliseren voor eigen beleidsprioriteiten.
‘Het zoeken naar voldoende en eigen financiering van onderwijs van groot belang om zowel buitenlandse schulden als de privatisering van onderwijs te vermijden.’
In elk geval is het zoeken naar voldoende en eigen financiering van onderwijs van groot belang om zowel buitenlandse schulden als de privatisering van onderwijs te vermijden. Ontwikkelingssamenwerking kan hierin een toevoeging betekenen, zeker in de minst ontwikkelde landen zoals de partnerlanden van de Belgische ontwikkelingssamenwerking. Daarom zijn de aanbevelingen die het Belgische middenveld geeft van groot belang: ons land moet terugkeren op het pad richting 0,7 procent van het bruto nationaal inkomen voor ontwikkelingssamenwerking, en van die middelen 10 tot 15 procent besteden aan onderwijs in de partnerlanden (en 4 procent van de humanitaire middelen).
Maar de realiteit van de jongste jaren is er een van vermindering van ontwikkelingsmiddelen voor onderwijs en van een verschuiving in de richting van hoger onderwijs. Die keuze heeft een logica, maar spoort niet noodzakelijk met de opdracht om ongelijkheid via onderwijs te verminderen. Er gaan erg weinig overheidsmiddelen naar het voorschoolse traject van kinderen, terwijl ongelijkheid daar het best verminderd kan worden door een betere voorbereiding op het verdere school- en levenstraject van alle kinderen.
Kan de inbreng van privé-initiatieven de tekorten van overheidsfinnciering opvangen ?
Roméo Matsas: Het opzetten en uitrollen van onderwijs met winstgevend motief kan niet gesteund worden door internationale hulp noch het enige alternatief zijn voor de tekortkoming van de overheid. Het doel van onderwijs is niet winst te maken, maar kinderen en jongeren nieuwsgierig maken naar kennis en hen klaarstomen voor burgerschap. Zeker in fragiele omgevingen moeten de nationale en internationale middelen ingezet worden voor degelijk onderwijs, niet voor winstgevend onderwijs.
Overigens zorgt elke vorm van inschrijvingsgeld ervoor dat er drempels opgegooid worden voor de meest kwetsbare groepen, wat evident tegengesteld is aan het doel om de maatschappelijke ongelijkheid te verminderen. Onderwijs geldt trouwens als een van de fundamentele rechten van kinderen zoals vastgelegd in het internationale Kinderrechtenverdrag – dat dit jaar dertig jaar oud is. Het is de opdracht van de staat om de verwezenlijking van dat recht te garanderen voor alle kinderen.
Welk advies heb je voor de regering?
Roméo Matsas: Eén: volle prioriteit voor publiek onderwijs, niet commercieel, te beginnen met het onderwijs en de opvang van kleine kinderen.
Twee: scholen moeten meewerken aan het verbeteren van de gelijkheid tussen jongens en meisjes, zowel in eigen werking (denk aan de schoolboeken vol stereotypes of aan het gendergeweld op school) als in de samenleving in haar geheel.
‘De leerkracht voor de klas is de sleutel: hun werkomstandigheden, opleiding en plaats in de maatschappij is cruciaal.’
Drie: het welzijn van kinderen op school verzekeren, onder andere door hen te vormen over hun eigen rechten, zodat de school echt een veilige leeromgeving wordt, vrij van geweld.
Ten slotte: alle bedenkingen, hervormingen en aanbevelingen voor het onderwijs komen uiteindelijk toch neer op één basisrealiteit: een leerkracht voor een klas. Hij of zij is de sleutel in dit hele verhaal. Hun werkomstandigheden, hun opleiding, hun plaats in de maatschappij is cruciaal en hangt mede af van de waardering die ze krijgen van overheid, omgeving en van internationale partners.