Tom Lanoye: 'We hebben littekens, maar geen geheugen'
Mikaël Soinne
30 december 2014
Wat moet je nog vragen aan een man die al honderduit heeft verteld op radio en tv, in romans, toneelstukken, gedichten, columns en essays? Een man die zelfs een interview als een literair genre beschouwt, en daarom ook interviews aangrijpt om duizend en één meningen te ventileren en verhalen te debiteren. Tom Lanoye dus. Literair godenkind, kunstenaar-ondernemer. En één van de meest gelezen en gelauwerde auteurs in Vlaanderen en Nederland.
‘Een slagerszoon met een brilletje’ uit 1985 was zijn schrijversdebuut. Maar zijn officieuze start beleefde Lanoye al in 1980 met ‘Maar nog zo goed als nieuw’, een dichtbundel uitgegeven in eigen beheer.
Weet je dat je enkele dingen gemeen hebt met de Franse dichter Arthur Rimbaud?
Tom Lanoye: Is dat zo? Ik heb geen relatie gehad met Verlaine, ik heb geen wapens gehandeld, ik ben niet verslaafd geweest aan absint. En ik ben een laatbloeier. Arthur Rimbaud is wel een heel interessant geval. Hij staat aan het begin van de moderne dichtkunst. Het model van wat een bohémien moet zijn, een beetje James Dean-achtig, waarbij de mythe zoveel groter geworden is. Zijn werk is, voor iemand van die leeftijd en in die tijd, fenomenaal. Maar ik ben eerder fan van Hugo Claus en zijn poëzie, die op latere leeftijd ook geweldige dingen heeft gedaan, en die zijn zoon ook Arthur genoemd heeft.
‘Ik wil altijd meer. Ik ben te gulzig.’
Waar ik eigenlijk naar op zoek was: Rimbaud heeft net als jij zijn werk eerst in eigen beheer uitgegeven.
Lanoye: Ja. Maar Arnon Grunberg ook. Hugo Claus ook. Ok, als dàt dan de parallel moet zijn. Ik ben nooit doorgegaan in de poëzie, dat is een beetje het pijnpunt bij mij.
Ik trad op, omdat ik geld nodig had. Stand up comedy bestond nog niet. Veel van mijn gedichten waren moppen. Het was meer literair variété. Maar ik schrijf te weinig gedichten en vind nog altijd dat ik daar tekort schiet. Ik schrijf toegepaste poëzie, want het staat ten dienste van drama: toegepast in veel toneelstukken. Het is geen zuivere lyriek à la Van Ostaijen, Komrij, Claus of Nolens. Ik kom ook maar uit de middenstand. De arbeidsethos die er via mijn ouders flink is ingeramd en waar ik geen last van heb - wel integendeel - dicteert ook dat ik af en toe kijk naar de zaken als ‘ik zou een volledige schrijver zijn mocht ik me ook toeleggen op poëzie’.
Je bent wel een tijdje dichter geweest, als stadsdichter van Antwerpen.
Lanoye: Ja. Maar het stadsdichterschap is iets heel bijzonder. Ik neem aan dat Arthur Rimbaud en anderen daar zwaar mee zouden lachen. Het is een volks project waar ik nog altijd trots op ben. Het kadert ook in citymarketing en ‘literatuur verbinden met’. Heel waardevol. Maar als ik nu opnieuw stadsdichter zou worden, zou ik andere gedichten schrijven. Het was bedoeld om ruchtbaarheid te geven aan het concept, maar dat dicteert ook een bepaald soort poëzie. Als ik bijvoorbeeld de bundels lees van Leonard Nolens… Ik kan en wil te veel. Maar ik heb geen tijd. Ik wil altijd meer. Ik ben te gulzig.
‘Ik ging schrijven en optreden. Die combinatie bestond toen helemaal niet. Ik snap nu zelf niet waar die jonge gast die stijfkoppige zekerheid vandaan haalde.’
© James Arthur
En je vindt jezelf tekortkomen als dichter?
Lanoye: Wel, ik denk dat ik beter ben als dichter dan blijkt, omdat ik te weinig gedichten schrijf. En omdat zo weinig mensen toneelstukken lezen. Veel van die toneelstukken zijn in versvorm. Ze lijken daarom wat antiek, maar de combinatie van hedendaagse taal werkt prima.
Ben je bang om lui te zijn?
‘Het is niet alleen schrijven en boeken maken. De eisen zijn veel hoger geworden.’
Lanoye: Ik ben niet lui, maar ik ben bang om het te zijn. Ik ben niet iemand die vakantie neemt. Zelfs als ik begin te lezen, moet dat meestal een taak hebben. Ik ben niet lui, integendeel. Ik ben nu zo georganiseerd met Saskia (Liénard, zijn agente) dat ik veel meer kan doen, als het maar goed gedisciplineerd mekaar opvolgt. Die omkadering is wat weinig mensen zien. Het is niet alleen schrijven en boeken maken. Ook: research, zetproeven, gesprekken met ontwerpers, lancering, en alles daarrond. De eisen zijn veel hoger geworden.
Ik spreek nu ook als ondernemer, want ik ben een ‘culturele’ ondernemer. Het ergste wat je me kan aandoen, is zeggen dat al mijn collega’s moeten werken zoals ik. Ik héb een nv. We hebben gisteren aandeelhoudersvergadering gehad. Dat zijn intussen 7 à 8 mensen in totaal. Familie en intimi. Het functioneert als een bedrijf. Maar dat past bij mij en bij mijn werk. Je mag niet eisen van anderen dat ze dit ook zouden doen.
Je hebt het zelf ook snel onder die vorm willen doen: van kleine zelfstandige naar bestuurder van de nv L.A.N.O.Y.E.?
Lanoye: Ja. In het begin halvelings als grap en als ‘industrieel homohuwelijk’. Maar ook omdat ik een zus heb die topjuriste was bij een bank. En mijn vent (René Los) is behalve Nederlander ook econoom. Hij doet de boekhouding. En die wordt in Antwerpen nagevlooid door een grote fiduciaire, omdat de nv L.A.N.O.Y.E. zo’n unieke positie inneemt. Ik ben een pionier. Ik ben ondernemer-kunstenaar. Maar wat ik niet kan verdragen, wat walgelijk is, is dat men in Europa hoe langer hoe meer zegt: ‘Kunst moet eigenlijk in de eerste plaats zelf bedruipend zijn. En zie je wel, er zijn mensen die dat kunnen.’ Uiteindelijk gaat men ondernemerschap subsidiëren in plaats van kunstenaarschap. Je doodt op die manier grote talenten.
‘Als ik nooit tot de orde geroepen kan worden, dan is wat ik schrijf niet van belang.’
© James Arthur
Moet een kunstenaar financieel vrij en onafhankelijk zijn?
‘Ik ken de gesprekken: ‘Meneer Lanoye, kreeg Shakespeare subsidie?’ Het antwoord is ja, hè!’
Lanoye: Ja, maar ik ben daarom voor subsidie. Ik heb subsidie gekregen, weliswaar te laat en te weinig toen ik het nodig had. Maar ik ben het beste bewijs dat het ook economisch kan renderen. Zeker in zijn totaliteit. Neem nu eens vijf bestseller auteurs: David Van Reybrouck, ikzelf, Stefan Hertmans, Erwin Mortier en Dimitri Verhulst. Hebben ze de moed om te berekenen, alleen al qua btw, wat wij binnenbrengen? Los van personen- en bedrijfsbelasting? (op dreef) Ik ken de gesprekken: ‘Meneer Lanoye, kreeg Shakespeare subsidie?’ Het antwoord is ja, hè!
The Kings’ men: rechtstreeks van de koning. Hendrik Conscience: rechtstreeks van de koning. Wagner: rechtstreeks van Ludwig de Tweede, tot heel Beieren bijna failliet ging. Daarbij vergeleken zijn wij klein bier. En voor de duidelijkheid: ik krijg al jaren terecht geen steun meer.
Is erkenning nog altijd belangrijk voor jou?
Lanoye: Ja, absoluut. Een Herman Brusselmans die zo belangrijk is, krijgt dan de prijzen niet. Ik vind het onnozel dat de literaire cenakels niet inzien welke belangrijke rol ook hij vervult.
Je kent de boutade hè: Brusselmans wordt het meest gelezen en verkocht, en jij rijft de prijzen binnen.
Lanoye: Ja. Nu, ik word ook behoorlijk verkocht en gelezen. ‘Kartonnen dozen’ en ‘Sprakeloos’ samen: driehonderdduizend exemplaren, vertalingen niet inbegrepen.
Maar klopt die boutade?
Lanoye: In termen van prijzen, ja. Dat is ook een self fulfulling prophecy natuurlijk: de duivel schijt waar hij eerder scheet. Nu, die toneelstukken zijn voor mij heel belangrijk, maar bijna niemand leest die. En dat vind ik dan toch jammer. Met alle respect voor Herman, mijn enige echte buddy in de literatuur: wat ik gemaakt heb de afgelopen 20 à 30 jaar is gewoon breder, qua genres alleen al. Soloproducties, ensembletheater, politieke pamfletten,…
‘Iedereen is met politiek bezig. Maar dat wil niet zeggen dat je op een lijst moet staan.’
© James Arthur
Jij bent, dat zeg je zelf af en toe, geen schrijver maar auteur. Je doet meer dan gewoon boeken schrijven.
‘Je als schrijver in de politiek moeien, ik vind dat dit moet.’
Lanoye: Herman ook. Maar sorry, ik ben veelzijdiger. Als ik zo’n prijs krijg, ben ik heel blij, maar heb ik ook het gevoel: verrek, weer niets voor mijn maat. Pas op, ik heb altijd die prijzen ook meer ‘geambieerd’. Ik wil in de traditie staan, als het gaat over Boon, Claus, Walschap. Dat soort schrijvers, die zich ook in de politiek moeit. Ik vind dat dit moet. Herman is meer een klassieke rebel without a cause. Hij is een Bukowski. Evengoed: een klassenbak.
En wat ben jij?
Lanoye: Ik ben nu de eerste keer echt letterlijk verbonden met Elsschot en Boon. Ook Claus en Gilliams hebben de Constantijn Huygensprijs gewonnen, en al wie een beetje naam heeft in Holland. Nah, ik ben wat dat betreft een traditiefucker die daar iets mee doet als het maar waardevol is. De traditie herhalen op zich is niet interessant, maar wel het wiel van de tijd telkens heruitvinden, voor de dag van vandaag. Je kan dat alleen doen door de traditie te kennen.
Nu, Herman kent die traditie ook zeer goed. Maar ik zie hem nog geen bewerking maken van Hamlet - waar ik momenteel mee bezig ben - waarmee je het origineel tegelijk eert en mutileert, door er een andere interpretatie aan te geven. Ik beschouw Herman en mij als twee keerzijden van één medaille. En het hoort er dan bij dat hij iets te veel geminacht wordt. Dat bevestigt juist zijn klassieke rebellie. Maar vergis je niet: hij heeft een enorm aantal fans bij schrijvers en journalisten. Ach, een jury bekroont altijd zichzelf. En je zal het zien: op een bepaald moment zal een jury inzien hoe geweldig het zou zijn dat zij als eerste die stap durven zetten om Herman Brusselmans een prijs toe te kennen. Dan ga ik een week feestvieren. En hij scheldt bij de uitreiking uiteraard iedereen verrot. Mij inbegrepen. Het tegendeel zou me teleurstellen.
Zuid-Afrikaanse nichten
Je had het over arbeidsethos en over jouw middenstandsafkomst. De meeste van jouw broers en zussen zijn ook zelfstandige geworden. Heb je al vaak gedacht: hoe anders zou ik geweest zijn mocht ik niet uit zo’n gezin komen?
Lanoye: Ik kan mij nooit voorstellen dat ik iets anders zou doen dan wat ik nu doe. Ik wist in grote lijnen wat ik zou doen: toen ik begon, en werk in eigen beheer uitgaf, maar ook voordien. Dat stond als een paal boven water. Ik heb nooit getwijfeld: ‘zou ik nu leraar worden’ - al zeker niet - of ‘zou ik in de beenhouwerij gaan’ - ook al zeker niet. Ik ging schrijven en optreden. Die combinatie bestond toen helemaal niet. Ik snap nu zelf niet waar die jonge gast die stijfkoppige zekerheid vandaan haalde.
‘Als wij teruggaan naar Zuid-Afrika is dat, behalve voor de zon en voor werk en vertalingen in het Afrikaans, in de allereerste plaats bijna een vriendschaps- en familiegebeuren.’
© James Arthur
Jij investeert jouw geld deels in de nv L.A.N.O.Y.E. Waaraan geef je daarnaast nog je centen uit?
‘Ik heb niet alleen vrienden. Er worden soms verschrikkelijke dingen over mij verteld.’
Lanoye: Meestal aan vastgoed. De nv bezit een huis in Kaapstad. En we hebben nu een groot huis met garage in Antwerpen. Voor de rest wordt er heel goed geleefd in mijn directe omgeving, door mezelf en door René. We reizen heel veel, en kopen een aantal kunstzaken. We kijken of we collega’s uit de beeldende kunst moeten steunen.
Je brengt de wintermaanden door in Kaapstad, Zuid-Afrika. Waar en wanneer is jouw liefde voor Zuid-Afrika ontstaan?
Lanoye: Dat komt door Marianne Thamm, een blanke Zuid-Afrikaanse. Nu is ze een beroemde journaliste, comediénne en lesbo-activiste. Toen ze dat allemaal nog niet was, maar wel al een geweldig wijf, is ze in Antwerpen verzeild geraakt. Ze ontvluchtte het Apartheidsregime. En via een gemeenschappelijke kennis leerde ik haar in 1999 kennen op een feestje. Die gesprekken zijn scharniermomenten in je leven. Na twee minuten dacht ik: ‘Who the fuck is this? Iemand die ik al zo lang lijk te kennen.’ Het was onmiddellijk platonische grote vriendschap.
Thamm is geboren in Groot-Britannië en heeft dus een Brits paspoort. Ze heeft een vriendin en twee geadopteerde dochters. Het ene is gekleurd, het ander zwart. Zij zijn zowat onze petekinderen. Wij zijn bijna hun sugar daddies. Dus als wij teruggaan naar Zuid-Afrika is dat, behalve voor de zon en voor werk en vertalingen in het Afrikaans, in de allereerste plaats bijna een vriendschaps- en familiegebeuren. Het is een zeer warm liefdesverhaal van mensen die geen seks hebben met elkaar. We hebben soms wel met ons vieren al eens overwogen: ‘Moeten we geen kinderen maken?’ Godzijdank hebben we dat niet gedaan, want de weeshuizen zitten vol. Het is een dubbelleven. Nu, ik heb niet alleen vrienden. Er worden soms verschrikkelijke dingen over mij verteld.
Zoals?
Lanoye: Dat ik naar Zuid-Afrika ga vanwege sekstoerisme, of om belastingen te ontduiken. Ik belastingen ontduiken? Het zou toch krankjorum zijn om dit zelfs maar te proberen. En twee, het is veel te tijdrovend om dat te doen. Want dan moet je daar bezig mee zijn. Of ik hoor dat ik naar Zuid-Afrika ga omdat ik België of Antwerpen beu ben. Nonsens. Ik ga overwinteren zoals heel veel auteurs dat deden. Van Cyriel Buysse tot Louis Couperus. Dat is nu eenmaal het voorrecht van de job. Je zit veel binnen, maar als je buiten komt kan je kiezen waar je buiten komt. Vroeger was dat de Côte d’Azur. Wij vliegen iets verder. (fijntjes:) Tenminste, we kunnen intussen vliegen.
‘Ik heb grote bewondering voor zeer goede politici. Maar ik zou het niet kunnen.’
‘Politiek is incompatibel met mijn karakter.’
© James Arthur
Bij de Antwerpse gemeenteraadsverkiezingen van 2000 was je lijstduwer voor Agalev. Je nam je mandaat bewust niet op, zoals je ook vooraf had aangekondigd. Maar je bleef en blijft over politiek praten en schrijven, ook de jaren nadien. Je zou kunnen zeggen: het is makkelijk om aan de zijlijn te blijven staan.
Lanoye: Ja. Kijk, het woord ‘idoot’ komt uit het Grieks en wil zeggen ‘diegene die niet deelneemt aan de gesprekken op de agora’. Iedereen is met politiek bezig. Maar dat wil niet zeggen dat je op een lijst moet staan.
Politiek is ook een vak. Ik heb grote bewondering voor zeer goede politici. Maar ik zou het niet kunnen. Het is niet omdat ik niet zo goed kan voetballen als Messi dat ik niet kan zien dat hij een geweldige voetballer is, en dat ik niet kan discussiëren over hoe voetbalclubs nu bekostigd worden.
Ja, maar de vraag is: waarom ga jij, met al jouw politieke inzichten, niet in de politiek?
Lanoye: Er zijn voorbeelden van mensen die het gedaan hebben, de zeer goede Tsjechische theaterauteur Vaclav Havel bijvoorbeeld. Hij was zeer succesvol in de politiek. Maar hij is ook gestopt met schrijven. Als duwer op de districtslijst van de stad Antwerpen zag ik dingen binnen de partij, kon ik deelnemen aan de debatten en zo verder. Maar het is incompatibel met mijn karakter. En dus ook: dan moet ik stoppen met schrijven.
Je zou je vak moeten opgeven?
Lanoye: Ja. Want het is in essentie totaal tegenstrijdig. Een auteur moet in columns, in debatten, in interviews, in boeken de éénpersoons-testcase opzoeken: ‘hoe moet ik of mijn hoofdpersonage leven in deze gemeenschap?’ Een politicus moet liefst een omvattende ideologie hebben, een verkiezingsprogramma, een partijprogramma dat hij fel en collegiaal moet verdedigen. En daarna moet hij compromissen maken en collegiaal verdedigen. Mijn collega’s zijn individualisten, die soms alleen maar mooie dingen willen maken. Estheticisten. Ik zal die à mort verdedigen. Maar die moeten niet tegen mij komen zeggen: ‘je moet je niet met politiek bezig houden’. Ieder zijn temperament.
In 1999 waren jij en jouw vriend René Los het eerste homokoppel dat het samenlevingsregister ondertekende. Je speelde een voortrekkersrol voor holebi’s. Waar plaats je dit in jouw carrière?
‘Alle auteurs die ik zeer hoog acht, maakten politieke stukken.’
Lanoye: Ik ben het soort auteur dat zich moeit in een maatschappelijk en politiek debat. Alle auteurs die ik zeer hoog acht, zeker in het toneel - Shakespeare, Molière, Arthur Miller, de oude Grieken en dan vooral Euripides - maakten zeer politieke stukken. Ik ben dus trots op die voortrekkersrol. Ik mag hopen dat het op mijn palmares komt en in alle mogelijke biografieën vermeld wordt: ja, René Los en ik hebben als eerste symbolisch ons samenlevingscontract geregistreerd.
Daardoor is de discussie in een stroomversnelling geraakt. We zijn intussen in alle stilte ook getrouwd. Daar hadden de mensen geen zaken mee, vonden wij. De echte triomf is dat het zo vanzelfsprekend is. Dat die jonge nichten en lesbo’s er zich geen vragen meer over moeten stellen. Ze zijn heel verwonderd als ze horen over de problemen met homoseksualiteit in bijvoorbeeld het zogenaamd verlichte Parijs, in de townships van Zuid-Afrika en het Rusland van Poetin. Bij de Gay Pride hebben ze mij en René niet meer nodig. Alle politieke strekkingen die vroeger afstand namen of die er zelfs ronduit tegen waren, lopen nu mee vooraan met de regenboogvlag. Ik ga niet zeggen dat ik dààrom weg blijf. Maar op dat moment is mijn rol uitgespeeld. Veel van die jonge nichten en lesbo’s weten te weinig hoe moeilijk het geweest is, niet voor mij maar voor mijn voorgangers. Maar dat zie je nu ook bij rijk geworden Vlamingen. Dat is één van de tragedies van Vlaanderen: we weten niet meer waar we vandaan komen. We hebben littekens, maar geen geheugen.
Afasie
‘Woorden zijn de eerste wapens’, vertelde je ooit in een dubbelgesprek met VOKA-topman Jo Libeer in De Tijd. Wat bedoelde je daar precies mee?
‘Er wordt geen oorlog gevoerd, zonder dat er eerst retoriek is die die oorlog rechtvaardigt.’
Lanoye: Dat impliceert heel veel dingen. Bijvoorbeeld dat er geen oorlog gevoerd wordt, zonder dat er eerst retoriek is die die oorlog rechtvaardigt. Dat wil ook zeggen dat woorden gevaarlijk kunnen zijn.
Het is belangrijk om het vrije woord te verdedigen. Maar tegelijkertijd veronderstelt dit ook een verantwoordelijkheid die je hebt als schrijver. Ik heb het moeilijk met de totale, onaantastbare vrijheid van de artiest. Want dat zou betekenen dat je enkele wetten die we hebben, moet uitschakelen: laster, eerroof, je mag niet kwetsen, schending van privacy. Die hangt in een precaire balans met vrijemeningsuiting en het recht op satire.
Als op voorhand gezegd wordt dat dit evenwicht niet bestaat, en dat alles wat een artiest schrijft per definitie goed is, wat stelt het dan nog voor wat ik schrijf? Als ik nooit tot de orde geroepen kan worden, dan is wat ik schrijf niet van belang. Dan denk ik aan censuur en processen. Het Ezelproces van Gerard Reve bijvoorbeeld, die God voorstelt als een driejarige ezel met wie hij geslachtelijke gemeenschap heeft. Terechte vrijspraak, uiteraard. Of Herman Brusselmans die schrijft over Ann Demeulemeester. Schandalig was dat zijn boeken al uit de rekken werden gehaald, na een kortgeding waarvan Herman niet eens afwist - stuitende censuur en een afschuwelijk precedent.
Maar naar de grond van de zaak? Herman zei op tv dat hij ‘die teef wílde kwetsen’. En zijn vrouw had tevergeefs bij Demeulemeester gesolliciteerd - er was een vermoeden van afrekening, dus. Tja, dan kan een rechter niet anders, desnoods met lange tanden, dan een minimale veroordeling uitspreken. Mijn hart wil het anders, maar mijn hoofd moet ‘ja’ knikken. Mijn echte analyse van die zaak blijft echter: de advocaten van De Meulemeester hebben haar en dat proces gebruikt om zelf naam te maken. Vrije beroepen zoals advocaten mogen eigenlijk geen reclame maken. Maar met een beruchte rechtszaak komen zij in de kijker. Ook dàt zei die rechter in zijn vonnis, trouwens.
Ben jij al eens over de schreef gegaan?
Lanoye: Ik heb al een paar keer mijn verontschuldigingen overgemaakt, voor onwaarheden, te goeder trouw begaan. En ik kreeg één schertsklacht aan mijn broek. Ik had Danny Smagghe, nu woordvoerder bij VAB, Danny Smegma genoemd. (In een interview met het holebi-blad Uitkomst had Lanoye Smagghe een ‘lul’ genoemd en ook ‘Danny Smegma’, omdat die zich tegen adoptierecht voor homo’s en voor een toegangsverbod voor allochtonen in zwembaden had uitgesproken. Smagghe diende daarop een klacht in) Dat is niet eens tot in de rechtszaal geraakt. Dat is cabaret, komaan zeg. Dan kan Geert Hoste niet meer optreden.
In ‘Sprakeloos’ beschrijf je de aftakeling van je moeder die uiteindelijk haar spraak verliest en sterft. Wat lijkt jou het ergste dat je kan overkomen: niet meer kunnen praten of niet meer kunnen schrijven?
‘Ik vrees dat mij hetzelfde zal overkomen als mijn moeder. Dat is echt wel een schrikbeeld.’
Lanoye: Ik geloof niet in het hiernamaals of in predestinatie. Maar ik ben lang bijna panisch geweest. Nog altijd, denk ik. Ik vrees dat mij hetzelfde zal overkomen als mijn moeder. Dat is echt wel een schrikbeeld. Mijn moeder leed aan afasie. Maar die aandoening heeft verschillende vormen. Het is zoals een harde schijf waar je een kras op zet, maar elke kras is anders. Mijn moeder had één van de wreedste vormen. Als ze sprak, dacht ze dat ze goed Nederlands sprak maar het was totale wartaal. En als iemand sprak tegen haar, kon ze dat ook niet meer begrijpen. Dus ze kon geen tv kijken, niet lezen, niet spreken, niet luisteren. Een totaal isolement. Dat moet verschrikkelijk zijn.
Waarom vrees je dat ook jij afasie zal krijgen?
Lanoye: Omdat ik zo op mijn moeder lijk. Het is al erg genoeg om afasie te zien bij een dierbare: je moeder, je lief, je vader. Maar voor een schrijver is dit uitgerekend de ‘moedertaal’, van uitgerekend deze moeder van wie ik alles mee heb gekregen. Zij heeft mij toneel leren lezen zonder dat ze het wist. Ik overhoorde haar rollen in het amateurtoneel. Ook de verbaliteit heb ik van haar. Een enorme schok voor een schrijver: letterlijk de bron van je moedertaal zo zien beschadigd worden en dan aftakelen.
En ten tweede is er het besef dat je steeds meer op je ouders gaat lijken. Ik ben vooral mijn moeder, met al haar kleine kanten er bij. En dan begin je te vrezen: dit gaat ook mij overkomen. Behalve de grote liefdes in mijn leven is taal mijn hele raison d’être: schrijven, optreden, spreken. De laatste twintig bladzijden in ‘Sprakeloos’ gaan dààrover. Het is het herijken van mijn schrijverschap: ‘Ik wil schrijver zijn. En wel hierom’. Ik wil mij wreken op de wreedheid waar mijn moeder mee gestraft is. Een martelende straf voor iets wat ze niet misdaan heeft. Zo voelde ik die afasie aan. En je hebt geen verweer, behalve: in en met taal optreden, discussiëren, schrijven. Nog meer dan voordien.
Er zijn jou al een aantal geliefden ontvallen. Jouw broer Guy is op jonge leeftijd gestorven. Recenter stierven jouw broer Bob en jouw ouders. Veel van die gebeurtenissen komen ook in jouw boeken. Moét je daarover schrijven? Is het ‘van jou af schrijven’
‘Therapeutisch schrijven is onzin.’
Lanoye: Therapeutisch schrijven is onzin. Ik ben trots op het boek. Maar ik zou nog altijd het boek, het succes, wat het betekend heeft, en alles errond opgeven om mijn moeder die twee jaar aftakeling te besparen.
Het zal wel altijd een bijzonder boek blijven in mijn oeuvre. Omdat alles erin samen komt. Niet alleen mijn moeder, maar ook mijn vader. Hun liefde, hun wijk, hun époque.
Maar is dat van je afschrijven? Neen. Want als ik er op terug kijk, ben ik nog altijd even kwaad dat dit haar is overkomen. Dat ze niet onmiddellijk is mogen doodgaan, dat we haar nog drie maanden te lang hebben laten leven.
Wij verdienen het woord ‘beschaving’ niet, als we mensen die ons nauw aan het hart liggen, zo lang in leven houden, omdat wij bang zijn voor de dood. Daarom doet die voorstelling van ‘Sprakeloos’, ook in het Frans, me zoveel deugd. Als eerbetoon aan de amateuractrice die mij professioneel zo veel heeft meegegeven. Dat voelt enorm goed aan.
En om op de vraag te antwoorden: nee, ik ben dat ‘afschrijven’ niet kwijt. Nee, therapeutisch schrijven bestaat niet. Literatuur en kunst vormen voor mij bijna een vervangingsgodsdienst. In godsdienst is het nooit afgelopen dat je bidt en misvieringen houdt. De problemen gaan zo lang mee als ons leven mee gaat. De mooie en verschrikkelijke levensvragen, telkens weer opnieuw behandeld. In literatuur is dat hetzelfde.
Wat mogen we op jouw grafzerk schrijven?
Lanoye: ‘Eindelijk stil’.
Dit artikel werd eerder gepubliceerd op Intervista, het digitaal magazine met diepgaande interviews met bekende figuren uit de meest diverse werelden. Onlangs bracht Intervista ook een boek uit, met dertig gebundelde interviews.