Baanbrekers
‘Verspreid wonen heeft een hoge economische, ecologische en maatschappelijke kost.’
Aagje en Floris Van Cauwelaert
30 oktober 2016
De ruimte in Vlaanderen is hopeloos gefragmenteerd. Dit geeft problemen. Met die analyse begint het boek ‘Over de rand’ van OMGEVING. Het meest voor de hand liggend zijn milieu- en mobiliteitsproblemen, maar nog andere maatschappelijke problemen zijn gelinkt aan ons ruimtegebruik. Een gesprek met Filip Lagiewka, Jonas De Maeyer en Pieter Van Den Broeck.
In ‘Over de rand’ schrijven jullie: ‘de gedachte dat grond in waarde toeneemt wanneer ze ontwikkeld wordt, is de kern van het ruimtelijk probleem.’ Wat bedoelen jullie?
Jonas De Maeyer: ‘De idee dat open ruimte minder waardevol is dan ontwikkelde ruimte. Wie geen respect heeft voor de open ruimte, creëert directe en indirecte kosten. Verspreid wonen heeft een hoge kost, laat dat duidelijk zijn. Onze ruimtelijke ordening vandaag vraagt grote verplaatsingen, die dan weer een zeer hoog energieverbruik vragen, wat dan weer een grote maatschappelijke kost heeft: luchtvervuiling, CO2-uitstoot met klimaatopwarming en zeespiegelstijging tot gevolg, verkeersdoden, fileleed… Bovendien is de open ruimte gefragmenteerd en daardoor beperkt in de functies die ze zou kunnen vervullen, zoals CO2-opname, regenwater opvangen, beschermen tegen overstroming, maar ook onthaasting uit steeds drukker wordende levens. En zo kunnen we nog even doorgaan.’
‘Vele maatschappelijke, economische en ecologische kosten zijn direct of indirect met onze ruimtelijke ordening verbonden.’
Filip Lagiewka: ‘we bezitten voldoende gegevens over de kosten die een versnipperd gebruik van ruimte met zich mee brengt. Alleen, die gegevens vinden we nog altijd niet voldoende terug in het beleid, dat trouwens ook versnipperd is. Met ons boek richten we ons tot beleidsmakers, burgers en projectontwikkelaars.’
Jullie bestuderen de stadsrand. Waarom de stadsrand en niet de stad?
Pieter Van den Broeck: ‘In de afgelopen twintig jaar ging de kernstad er sterk op vooruit, dankzij allerlei projecten van stadsvernieuwing. En dat is goed. Hier moet volop verder op worden ingezet. Het werk is hier nog niet af, maar ondertussen komen er andere uitdagingen aan.’
Jonas De Maeyer: ‘Voor Vlaamse centrumsteden is de algemene verwachting dat ze zullen groeien. De ruimte die daar voor nodig is, is in de stadsrand niet direct voor handen. Dat zet een druk op de rand. Als je net buiten de kernstad kijkt, tref je een zone aan waar weinig aandacht naartoe ging vanwege het beleid en vanwege ontwerpers. Dat is de stadsrand. Die hebben wij voor Gent onderzocht.’
Ertevelde en omstreken
Stefaan Lesage (CC BY-NC-ND 2.0)
Stad, rand en platteland
Wat is er zo interessant aan die rand?
Filip Lagiewka: ‘De potentie om het beste van twee werelden te bieden. Stad en platteland ontmoeten elkaar. Alleen weten we nog te weinig hoe we met deze ruimte moeten omgaan.’
Jonas De Maeyer: ‘In die rand kan je veel maatschappelijke winst genereren, indien het ruimtegebruik er anders zou zijn. Het gaat om woongebieden op minder dan 10 km van stadscentra. Mobiliteit is er gericht op de auto, maar die zijn niet inclusief. Jongeren, ouderen en mindervaliden worden uitgesloten. Nochtans kan je hier perfect een fantastische fietsinfrastructuur en goed openbaar vervoer organiseren.’
‘Voor sommige randen is al sprake over een ‘grootstedelijke problematiek’. Toch blijven we vaak een grote tegenstelling zien tussen ‘stad’ en ‘rand’?
Pieter Van den Broeck: ‘Die denktrant zit vijftig jaar diep. In Antwerpen werd een kans om stad en rand structureel met elkaar te verbinden met een nieuwe tramlijn tegengehouden door Brasschaat.’
‘De samenwerking tussen stad en rand is in de laatste 50 jaar bekoeld. Het werd een negatieve relatie: stad versus rand, zodat mensen in de rand het liefst zo weinig mogelijk met die stad te maken willen hebben, en vaak ook andersom.’
Jonas De Maeyer: ‘De samenwerking tussen stad en rand is in de laatste 50 jaar bekoeld. Het werd een negatieve relatie: stad versus rand, zodat mensen in de rand het liefst zo weinig mogelijk met die stad te maken willen hebben, en vaak ook andersom. Met ons onderzoek proberen we aan te tonen dat je in de rand hele mooie dingen kunt realiseren die voor beide, zowel stad als rand, een win-win kunnen zijn.’
Waarom een onderzoek naar Gent en omgeving?
Filip Lagiewka: ‘Dat was veeleer het buikgevoel. Antwerpen en Brussel zijn grootstedelijk en kennen mogelijk andere problemen? De Antwerpse en Brusselse twintigste-eeuwse gordels zijn ook al reeds dichter bebouwd. We zochten naar een stad met voldoende variatie om verschillende oplossingen te testen. Gent kwam zo in het vizier. Belangrijk was dat het onderzoek kon vertaald worden naar andere steden. Kleinere steden kunnen makkelijk lessen trekken uit grotere steden. Andersom is dat niet altijd het geval.’
Jonas De Maeyer: ‘Voor OMGEVING was dit onderzoek een uitzonderlijk project, dat de kans bood om onafhankelijk, los van een opdrachtgever met een open blik naar de dagelijkse realiteit te kijken.
Voetbalwedstrijd Deinze - Drongen
Bram Van Damme (CC BY-NC-ND 2.0)
Spelende kinderen
Is de rand vandaag niet stedelijk genoeg?
Jonas De Maeyer: ‘Inderdaad. Alles is met elkaar verweven. Als ze in de kernstad problemen hebben met de vele wagens die de stad doen dichtslibben, is het omdat mensen in de rand niet stedelijk genoeg wonen.’
Filip Lagiewka: ‘In de rand is vandaag niet de nodige mentaliteit aanwezig om goed gebruik te maken van het openbaar vervoer. Ook goede infrastructuur, die het nochtans mogelijk maakt dat je je met de fiets verplaatst naar de stad, ontbreekt nog te vaak.’
Pieter Van den Broeck: ‘Gelukkig wordt er vandaag al wat radicaler over fietsen nagedacht. Eindelijk is er onderzoek naar de fiets, zodat het geld dat naar auto-onderzoek gaat, nu een beetje in het fietsen wordt gestopt. Het kan ten goede veranderen.’
Filip Lagiewka: ‘De inrichting, die louter verkeerstechnisch is, maken verkavelingswijken problematisch, omdat ze zo fel op de auto zijn ingericht. Terwijl kinderen er vaak liever op straat spelen dan in hun private tuinen. Er is geen gezond evenwicht tussen publiek en privaat. Zulke verhalen vertellen we in ons boek.’
Na jullie constatatie over de versnipperde ruimte in Vlaanderen volgt een analyse van het DNA van Gent en omgeving?
Jonas De Maeyer: ‘De start was het DNA van Gent in kaart brengen, aan de hand van historische en ruimtelijke analyse. We brengen de evolutie in kaart: pre-industrieel, industrieel, post-industrieel. We keken naar groene ruimte, infrastructuur, morfologie en sociaal weefsel. Vlaanderen is één van de dichtst bebouwde gebieden van Europa, waarbinnen de ‘Vlaamse ruit’, tussen Antwerpen, Gent, Brussel en Leuven, er nog eens uitspringt. Nochtans is slechts een beperkt deel hiervan echt stedelijk te noemen.’
Wat waren de conclusies van jullie DNA-analyse?
Filip Lagiewka: ‘Eén van de verrassende conclusies, als je meer in detail begint te kijken, is dat er helemaal niet zo’n strikte grens bestond tussen stad en platteland. Binnen de stadsmuren had je ook landbouw, er net buiten evengoed handel. Er was juist een hele grote integratie tussen stad en rand, die vandaag daar verdwenen is. En vele functies waren meer verweven, zowel binnen als buiten de stad.’
‘We moeten die symbiose terugvinden. De stad kon niet zonder het land en andersom. Die samenwerking is bekoeld.’
Jonas De Maeyer: ‘We moeten die symbiose terugvinden. De stad kon niet zonder het land en andersom. Die samenwerking is bekoeld. We zagen verder ook dat twee soorten stadsrand te onderscheiden zijn: geplande stadsranden, dit wil zeggen, op een bepaald moment ontwikkeld, en centra die gegroeid zijn uit historische dorpen, die totaal anders in elkaar zitten. Allebei hebben ze kwaliteiten en problemen, maar voor elk zijn er andere oplossingen nodig.’
Filip Lagiewka: ‘We brengen ook nuance aan. De rand is traditioneel complexer, maar wordt ook diverser, want ze ontvangt mensen die uit de stadskern verdrongen worden. In stadscentra speelt ‘gentrificatie’. In Gent speelt dit ook. Bovendien kunnen we aan de rand de open ruimte geven die velen in de kernstad missen. Door in te zetten op stedelijkheid en daarnaast de open ruimte te herwaarderen, wordt een rand gegenereerd die een hoge woonkwaliteit heeft.’
Wat volgt op deze analyse?
Jonas De Maeyer: ‘Van een gefragmenteerd Vlaams landschap willen we komen tot een Vlaanderen van stedelijke kernen. We moeten naar een hogere densiteit van bebouwing. Ook in de rand, waar de densiteit juist veel lager ligt. Densiteit is een belangrijke voorwaarde voor stedelijkheid.’
Leegstaande huizen in Drongen die moesten wijken voor een treinspoor
Peter Van den Bossche (CC BY-SA 2.0)
Verdichting
Waarom is een grotere densiteit zo belangrijk?
Jonas De Maeyer: ‘Een grotere densiteit zal netto meer open ruimte opleveren. In het dicht bevolkte Vlaanderen is dat de enige garantie op de continuïteit van de open ruimte. Bovendien heb je densiteit nodig om stromen kort te houden en te organiseren. Zo kom je tot een goede connectiviteit. Tot slot heb je densiteit nodig om collectiviteit te organiseren. Je kan pas delen als er voldoende kritische massa bij elkaar woont. Voldoende kritische massa voor publieke ruimte, voorzieningen en diensten zoals mobiliteit. Zo komen we tot onze drie thema’s: continuïteit, connectiviteit en collectiviteit. Ze vormen een leidraad bij het ontwerpen en staan alle drie in verhouding tot densiteit.’
‘Je kan pas delen als er voldoende kritische massa bij elkaar woont. Voldoende kritische massa voor publieke ruimte, voorzieningen en diensten zoals mobiliteit.’
Wat is de eerste stap?
Jonas De Maeyer: ‘We starten bij de continuïteit van de open ruimte. Die moet je zoveel mogelijk vrijwaren en versterken. In het boek noemen we dat de ‘mal’. En de contramal is de bebouwde ruimte. Ook waterbeheer heeft ruimte nodig. Je kan die continuïteit maar garanderen als je op een andere plek densiteit garandeert, dus geen versnippering of verspreiding. Wij willen bebouwing beter clusteren.’
Filip Lagiewka: ‘Dit betekent dat we eerst moeten nadenken vanuit de open ruimte en de bebouwde ruimte hierop afstemmen. Niet omgekeerd, zoals vandaag gebeurt. Zowel bebouwing als open ruimte hebben voldoende kritische massa nodig, waar verbindingen tussen bestaan. Dit werd eerder beschreven in modellen, zoals de groene vingers van Kopenhagen (1947), waar men acht sloeg op de verbinding tussen het groen in de stad, of de lobbenstad van Tjallingi (1996), waar men niet voor meer concentrische kringen van stadsuitbreidingen zorgt, maar wel voor clusters of lobben, die afgewisseld worden met stukken open ruimte (‘groene vingers’).’
Als jullie spreken over het terug in kaart brengen van de waarde van open ruimte, bedoelen jullie dat de gemeenten rond steden zich te weinig bewust zijn van de waarde ervan?
Jonas De Maeyer: ‘Op alle niveaus wordt de waarde van open ruimte onderschat. Het belang van open ruimte is meerlagig: lokaal, regionaal, globaal; maatschappelijk, ecologisch, economisch. Een voorbeeld: terug natuur creëren draagt ecologisch gezien vooral globaal en regionaal bij; Je kan CO2 opvangen en overstromingen beter voorkomen. Maar evengoed draagt deze natuur economisch en maatschappelijk bij doordat het op lokaal niveau duurzaam toerisme en recreatie creëert. Mensen nemen vandaag sneller het vliegtuig om te onthaasten dan de fiets tot in de rand van de stad. Door open ruimte te waarderen en te vrijwaren, verhoog je de recreatiewaarde ervan.’
Kunnen jullie de twee andere begrippen toelichten, te beginnen met connectiviteit?
Jonas De Maeyer: ‘Connectiviteit gaat over de infrastructuur voor mobiliteit en andere stedelijke stromen. We tonen dat de fiets, zeker de elektrische fiets, even snel of sneller is dan de auto in een stedelijke omgeving. Het is dus te verantwoorden dat we heel hard inzetten op een transformatie van een hard naar een zacht netwerk. Het ambitieuze mobiliteitsplan van Gent, 30 km/u in de volledige binnenstad, kunnen we ook gaan toepassen in die compacter gemaakte kernen in de rand. Als woonkernen compact zijn, kunnen we ons daartussen sneller en veiliger verplaatsen.’
Fietser in Gent
Stijn Hosdez (CC BY-NC-ND 2.0)
Durf de auto terugdringen, zeggen jullie in dit boek, en investeer nog meer in fietssnelwegen. De auto zal maar naar de achtergrond verdwijnen of gedeeld vervoersmiddel worden als er een ‘multi-modaal vervoersnetwerk’ komt. Wat moeten we daaronder verstaan?
‘Als woonkernen compacter zijn, wordt het veel makkelijker om collectief, openbaar vervoer te organiseren.’
Filip Lagiewka: ‘Dit netwerk wordt concentrisch en radiaal georganiseerd. Op de radiale assen wordt een densiteit ontwikkeld. De concentrische assen verbinden zones met elkaar. Waar netwerken elkaar kruisen, ontstaan knooppunten, waar verschillende mogelijkheden van zacht vervoer samen komen en op elkaar inspelen: wandelen, fietsen, watervervoer, trams en treinen.’
Jonas De Maeyer: ‘Als woonkernen compacter zijn, wordt het veel makkelijker om collectief, openbaar vervoer te organiseren. We zetten ook meer in op lokaal vervoer per water voor logistiek. En we kijken of we vervoer anders kunnen gebruiken, bijvoorbeeld het tramnetwerk ’s nachts of in daluren voor stadsdistributie. Tot slot wordt het zachte netwerk gebruikt om de ‘last mile’ te overbruggen. Maar initiatieven zoals Bubble Post, logistiek vervoer per fiets, zullen zich maar uitbreiden naar de rand als er de juiste infrastructuur bestaat, zoals fietssnelwegen.’
Jullie thema connectiviteit gaat nog breder. Jullie spreken over de ‘circulaire stad’?
Jonas De Maeyer: ‘Connectiviteit begint bij mobiliteit, maar slaat eigenlijk op alle mogelijke stromen. De circulaire stad is een stad waar je inkomende en uitgaande stromen in evenwicht houdt. De stad produceert, consumeert, recycleert. Stromen van voedsel, energie, water en afval zijn kort. Ze moeten in evenwicht zijn. Het gaat dus om verschillende vormen van recyclage in het stedelijk weefsel. In het boek bespreken we hoe dit kan worden gerealiseerd.’
‘De circulaire stad is een stad waar je inkomende en uitgaande stromen in evenwicht houdt. De stad produceert, consumeert, recycleert. Stromen van voedsel, energie, water en afval zijn kort.’
De circulaire stad, da’s een beetje jullie transformatie voor Ledeberg en Gentbrugge?
Jonas De Maeyer: ‘We knippen het stuk autoweg dat doorheen het stedelijk weefsel snijdt. Het wegdenken van de autoweg op die plek geeft plots enorme mogelijkheden voor wat toch een stadsdeel is. Het viaduct genereert nu 100 ha aan verloren ruimte, maar zorgt bovendien voor antistedelijke ruimte. Er zitten campussen in die nu volledig afgesloten zijn: enerzijds het UZ, maar ook de Ghelamco-site, die omringd is door parkeerruimte. Hoe die campussen beter integreren? Hoe de stroom van mensen van die plekken duurzamer in de stad krijgen? Hier formuleren we een toekomstvisie over automatisch parkeren en het overschakelen op de deelfiets of de sneltram, denken we na over stadsdistributie en -recyclage en over een circulaire economie.’
Hoe werden die ideeën onthaald?
Filip Lagiewka: ‘Hoewel dit om onderzoek gaat, waren er contacten met de stad Gent. Wat we wel deden, is aftoetsen met een paar politici of onze ideeën realistisch zijn. Ze zijn heel visionair, maar iedereen is ervan overtuigd dat als we een aantal belangrijke knopen durven doorhakken, dit binnen 20, 30 à 40 jaar realiteit kan worden.’
Jonas De Maeyer: ‘Het knippen van de ring wordt nu al meegenomen in het structuurplan.
Evergem
Peter Huys (CC BY-SA 2.0)
Filip Lagiewka: ‘Gent schreef inderdaad een opdracht uit om onderzoek te voeren naar wat de effecten zijn als grote infrastructuur in de stad verdwijnen.’
Het derde principe is collectiviteit?
Jonas De Maeyer: ‘Mensen zullen pas dichter bij elkaar willen wonen als daar een aantrekkelijke collectieve ruimte tegenover staat. Als de rand diverser wordt, moet je die diversiteit ook kunnen opvangen.’
‘Mensen zullen pas dichter bij elkaar willen wonen als daar een aantrekkelijke collectieve ruimte tegenover staat. Als de rand diverser wordt, moet je die diversiteit ook kunnen opvangen.’
Wat moeten we ons voorstellen bij een ‘aantrekkelijke’ collectieve ruimte?
Jonas De Maeyer: ‘Bij voorkeur combineert ze steeds verschillende functies. Door de densiteit op te krikken kunnen meer voorzieningen en diensten lokaal verankerd worden en kunnen we deze verbinden door een netwerk van hoogwaardige publieke ruimte. Meervoudig gebruik van ruimte verhoogt ook nog eens het sociaal, politiek en economisch draagvlak voor het behoud ervan.’
Wie beheert de collectiviteit?
Pieter Van den Broeck: ‘Het klopt dat beheer of ‘governance’ essentieel is bij collectiviteit. Bij collectief eigendom gaat het vooral om de manier van beheren van gronden en ruimte. Dus minder om de eigendomstitel. Wat zijn de rechten en plichten die gekoppeld zijn aan dit stukje grond? De eigendomstitel lijkt te zeggen: je doet wat je wilt met je stukje grond, maar in werkelijkheid is dat niet waar. Op private grond zit allerlei wetgeving, bijvoorbeeld milieuwetten. Burgers spelen een belangrijke rol in het beheer van de ruimte.’
Hoe gaat dit praktisch in zijn werk?
Pieter Van den Broeck: ‘Ontwerpers zullen echt met concrete beheersvoorstellen voor de dag moeten komen. OMGEVING stelde ooit een fruitboomgaard voor in een ontwerp voor publieke ruimte. De overheid veegde dit van tafel met een ‘ja maar, wie moet dat beheren? Wij gaan dit niet doen’. Maar als OMGEVING misschien samen met een specialist ter zake een beheerssysteem voorstelt, en de overheid stapt erin mee, dus als het ontwerpbureau de management-kwestie oplost, dan krijg je ontwerp, beheer én overheid. Dat verandert dan de dagelijkse praktijk van het bureau, want dan worden ineens heel andere voorstellen mogelijk.’
Kunnen jullie een voorbeeld geven van collectiviteit? Hoe kunnen we die transformatie op gang trekken?
Jonas De Maeyer: ‘Het moet sowieso een combinatie zijn van privé- en overheidsgestuurd initiatief. In het boek maken we het volgende voorstel: Stel, je plant een gemeenschappelijk goed, gelegen op een grote hoek. Je koopt de kavel, er komt bijvoorbeeld een collectieve parking voor een deel van de wijk. Zo houd je de auto’s weg uit de straat. Op termijn maak je van de zielloze verhardingen van verkavelingsstraten een langgerekt publiek park, waarlangs wordt gewoond. Ondertussen verhogen we de densiteit en halen we buurtvoorzieningen dichter bij huis.’
Het project in Drongen is ‘een strategie van uitdoven en intensiveren’? Jullie tonen enkele confronterende tekeningen die de nodige ingrepen illustreren.
Jonas De Maeyer: ‘Dat kan inderdaad een hard beeld zijn, want we schrappen verkeerd gelegen bebouwing om continuïteit van de open ruimte te creëren. We intensiveren goed gelegen verkavelingswijken enerzijds en het landschap anderzijds. Voor Drongen ontwikkelen we een goed uitgebouwd voorstad-netwerk. Je zal er bijvoorbeeld een frequente verbinding kunnen maken met Gent Sint-Pieters. Er komen fietssnelwegen waarlangs je op een goed kwartier in de stad bent. Dat is een goede reden om te verdichten.’
Uitdoven, dat betekent huizen afbreken en de schaar zetten in lintbebouwing?
‘De overheid zou er enerzijds goed moeten evalueren hoe mechanismen zoals bedrijfswagens, renovatiepremies en woonbonussen het verspreid wonen in stand houden en deze bijstellen zodat het ze het interessant maken om compact en goed bereikbaar te wonen.’
Jonas De Maeyer: ‘Ja, maar op termijn. Het is niet dat wij zeggen: mensen, jullie moeten nu jullie huis verlaten. Denk aan gepensioneerden die jarenlang met een bedrijfswagen reden en ondertussen in slecht geïsoleerde, veel te grote en slecht gelegen woningen wonen. Die vragen veel onderhoud en de energiekosten van wonen en verplaatsen zijn zeer groot. Die mensen willen meer centraal en compact gaan wonen. De vraag is dan, wat doe je met die woning? Gaan we subsidiëren om te kunnen renoveren? De overheid zou er enerzijds goed moeten evalueren hoe mechanismen zoals bedrijfswagens, renovatiepremies en woonbonussen het verspreid wonen in stand houden en deze bijstellen zodat het ze het interessant maken om compact en goed bereikbaar te wonen. Anderzijds moet de overheid nadenken over een compensatiesysteem.’
Filip Lagiewka: ‘We reiken niet dé oplossing aan hoe dit precies moet gebeuren. De toverformule om dit allemaal eensklaps op te lossen hebben we nog niet gevonden. Wel willen we aantonen welke de voordelen zijn, economisch, ecologisch, maatschappelijk, als je een strategie van uitdoven en intensiveren volgt. Als je in een vallei de lintbebouwing stelselmatig weghaalt, komt er ruimte vrij voor de natuur, zodat die opnieuw zijn natuurlijke werking kan hebben. In dat landschap komt dan ruimte vrij voor recreatie en onthaasting.’
Een stukje Evergem vanuit de lucht
© Google Maps
Zorgvuldig ontwerpen
Wat bedoelen jullie met intensiveren?
Jonas De Maeyer: ‘Intenser, maar verstandig gebruik maken van de ruimte door ze zorgvuldig te ontwerpen. je moet in goed gelegen verkavelingen de voorschriften veranderen, waardoor je een meervoudige in plaats van één enkele woning kan bouwen.. De densiteit in veel verkavelingen is echter zo laag, dat je gemakkelijk het aantal woningen per kavel kan vermenigvuldigen. Door kavels samen te voegen, wordt nog meer mogelijk. Woningen kunnen terrassen of stukken tuin privé behouden, die dan aansluiten op collectieve tuinen of publieke parken. Het dichter bouwen vraagt wel een grotere kwaliteitscontrole. Verder veronderstelt intensiveren ook het nadenken over collectieve energiesystemen. Alle meerwaarde die hier wordt gecreëerd, moet kunnen instaan om de kosten van het uitdoven te financieren.’
Tenslotte wordt voor Evergem ‘de voedselketen hertekend’?
Jonas De Maeyer: ‘Evergem ligt afgesloten van de stad door de bedrijvigheid langsheen de Ringvaart. Het ligt dichtbij het Meetjesland, dat heel vruchtbaar is. Hier denken we na hoe we een keten van het Meetjesland tot in de stad aanleggen. Niet alleen in het Meetjesland, maar ook in Evergem zelf kan voedsel geproduceerd worden. Voedselproductie kan Evergem een identiteit geven, want veel randgemeenten hebben weinig identiteit. Het zijn echte slaapdorpen, zeker de verkavelingswijken. We willen dat Evergem niet enkel een plek wordt waar je ’s ochtends vertrekt en ’s avonds weer aankomt, maar een culinaire plek, waar mensen naartoe gaan. In Evergem bestaat vandaag al traminfrastructuur, maar deze veroorzaakt nog geen stedelijk leven.’
Jullie willen trams mee inzetten voor cargo van voedsel?
Jonas De Maeyer: ‘Ja. In het centrum van Evergem voorzien we een grootschalige agro-markt, waar het voedsel uit de regio aankomt. Evengoed kan de vallei van de Kale weer productief gemaakt worden, iets wat we in tekeningen tonen. De bedrijven zetten we ook in voor voedselproductie. We kijken hoe we de restwarmte van bedrijven en energie uit organisch stedelijk afval kunnen inzetten voor voedselproductie in op grootschalige daken van serres.’
Het boek zit helder in elkaar en eindigt tenslotte met tien concrete aanbevelingen. Daarin is een belangrijke rol weggelegd voor de overheid?
‘In ons woningbeleid zit het eigendomsprincipe diep ingebakken. De overheid kan verder inspelen op alternatieven, ze faciliteren en zorgen dat opschaling mogelijk wordt.’
Pieter Van den Broeck: ‘De overheid kan voor de nodige wetgeving zorgen. We moeten anders over grondwaarde nadenken. We moeten ook nadenken over compensatiemechanismen. In ons woningbeleid zit het eigendomsprincipe diep ingebakken. De overheid kan verder inspelen op alternatieven, ze faciliteren en zorgen dat opschaling mogelijk wordt. Momenteel zijn er allerlei burgerinitiatieven. OMGEVING volgt in Antwerpen het project ‘Collectief Goed’, een coöperatieve die voor bewoning zorgt voor acht gezinnen. Als je de link weet te leggen naar sociale huisvestingsmaatschappijen, dan kan je zulke projecten opschalen. Een ander voorbeeld is Trage Wegen, wat ook het zoeken is naar ruimte voor collectiviteit. Je neemt ruimte weg uit mechanismen van privatisering.’
Denken jullie dat de burger tot collectiviteit te bewegen is, als het decennialang geen maatschappelijke notie meer is geweest?
Jonas De Maeyer: ‘Natuurlijk. Je ziet collectiviteit vandaag overal en in vele vormen opduiken. Dankzij internet en smartphones zijn er meer mogelijkheden tot delen dan ooit tevoren. Verder zie je ook dat ook een meer stedelijke mentaliteit terugkeert. Jongeren trekken naar de stad, omdat ze zich vaak vervelen in de verkavelingswijken. De stad met al zijn gedeelde faciliteiten en mogelijkheden, zal jongeren steeds aantrekken. Misschien verlangen ze dan later wel weer naar iets meer privacy en meer groen. Dit wil niet zeggen dat ze graag de stad vaarwel zeggen. Het is de combinatie van stedelijk leven en groen, die de rand moet bieden en waar ze vandaag tekort schiet. Hier spelen we op in.’
Met ‘Over de rand’ brengen jullie het debat aan?
‘Politieke partijen beginnen ook stilaan te beseffen dat we zo niet verder kunnen en dat de kosten van het gespreid wonen moet aangepakt worden.’
Jonas De Maeyer: ‘Ja. Het wordt heel belangrijk dat je de mensen echt kunt uitleggen wat er verkeerd is aan de manier waarop wij vandaag wonen. Als mensen het niet beginnen te beseffen, zal de politiek nooit de moed hebben om de uitdagingen aan te gaan die nodig zijn.Dan blijft het werk van ‘Over de rand’ volledig utopie, terwijl wij niet willen dat dit een utopie blijft. We denken dat dit nodig is. Het kan mogelijk zijn, maar dan moet het draagvlak er toch wel zijn, dat is heel belangrijk. Het is een maatschappelijk debat, ruimtelijke ordening. Leo Van Broeck, de nieuwe Vlaamse bouwmeester, legde op de klimaattop echt de nadruk op onze klimaatdoelstellingen: dat die voornamelijk heel hard gelinkt zijn aan ruimtelijke ordening. Ik heb de indruk dat de politiek dit begrepen heeft. Dat is een eerste stap. Politieke partijen beginnen ook stilaan te beseffen dat we zo niet verder kunnen en dat de kosten van het gespreid wonen moet aangepakt worden. De aanstelling van Leo Van Broeck als nieuw Vlaams Bouwmeester is een positief teken. Maar ze zullen het hem niet gemakkelijk maken, dat is zeker (lacht).’
‘Over de rand’ is verkrijgbaar via de uitgever, Public Space te Mechelen, en is te koop in boekhandel Copyright.