MO* sprak met David Wengrow, co-auteur van “Het begin van alles”
‘Vrijheid is de motor van de menselijke geschiedenis’
Waarom zijn mensen ongelijk, onvrij en onmenselijk? Al eeuwen proberen historici die vragen te beantwoorden met allesomvattende verhalen. “Het begin van alles” toont dat de geschiedenis geen vast patroon heeft. Mensen kunnen altijd kiezen, stellen David Wengrow en David Graeber in hun nieuwe standaardwerk.
Gie Goris (CC BY-NC 2.0)
Waarom zijn mensen ongelijk, onvrij en onmenselijk? Al eeuwen proberen historici die vragen te beantwoorden met allesomvattende verhalen. Het begin van alles toont dat de geschiedenis geen vast patroon heeft. Mensen kunnen altijd kiezen, stellen David Graeber en David Wengrow in hun nieuwe standaardwerk. Gie Goris las het boek en sprak met Wengrow.
Het begin van alles opent met een klassiek duel tussen twee Europese filosofen. Jean-Jaques Rousseau beschreef de menselijke geschiedenis in 1754 als een langgerekte zondeval, van een paradijselijke samenleving naar een onvrije en ongelijke werkelijkheid. Thomas Hobbes zag dezelfde geschiedenis in 1651 als de ontwikkeling van steeds meer instituten en instrumenten om de menselijke neiging tot geweld te kanaliseren tot beschaving en welvaart.
Wat verval is voor de ene, is vooruitgang voor de andere. Voor Rousseau zijn overheid, bureaucratie, politie en gerecht repressieve instrumenten, voor Hobbes zijn ze de enige kans op verlossing.
Voor Rousseau zijn overheid, bureaucratie, politie en gerecht repressieve instrumenten, voor Hobbes zijn ze de enige kans op verlossing.
‘Die verhalen waren als sponzen: ze absorbeerden steeds nieuwe feiten, terwijl ze wel hun oorspronkelijke vorm bleven behouden’, zegt David Wengrow in een gesprek met MO*. Maar dat is nu voorbij, voegt hij toe. Want de kennis over het verleden is de voorbije decennia zo explosief toegenomen, dat elke oude spons lekt als een bron.
David Wengrow bundelde, samen met David Graeber, de jongste antropologische en archeologische kennis en inzichten in Het begin van alles, een vuistdik boek dat internationaal een hype werd nog voor het verscheen. Ze zetten daarmee niet alleen de speculatieve geschiedenissen van Rousseau en Hobbes bij het historisch afval, ook Yuval Noah Hariri, Steven Pinker en Jared Diamond worden onderuit gehaald.
De belofte dat dit boek de hele menselijke geschiedenis in een nieuw licht bekijkt, is ambitieus en aantrekkelijk. En ze wordt waargemaakt.
Wengrow en Graeber presenteren millennia menselijke ervaring niet als de onvermijdelijke uitkomst van materiële factoren, maar als het resultaat van bewuste keuzes. Of ten minste: ze tonen aan dat elke vorm die maatschappelijke organisatie aanneemt het resultaat is én onderwerp blijft van debat. Dat geldt voor vrijheid en gezag, maar ook voor democratie en totalitaire controle, of voor hiërarchie en gelijkheid.
De reden waarom zowel het gedachtenexperiment van Rousseau als de tegengestelde verklaring van Hobbes zoveel eeuwen overleefden, heeft weinig te maken met de feiten, zegt David Wengrow. Hun verhalen beklijven, omdat ze zo makkelijk te onthouden zijn.
‘De diversiteit aan beginpunten van de menselijke geschiedenis heeft noodzakelijk ook een impact op de uitkomst van die geschiedenis.’
Bendes, stammen, koninkrijken, staten, jagers-verzamelaars, landbouwgemeenschappen, steden en handel, industrie, en van gelijkheid over aristocratie naar democratie: de opeenvolging heeft iets elegants, geruststellends en overzichtelijks. Ook al klopt ze niet met de feiten.
‘In wezen zijn die verhalen politieke mythes, bedoeld om het onbegrijpelijke te verklaren. In Rousseau’s geval: als de mens geboren wordt als vrij wezen, waarom vinden we hem dan overal in ketens?’
David Wengrow: De kennis van het verleden dwingt ons om die mythes te herzien. We kennen nu samenlevingen van jagers-verzamelaars die uitgesproken ongelijk waren, terwijl andere meer egalitair waren. Sommige waren gebaseerd op slavernij, andere waren hiërarchisch tijdens het ene seizoen, maar gebaseerd op gelijkheid in het andere. Die diversiteit aan beginpunten van de menselijke geschiedenis heeft noodzakelijk ook een impact op de uitkomst van die geschiedenis.
Is dat zo? Misschien zijn er intussen zulke ingrijpende wijzigingen opgetreden, zoals de explosieve toename van de wereldbevolking, dat de keuzevrijheid van de begindagen van de mensheid gewoon niet langer geldt?
David Wengrow: Je kan, aan de hand van de huidige kennis van zaken, niet volhouden dat er een direct en oorzakelijk verband is tussen de schaal van een samenleving of de omvang van haar bevolking, en de manier waarop de samenleving zich organiseert.
Vroeger dacht men dat een groeiende bevolking tot hiërarchie en ongelijkheid, of tot centralisatie en autoritair bestuur moest leiden. Democratie zou dan de uitzondering zijn die de regel nauwelijks weerspreekt. Die democratie wordt bovendien voorgesteld als een Europese uitvinding, die van Griekenland in de vijfde eeuw voor Christus overwinterde tot ze rond de achttiende eeuw door de Verlichting nieuw leven werd ingeblazen.
‘De vroege stedelingen gedroegen zich duidelijk niet zoals achteraf van hen verwacht werd.’
Historisch onderzoek toont nu heel duidelijk aan dat dit verhaal niet klopt. Er zijn weliswaar voorbeelden waar het ontstaan van steden samengaat met het ontstaan van klassen en sociale ongelijkheid, maar in een verrassend groot aantal andere voorbeelden van vroege steden zie je die ontwikkeling helemaal niet.
Van de vallei van Mexico tot de eerste steden in de regio van de Zwarte Zee zien we dat nederzettingen met tienduizenden inwoners heel goed georganiseerd waren, maar niet centraal geleid. De stedelingen gedroegen zich duidelijk niet zoals achteraf van hen verwacht werd. Ze kozen niet voor sterke leiders. Hun voedsel werd niet opgeslagen in grote, centrale opslagplaatsen. Ze organiseerden geen hiërarchieën of administraties. Dat alles belette hen duidelijk niet om succesvol te zijn over een langere periode.
Uit ons onderzoek blijkt bijna het tegendeel, namelijk dat de eerste vormen van uitgesproken ongelijkheid eerder ontstonden in kleine groepen dan in grotere maatschappijen. Dat hoeft niet eens te verbazen, want de kleinste groepen waarin mensen leven – gezinnen of families – zijn altijd uitgesproken ongelijk.
In elk geval stellen we telkens weer vast dat de vaste verhalen met hun voorspelbare patronen niet kloppen. Tegelijk toont ons onderzoek dat je geen nieuw, omvattend verhaal kan schrijven op basis van de grote verscheidenheid die zich telkens weer voordoet.
In het vroegere verhaal leek de evolutie onvermijdelijk, maar we weten nu dat ook andere uitkomsten mogelijk waren. Want op andere plaatsen kozen mensen in gelijkaardige omstandigheden voor andere oplossingen. Of ze slaagden erin de evident geachte uitkomst te vermijden.
‘Welk soort mens zijn Europeanen, als ze gedwongen moeten worden het goede te doen?’
Kandiaronk, Huron-Wendatleider
In de eerste honderd bladzijden van het boek lijkt het alsof de eerste ontmoetingen tussen Europese kolonisatoren en inheemse volkeren plaatsvonden in de zeventiende eeuw. Op dat moment lagen er nochtans al enkele eeuwen verovering, onderdrukking en genocide achter de rug. Inheemse volkeren waren allang gebrandmerkt als wilden en onwenselijke obstakels op de weg van de Europese vooruitgang.
David Wengrow: We beginnen bij de confrontaties van de zeventiende eeuw in de New Founds, zoals de noordelijke regio in Amerika toen genoemd werd, omdat we vertrekken van de vraag over de oorsprong van ongelijkheid, waarover ook Rousseau schreef. En dan kom je rechtstreeks terecht bij de Huron, de Wendat, de Haudenosaunee…, en hun kritiek op het gedrag van Europeanen, het christendom en de Europese maatschappelijke orde.
In het boek focussen we op Kandiaronk, de Huron-Wendat leider wiens inzichten en kritiek door de Franse aristocraat Lahontan (né Louis-Armand de Lom d’Arce, baron de la Hontan) opgetekend werden. Kandiaronk baseerde zijn visie op eigen observaties in New York, Montréal en Parijs. En hij vroeg zich onder andere af: ‘Welk soort mens, welke categorie van schepsel moeten Europeanen zijn, als ze gedwongen moeten worden het goede te doen en ze enkel afzien van het kwade uit schrik voor de straf?’
Er moeten honderden dergelijke intellectuelen en leiders geweest zijn, alleen zijn hun ideeën nooit bewaard gebleven. De weinige bronnen die er zijn, geven een indruk van de impact die deze ontmoetingen hadden op kolonisten en missionarissen, met name op jezuïeten, de intellectuele voorhoede van de kerkelijke expansie.
De missionarissen stonden vijandig tegenover deze volkeren – ze waren daar om hen te bekeren tot het ware geloof – en ze hadden dus geen enkele reden om hun levenswijze, waarden of ideeën te romantiseren. Maar ze noteerden wel de scherpe kritiek die ze hadden op het christendom, genre.
‘Als God afdaalde tot de aarde, waarom hebben wij daar nooit iets van vernomen? Waarom zou hij jullie nodig hebben om die boodschap te brengen? En als Jezus de bankiers en de geldschieters de tempel uit joeg, waarom zijn christenen dan zo bezeten door goud en geld?’
‘Met de mythe van de kinderlijke onschuld probeerden Europeanen hun bedreigde superioriteit te herstellen.’
Die kritiek werd zo populair in Europa, dat hij teruggedrongen moest worden. Dat gebeurde door de leiders en volkeren die de kritiek verwoordden niet langer te zien als de intellectuelen die ze waren. De inheemse leiders werden gereduceerd tot een primitieve staat van menselijke ontwikkeling.
De mythe van de kinderlijke onschuld bij jagers-verzamelaars was in zekere zin een afweermechanisme waarmee Europeanen hun bedreigde superioriteit probeerden te herstellen. De volkeren in Noord-Amerika konden daardoor voorgesteld worden als overblijfselen van een voorafgaande fase van de mensheid in plaats van als volwaardige tijdgenoten met pijnlijk scherpe analyses van de tekortkomingen in Europa.
Het was een uiting van het racisme waarmee men de Europese expansie en kolonisering wou onderbouwen?
David Wengrow: Wat ons opviel bij de vroege koloniale confrontaties met de inheemse bevolking, was dat ze vaak niét racistisch waren. In de vroege fase van de Verlichting lijkt er wel degelijk sprake van oprechte interesse in of nieuwsgierigheid naar niet-Europese beschavingen.
Wij argumenteren zelfs dat de Verlichting veel niet-Europese kennis en ervaring opgezogen heeft en vertaald in nieuwe manieren om Europese samenlevingen vorm te geven. Leibnitz pleitte in Hannover voor staatsmanschap op Chinese leest geschoeid, in Frankrijk werd druk gedebatteerd over persoonlijke vrijheden zoals die golden bij de inheemse volkeren in Noord-Amerika.
‘Het concept vrijheid was in de Europese geschiedenis verweven met slavernij en privébezit.’
Racisme, en zeker het biologische racisme met zijn wetenschappelijke pretenties, kreeg pas echt vorm in de negentiende eeuw. De overtuiging dat niet-Europese volkeren wezenlijk niet in staat waren tot de intellectuele verwezenlijkingen van Europeanen, werd toen dominant in de antropologie. En dat resulteerde in onbeschaamde oproepen tot permanente onderwerping of zelfs uitroeiing van hele volkeren.
Denkers als John Locke zaten al vroeg op de lijn van imperialisme en genocide. Maar anderen waren echt benieuwd naar wat inheemse volkeren te vertellen hadden.
David Wengrow
Gie Goris (CC BY-NC 2.0)
De kernvraag die jullie overhouden uit die periode van intens debat tussen Europa en inheems Amerika, is: waar, wanneer en waarom zijn samenlevingen en mensen hun vrijheden verloren?
David Wengrow: Het is opvallend hoe moeilijk het voor Europese filosofen is om de discussie over vrijheden te plaatsen. Dat heeft alles te maken met het feit dat het concept van vrijheid in de Europese geschiedenis al sinds het Romeinse Rijk verweven was met slavernij en privébezit.
Wie slaven bezit, is vrij om met hen te doen wat hem belieft. Wie iemands bezit is, is onvrij. Dat zijn ongeveer de contouren van het westerse begrip van vrijheid in de achttiende eeuw.
Dat leidt tot heel wat verwarring of kromme vertalingen wanneer de Noord-Amerikaanse inheemse intellectuelen praten over persoonlijke vrijheden. De inheemse visie stelde namelijk dat persoonlijke vrijheden niet gerealiseerd worden ten koste van anderen, maar net de vrijheid van anderen mogelijk maken.
‘Mensen kunnen vandaag moeilijker verhuizen naar waar ze echt willen, er zijn meer en hardere grenzen gekomen.’
Jullie spreken over drie fundamentele vrijheden: de vrijheid om te verhuizen of te reizen, de vrijheid om ongehoorzaam te zijn ten opzichte van autoriteiten en de vrijheid om de sociale organisatie van de maatschappij te veranderen. Aan de andere kant definiëren jullie drie fundamentele vormen van dominantie: controle van geweld, controle van kennis en charismatische of competitieve politiek.
David Wengrow: Dat zijn om te beginnen geen exhaustieve beschrijvingen van sociale vrijheden of onvrijheden. Bovendien zijn we niet van deze categorieën vertrokken, maar distilleren we deze hoofdlijnen uit de vele voorbeelden die we onderzocht hebben.
Waarom deze tweemaal drie principes? Omdat mensen behoefte hebben aan een overzichtelijk schema. Tegenover het schijnbaar overzichtelijke evolutieverhaal wilden we, op basis van heel diverse en uiteenlopende ervaringen, een behapbaar tegenverhaal plaatsen. Geen vaste opeenvolging van fasen, wel een schematisch overzicht van vrijheden en onvrijheden.
Een van de vaststellingen is dan dat mensen van oudsher gericht waren op verplaatsingen. De mens vertrok vanuit het Afrikaanse continent en koloniseerde uiteindelijk de hele planeet. Dat was vroeger makkelijker dan vandaag, ook al probeert men ons wijs te maken dat mensen door de mondialisering steeds meer verbonden raken met burgers aan de andere kant van de wereld.
In feite gaat de evolutie al een hele tijd de andere kant op. Mensen kunnen moeilijker verhuizen naar waar ze echt willen, er zijn meer en hardere grenzen gekomen. In Amerika waren clansystemen die mensen toelieten om hun familie of stam te verlaten en over grote afstanden te reizen en elders gastvrijheid te vinden. Vrijheid was dus niet gewoon een hooggestemd ideaal, het was een reële mogelijkheid waarvoor de sociale infrastructuur aanwezig was.
De basisvrijheden zijn geen abstracte concepten genre liberté, egalité, fraternité. Ze zijn juist heel concreet. En ze worden niet vooraf ingeperkt door een stadstaat, natiestaat of soevereine heerser.
‘Vrijheid zonder gedeelde verantwoordelijkheid betekent niets voor wie aan de rand van de afgrond staat.’
De vrijheid om te verhuizen en de vrijheid om niet te gehoorzamen, zijn persoonlijke vrijheden. De vrijheid om de sociale organisatie van de groep opnieuw uit te vinden lijkt eerder een collectieve mogelijkheid, waar een individu op zich niet veel mee kan.
David Wengrow: De eerste twee zijn ook afhankelijk van een gemeenschap die ze mogelijk maakt of waarbinnen je ze realiseert. Wie vrijheid als een louter individueel gegeven ziet, is eerder bezig met dominantie op kleine schaal. Wie in volle pandemie weigert een mondmasker te dragen, realiseert niet zozeer de vrijheid om niet te gehoorzamen, maar communiceert duidelijk dat de anderen en de gemeenschap hem of haar geen zak kunnen schelen. Dat is geen vrijheid, dat is een individu dat ronddwaalt in zijn eigen fantasiewereld.
De vrijheid om niet te gehoorzamen kan maar gerealiseerd worden in een gemeenschap waarin keuzes gemaakt worden op basis van debat, uitwisseling, beluisteren en argumenteren. In democratische gemeenschappen in het noorden van Amerika of in de parlementen van Tlaxcala was de macht van de heerser afhankelijk van de kracht van zijn argumenten. Mensen konden een bevel negeren als ze konden duidelijk maken waarom ze het er niet mee eens waren. Het gaat, met andere woorden, om een wederzijdse cultuur van redeneren en redelijkheid.
Als je persoonlijke vrijheden op deze manier goed begrijpt, dan vervalt ook de scherpe tegenstelling tussen libertaire en communistische waarden. Beide principes zijn immers afhankelijk van elkaar. Vrijheid zonder gedeelde verantwoordelijkheid betekent niets voor wie aan de rand van de afgrond staat of voor wie dreigt te verhongeren door armoede.
David Wengrow (l) en David Graeber
© Kalpesh Lathigra
Het boek is opgebouwd als een diepgaand argument voor de steeds terugkerende mogelijkheid om nieuwe keuzes te maken of te verwerpen. Er is opvallend weinig aandacht voor de impact van geweld en oorlog op de historische evolutie van maatschappijen.
David Wengrow: Ik weet niet of ik het daarmee eens ben. In onze besluiten verwijzen we zeker naar de bewijzen die we nu hebben voor behoorlijk schokkende niveaus van geweld en oorlogsvoering in de vroege neolitische landbouwsamenlevingen van Midden-Europa. We beschrijven slavensystemen en invallen om mensen te ontvoeren en te bezitten in Midden-Amerika.
‘Geweld wordt vaak voorgesteld als het omgekeerde, als zorg, inzet of opoffering.’
De bewijzen voor interpersoonlijk geweld en oorlog gaan zo ver terug in de tijd als we materiële bewijzen van de geschiedenis vinden. Maar dat geweld blijkt niet voortdurend aanwezig.
Slavernij en oorlog blijken meer dan eens afgeschaft of gebannen te zijn, waarna ze opnieuw opduiken. Hard geweld is sporadisch, maar meer oppervlakkig geweld tussen mensen is op een bepaald moment structureel geworden, en is ingesleten in de omgang tussen mensen, binnen families, onder generaties, tussen mannen en vrouwen.
Wat opvalt, is dat geweld vaak voorgesteld wordt als het omgekeerde, als zorg, inzet of opoffering. Op heel verschillende plekken in de wereld zie we monarchieën opduiken, en vaak gaat dat gepaard met explosies van ritueel geweld. Zowel in Shang China, vroeg-dynastiek Egypte en de stad Cahokia langs de Mississippi vonden massale slachtpartijen plaats tijdens koninklijke begrafenissen. Het geweld waarbij honderden mensen ritueel gedood en begraven werden rond de vorst, gold als de ultieme manier voor de koninklijke bedienden om hun heerser te eren, te verzorgen, te voeden.
Structureel geweld zien en begrijpen lijkt dus belangrijker dan te focussen op iemand die zich te buiten gaat aan geweld, of zelfs op oorlog.
Het boek opent met een citaat van Carl Gustav Jung, waarin hij (in 1954) stelde dat we leven in een tijd die de Grieken kairos noemden, een doorslaggevend moment van keuze, waarin fundamentele principes en symbolen veranderd kunnen worden. Beleven we op dit eigenste moment, nu Rusland een veroveringsoorlog tegen Oekraïne ontketend heeft, zo een kantelmoment? Is dit een moment waarop de mensheid kan kiezen voor oorlog of vrede, voor geweld of samenleven?
David Wengrow: (stilte) Dat is een cruciale vraag vandaag, maar ik kan daar niet zo meteen op antwoorden. Ze overstijgt ook wat we in dit boek proberen aantonen.
“Het begin van alles. Een nieuwe geschiedenis van de mensheid” door David Graeber en David Wengrow is uitgegeven door Maven Publishing. 656 blzn. ISBN 978 94 9321 326 5
David Graeber was hoogleraar antropologie aan de London School of Economics. Hij is auteur van o.a. Bullshit Jobs en Debt. The First 5000 Years. Hij lag mee aan de basis van de Occupy beweging en formuleerde de stelling dat het de 1% rijksten is die de wereld naar de knoppen helpt. Hij overleed kort na het afwerken van het boek.
David Wengrow is hoogleraar vergelijkende archeologie aan het Institute of Archaeology, University College London en is gasthoogleraar aan de New York University. Hij is auteur van drie boeken en doet archeologisch veldwerk in verschillende delen van Afrika en het Midden-Oosten.