In gesprek met Eritrees-Ethiopisch auteur Sulaiman Addonia: ‘Ik spreek pas echt vloeiend als ik stil ben’
Sulaiman Addonia: ‘We moeten het hebben over de trauma’s van taal’
Seada Nourhussen
13 mei 2020
Overal waar hij kwam, moest de Eritrees-Ethiopische auteur Sulaiman Addonia (Silence is My Mother Tongue) een nieuwe taal leren. ‘Dat opende keer op keer een wond.’ Pas na tien jaar vond hij zijn eigen taal, ontstaan uit zijn gruwelijke migratieverleden.
© Hugues Mkaba Ntoto
Zijn in het Nederlands kibbelende kinderen maant Sulaiman Addonia (45) in het Engels tot rust. Zachtaardig, geduldig. ‘Zo ging dat in mijn jeugd niet. Kun je je voorstellen dat een zoon zijn vader bro noemt?, zegt hij. Ondertussen verwelkomt hij de zojuist uit Londen gearriveerde Brits-Eritrese schrijfster Hannah Azieb Pool met de paar woordjes Tigrinya die hij kent. Haftey, zus, klinkt het in zijn chaotische Brusselse herenhuis.
Met zijn broer Saleh, ook schrijver en grotendeels doof, overlegt hij luid in het Arabisch hoe ze de falafel en het bonengerecht ful later zullen opdienen. Dan valt zijn Vlaamse partner Lies Craeynest binnen met boodschappen en begroet iedereen in het Engels en Nederlands. Als een warme quiche op de grond valt, vloekt ze in het Frans. Een paar uur later vult de eetkamer zich met gerechten, wijnen, schrijvers en talen uit Zuid-Afrika, Brazilië, Ghana, Angola, Somalië, Ethiopië en Nederland.
‘De Europese kunstinstellingen hebben geen oog voor de vele migrantentalen die op dit continent leven.’
Zo verzamelt de wereld zich in het huis van Addonia en Craeynest, op de vooravond van de tweede editie van het Asmara-Addis Literary Festival in Exile (literatuurfestival in ballingschap) in het hart van Brussel. Oprichter Addonia weet met slechts een paar duizend euro en een flinke lading welwillendheid van auteurs en artiesten een goedbezocht festival neer te zetten dat schrijvers uit de pan-Afrikaanse diaspora centraal stelt – maar ook Hebreeuwse, Portugese, en Poolse literatuur en poëzie.
‘De Europese literatuur- en kunstinstellingen hebben geen oog voor de vele migrantentalen die op dit continent leven’, zo legt hij zijn motivatie voor het festival uit. ‘Voor migranten zoals ik is het heel normaal om van de ene naar de andere taal te schakelen en al die talen zijn voor ons even waardevol. Maar de literatuurwereld stelt vooral de dominante Europese talen centraal: Engels, wellicht Frans. Maar geen Spaans of Portugees bijvoorbeeld. En al helemaal geen migrantentalen als Tigrinya of Lingala. Met mijn festival wil ik die rijkdom en complexiteit de ruimte geven.’
‘Elke keer dat ik een nieuwe taal moest leren, opende een wond.’
De festivalnaam Asmara-Addis verwijst naar de hoofdsteden van de landen waar zijn ouders vandaan komen: zijn moeder uit Eritrea (hoofdstad Asmara), zijn vader uit Ethiopië (hoofdstad Addis Abeba). De twee landen waren rond zijn geboorte in 1975 verwikkeld in een bloedige strijd om Eritrea’s onafhankelijkheid. Hij werd geboren uit een verboden huwelijk. Een spagaat die symbool zou gaan staan voor zijn leven; nooit ergens écht bij horen.
Daarom wil hij zijn meertaligheid niet romantiseren. ‘Mensen zoals ik krijgen vaak complimenten: “Wat geweldig dat je zoveel talen spreekt of begrijpt.” Maar elke keer dat ik een nieuwe taal moest leren, of het nu Tigrinya, Amhaars, Arabisch of Engels was, opende een wonde. Het symboliseert conflicten en oorlog, wéér een gedwongen vertrek, wéér een afscheid. Daar praten migranten vaak niet over. We zijn te druk bezig met overleven.’
Verboden boeken
Addonia’s jeugd is getekend door een reeks gruwelijke gebeurtenissen. Hij komt als kind met zijn broer, zusje, moeder en grootouders in een Soedanees kamp terecht nadat ze een massaslachting in Eritrea waren ontvlucht. Zijn vader is daarvoor al doodgeslagen door een meute. Als zijn moeder als dienstmeid kan werken in een Saoedisch paleis, laat ze haar kinderen achter bij haar ouders. Jaren later voegen Addonia en broer Saleh zich bij hun moeder en worden onderdeel van een schaduwsamenleving van rechteloze migranten.
© Hugues Mkaba Ntoto
Addonia excelleert ondertussen wel in Arabisch op school en ontdekt zijn liefde voor literatuur. Hij verslindt verboden boeken, van de Soedanese Tayeb Salih tot de Britse Virginia Woolf. Maar zijn moeder ziet meer kansen in Europa dan in het discriminerende Saoedi-Arabië en stuurt haar kinderen naar Londen, waar ze als minderjarige asielzoekers alleen belanden. ‘We waren vijftien en zeventien, en spraken geen woord Engels.’ Maar Addonia weet zich een weg te vinden in de academische wereld. Hij studeert economie en later ontwikkelingsstudies als anderen slapen. ‘Jarenlang heb ik niet meer dan drie uur per nacht geslapen.’ Zijn moeder ziet hij vijftien jaar niet. Dan ontmoet hij in Londen zijn Vlaamse partner Craeynest, waarmee hij naar Brussel verhuist en twee kinderen krijgt. Opnieuw wacht hem een andere taal.
‘Toen ik Nederlands moest leren, wilde ik niet meer. Elk woord voelde als een kras op mijn ziel. Ik had er genoeg van om weer iets nieuws te leren en iets anders te vergeten’, zegt hij in zijn mix-accent van Londens Cockney, met ingeslikte laatste t’s, en vlagen Arabische tongval. ‘Politici realiseren zich dat totaal niet wanneer ze van nieuwkomers eisen dat ze hun taal leren; dat wij in dat proces ook altijd worden geconfronteerd met verlies. Ik kan me heel goed voorstellen dat andere migranten ook trauma’s hebben rond taal en uitgeput zijn. Ik had al een Brits paspoort en kon me aan dat gedwongen systeem in België onttrekken.’
‘Somalisch, Yoruba, Tigrinya, Arabisch en Sranantongo zijn óók de talen van Europa’
Addonia vindt het Europese asiel- en migratiesysteem simplistisch als het aankomt op taal. ‘Europeanen hebben weinig waardering voor de talen die migranten met zich meebrengen. Natuurlijk moeten migranten de taal leren om zich te redden, maar dat kost soms tijd. Niet omdat mensen het niet kunnen, maar omdat ze getraumatiseerd zijn. En we moeten ons realiseren dat het Europa van nu uit vele talen bestaat. Daarom wil ik dat er op het festival ook werk wordt voorgedragen in Somalisch, Yoruba, Tigrinya, Arabisch, Sranantongo. Wen er maar aan. Dit zijn óók de talen van Europa.’
Nachtwandelingen
In Brussel aardde Addonia onder andere door tien jaar lang in cafés, en ’s nachts wandelend door de stad, te werken aan zijn vorig jaar verschenen tweede roman Silence is My Mother Tongue (Stilte is mijn moedertaal). Toen pas voelde hij dat het boek zijn taal draagt. ‘Ik beheers het Engels, anders zou ik niet gepubliceerd worden. Dus daar gaat het niet om. Maar ik ga heel anders met Engels om dan iemand die het als moedertaal heeft. Ik hoor vaak dat ik poëtischer ben. Waarschijnlijk doordat mijn eerste leeservaringen in het Arabisch waren, een bloemrijke taal.’
‘Inmiddels kan ik ermee leven dat ik geen moedertaal heb.’
Silence heeft veel autobiografische elementen. Het boek, dat onder meer werd genomineerd voor de Britse Orwell-prijs voor politieke fictie, volgt de hechte band tussen de Eritrees-Ethiopische tiener Saba en haar dove broertje Hagos in een Soedanees vluchtelingenkamp. Het laat zien hoe het verstikkende conservatisme uit Eritrea ook regeert in de mensonterende vluchtelingenkampen, en hoe de rebelse Saba en alle anderen in zo’n omgeving overleven.
Addonia verklaart vluchtelingen niet heilig. Hij beschrijft ze vooral als menselijk en verschillend: een dichter, een verkrachter, een imam, een travestiet, een vreemdganger, een priester, een fantast. De titel verwijst naar hoe gedwongen migratie je wortels doet vervagen.
‘Toen mijn moeder vertrok op mijn derde, nam ze mijn moedertaal mee. Ook al stuurde ze in de beginjaren cassettes met verhaaltjes in het Tigrinya – ze kon niet lezen of schrijven. Inmiddels kan ik ermee leven dat ik geen moedertaal heb. Na tien jaar schrijven, beheers ik namelijk mijn eigen ontwikkelde taal perfect. Ik kan met die taal spelen, ik voel me daar nu zelfverzekerd genoeg over.’
‘Dat was bij mijn eerste roman uit 2008, Als gevolg van liefde, nog niet zo. Dat gaat over een verboden liefde in Saoedi-Arabië. Toen was ik nog gevoelig voor goedkeuring van mensen die met de Engelse taal zijn opgegroeid. Op advies van redacteuren heb ik scènes veranderd. Een vrouwelijke hoofdfiguur beschreef ik eerst bijvoorbeeld vaag, om aan te geven hoe onzichtbaar ze was in de samenleving. Maar volgens de redacteuren moest zij duidelijker omschreven worden omdat westerlingen het anders niet snapten. Dat deed echt af aan de subtiliteit.’
‘Dat eerste boek was een succes, het is in twintig talen vertaald. En toch bevatte het veel minder mijn taal en mijn belevingswereld dan Silence. Dat zit bijvoorbeeld vol woorden voor Oost-Afrikaanse gerechten, kleding en instrumenten die niet worden verklaard. ‘Het heeft jaren geduurd voordat ik én uitgevers de meerwaarde zagen van imperfectie. Ik ben namelijk geen gevangene van grammaticaregels of dogma’s. Geen enkele taal helemaal beheersen is meer werk, maar het biedt migranten zoals ik ook vrijheid. Mijn uitgever, de Zimbabwaans-Britse Ellah P. Wakatama, zei: “Jij hebt je eigen taal ontwikkeld.” En ze gebood de eindredacteur om van mijn Engels af te blijven.’
‘Westerse redacteuren vonden dat een verhaal dat zich afspeelt in een vluchtelingenkamp moest gaan over oorlog en ellende.’
Zijn vrijheid in taal verschafte hem ook vrijheid in denken: in Silence rekent hij af met taboes rond (homo)seksualiteit, uithuwelijking en genderrollen. Het boek opent met een rechtszaak door een zelfverklaard kamprechter tegen Saba; ze zou haar broer Hagos seksueel hebben misbruikt. Addonia schakelt tussen mannelijk en vrouwelijk perspectief, tussen bewustzijn en onderbewustzijn, tussen goed en kwaad. ‘In die tien jaar heb ik ook geleerd me niet meer verantwoordelijk te voelen voor de migrantengemeenschap, de Eritrese gemeenschap of de westerse lezer. Ik schrijf voor mezelf.’
Die beslissing heeft hem veel gekost: ‘Mijn moeder kreeg bedreigingen vanuit de Eritrese gemeenschap: hoe kon ze haar zoon toestaan over seksualiteit en naaktheid te schrijven? Ik moest berouw tonen in de kerk. Anderzijds vonden westerse redacteuren mijn thema’s eerst niet passen bij een verhaal dat zich afspeelde in een vluchtelingenkamp. Dat moest over oorlog en ellende gaan, niet over liefde en lust. In die zin kom ik van veel kanten onbegrip tegen.’
Vluchtelingenacademie
Solidariteit met migranten blijft een rode draad in zijn leven. Naast zijn literatuurfestival richtte hij in Brussel ook een vluchtelingenacademie voor creatief schrijven op. ‘Om migranten te sterken in hun taalrijkdom. Om hen te steunen bij het vertellen van hun verhalen, op hun manier. Niet om ze te leren hoe ze moeten schrijven.’
Tijdens het festival treden een aantal studenten van de academie op: een Congolese rapper, een Soedanese dichter, een Libische journalist die vertelt over hoe ze als kind opeens niet meer mocht spelen en een sluier om moest. Hun trotse docent Addonia: ‘Ik heb ze alleen wat basismiddelen meegegeven, dit is hun werk. Dit is een bijzonder moment. En kijk naar deze zaal, wat een bijzondere mix van mensen. Dat zie je normaal nooit bij literatuurevenementen.’
Daarom is hij zo van slag als iemand, die een bescheiden financiële bijdrage heeft geleverd aan het festival, na afloop zegt dat ze ‘de volgende keer meer witte bezoekers’ zou willen zien. Haast in tranen zegt hij: ‘Er waren genoeg witte mensen in het publiek, maar ze waren niet in de meerderheid. Dat maakte haar ongemakkelijk. Vaak ben ik op dit soort festivals de zwarte attractie waar het bijna volledig witte publiek onwetende vragen op kan afvuren die niks met literatuur te maken hebben. Daarom hebben wij mensen uitgenodigd uit allerlei gemeenschappen; wit, zwart, moslim, christen, hetero, gay. Dit was de bedoeling. Pijnlijk dat ze die meerwaarde niet zag.’
‘Ik spreek pas echt vloeiend als ik stil ben, want dan kan ik op mijn gemak zijn met mezelf.’
Nog maar net bekomen van de uitputtingsslag van zijn festival, is Addonia al met zijn volgende project bezig – een nieuwe literaire schrijfwedstrijd: Europees spreken in verschillende talen. ‘Dit eerste jaar willen we inzendingen in het Somalisch, Tigrinya, Amhaars, Arabisch en Engels. De jaren daarop zou het zomaar Spaans of Chinees kunnen zijn. We willen de dominantie van enkele talen in Europa doorbreken en de wedstrijd wil zowel de wonden als de wonderen van migratie en taal erkennen.’
Is hij inmiddels thuis in Brussel? ‘Tja. Ik associeer “thuis” met een gevoel, niet met een locatie’, zegt hij na een wandeling langs zijn favoriete plekken in de stad: de kunstopleiding in een oude abdij, waar hij les gaf. Het Roemeense café waar hij jarenlang elke dag aan zijn roman werkte. Een bevreemdende paal met het hoofd van een Congolese vrouw – ze lijkt wel onthoofd – en de namen van Belgische kolonisatoren erop. ‘Zie je de graffiti onderaan? Congo libre (vrij Congo), staat er.’ En de grote vijver van Elsene waar hij nog elke avond een rondje loopt om stilte te ervaren. ‘Hier kreeg ik het idee voor de titel van Silence. In het donker, aan het water besefte ik dat ik pas echt vloeiend spreek als ik stil ben. Dan kan ik op mijn gemak zijn met mezelf. Dan ben ik vrij.’
Dit artikel verscheen eerder op de website van Oneworld.nl