Indonesië heeft 350 jaar onder Nederlands koloniaal bestuur gestaan. Daarom is elk gesprek over macht noodzakelijkerwijze een gesprek over de blijvende impact van koloniale overheersing, zegt Charles Esche, co-curator van de Europalia Indonesia tentoonstelling "Power and other things".
Volgens mij staan Indonesische kunstenaars nog maar aan het begin van een reflectie op de koloniale periode’, zegt curator Charles Esche. ‘Dat heeft zeker te maken met de intensiteit van de geschiedenis die daarna gekomen is, maar het betekent ook dat er vandaag nog veel werk is om het denken te dekoloniseren.’ Samen met Riksa Afiaty stelde Esche een van de sleuteltentoonstellingen van Europalia Indonesia samen: Power and other things. Het centrale thema is macht -en alle andere zaken die in de overgang van koloniale overheersing naar nationale soevereiniteit overgedragen moeten worden, maar het misschien nog steeds niet zijn.
Charles Esche en Riksa Afiaty knipten een zin uit de korte onafhankelijkheidsverklaring die Soekarno en Hatta in 1945 publiceerden: ‘Wat te maken heeft met de overdracht van macht en andere zaken zal zo snel mogelijk en zorgvuldig afgehandeld worden.’
‘Voor mij vat die zin eigenlijk verrassend goed samen wat de opdracht was bij het einde van de koloniale periode’, zegt Charles Esche: ‘Niet alleen de macht moest overgedragen worden, maar ook “andere zaken”, zoals de economie en de culturele verbeelding van het volk. Onze vraag was: wat is er sindsdien met die overdracht gebeurd? De politieke macht is nu duidelijk in handen van een Indonesische president, niet van een Hollandse regering of afgezant. Maar de andere zaken zijn ergens middenin blijven hangen, en beïnvloeden daardoor instellingen en de manier waarop de overgedragen macht uitgeoefend wordt.’
Is de stelling dan dat de verbeelding van de Indonesiërs en hun verwachtingen van het leven nog steeds grotendeels bepaald worden door de patronen die door de kolonisatie geïnstalleerd werden?
‘We vliegen allemaal de toekomst tegemoet met de blik op het verleden’
Charles Esche: Ik denk dat Indonesië daarin geen uitzondering is. We vliegen allemaal de toekomst tegemoet met de blik op het verleden. Kijk naar de manier waarop belangrijke ervaringen uit de twintigste eeuw opnieuw de actualiteit van Europa bepalen. En dat de kolonisatie nog doorwerkt, is zelfs niet louter een zaak van collectieve verbeelding of demonen die we niet uitgebannen krijgen, maar ook van harde economische structuren. De kolonisatie was tenslotte de eerste vorm van mondialisering, die in andere gedaanten nog steeds verder loopt en uitgroeit.
De aandacht voor de koloniale periode komt de Indonesische machthebbers misschien wel goed uit, dan gaat het niet over hun eigen machtsmisbruik of de trauma’s uit de voorbije 70 jaar. Kan het, met andere woorden, zijn dat de discussie over “kolonialiteit” een handig scherm is voor de Indonesische overheid om haar eigen omgang met macht te verbergen?
Charles Esche: Dat is een legitieme vraag, maar de manier waarop bijvoorbeeld Soeharto de macht uitoefende was behoorlijk diep geworteld in de manier waarop de koloniale macht functioneerde. In de tentoonstelling gaan we ook in op de ongemakkelijke periodes uit het verleden van Indonesië als onafhankelijke republiek. In de “kelder” staat bijvoorbeeld een werk van Agung Karniawan met getuigenissen van vrouwen die opgesloten werden na 1965-1967 [De periode van de staatsgreep van Soeharto tegen Soekarno, waarbij ook een pogrom tegen etnische Chinezen en tegen al wie verdacht kon worden van communistische sympathieën]. Het werk werd op vraag van de kunstenaar in die kelder opgesteld, omdat dit verleden ook in Indonesië nog altijd in het weggeborgen zit.
‘Een focus op 1965 zonder die gebeurtenissen te linken aan de koloniale periode is al te gemakkelijk is voor de diepe westerse verantwoordelijkheid’
Anderzijds is het ook zo dat een focus op de gebeurtenissen van 1965 zonder ze te linken aan de koloniale periode al te gemakkelijk is voor de diepe westerse verantwoordelijkheid. Alsof alles prima verliep op de Indonesische archipel, tot ze het als onafhankelijke natie plots zelf gingen verknallen. We moeten, met andere woorden, de relaties tussen historische gebeurtenissen in twee richtingen maken. Daarom werken we ook met een tijdlijn, niet als een opsomming van gruwelijke gebeurtenissen, maar als de grafische voorstelling van het continuüm dat de geschiedenis is. Veel van Indonesië de voorbije zeventig jaar meemaakte, heeft zijn wortels in de koloniale mentaliteit van de voorgaande periode. Het is een vraag waarmee ook Europese of Amerikaanse naties nog volop moeten afrekenen.
Gentayangan: een installatie met getuigenissen van vrouwen die opgepakt en gevangen gezet werden in de periode ‘65-‘67
(c) Agung Karniawan
Als 1965 zo cruciaal is in de hedendaagse geschiedenis van Indonesië, waarom werd dan net dat stuk weggelaten uit het overzicht dat in de algemene brochure van Europalia verscheen?
Charles Esche: Dat was een fout, een onaandachtzaamheid en de noodzaak om, wegens plaatsgebrek, een paar stukken te schrappen. Naast de periode van 1965 sneuvelden ook de periode rond 1998 (de Reformasi). We dachten ook: mensen kennen die periodes sowieso. Was dat stom? Ja, eigenlijk wel en ik heb er verder ook geen excuses voor. Maar er zit geen externe censuur of ook geen zelfcensuur achter, laat dat wel duidelijk zijn. Al moeten we in de verwoording van alles wat met 1965 te maken heeft heel omzichtig zijn, dat is waar. Persoonlijk zou ik liever spreken over een staatsgreep die uitgevoerd werd in opdracht van de CIA, want ik denk dat het dat was, maar in de tentoonstelling moeten we toch heel veel ruimte laten voor de verschillende verhalen over die periode -want de historische waarheid kennen we nog steeds niet echt en zal misschien ook niet gekend worden.
De politieke macht werd na de onafhankelijkheid wel meer gepersonaliseerd, terwijl die in de koloniale periode institutioneler was, niet?
‘400 jaar Nederlandse kolonisatie leverde één Indonesische kunstenaar op, 3,5 jaar Japanse bezetting produceerde zeker 300 kunstenaars ‘
Charles Esche: Misschien, maar de Indonesische manier om de geschiedenis te vertellen is altijd al meer persoonlijk geweest. Dat zie je op het schilderij van Sudjojono over de slag van Batavia, dwaarop de strijd toch ook al gepersonaliseerd wordt in sultan Agung en Jan Pieterszoon Coen. Ook interessant is dat schilders als Sudjojono het product zijn van de Japanse bezetting, die volop inzette op de Aziatische gemeenschappelijke welvaartssfeer en gebruik maakte van westerse artistieke vormtaal om dat symbolisch gestalte te geven. Het is een boutade, maar niet onwaar dat vierhonderd jaar Nederlandse kolonisatie één Indonesische kunstenaar opleverde, terwijl 3,5 jaar Japanse bezetting zeker driehonderd kunstenaars produceerde.
Als het over macht en andere zaken gaat in Indonesië, is de vraag over de plaats van de islam in de maatschappij en de staat niet ver weg. Dat was ten tijde van de onafhankelijkheidsverklaring al zo, dat bleef heel erg spelen tijdens de Nieuwe orde en zeker sinds 1998 groeit het belang van de islam als politieke factor. Die vraagstelling is niet aanwezig in de tentoonstelling?
Charles Esche: Niet op een rechtstreekse manier. Onder andere omdat het extreem moeilijk is om dat onderwerp in Europa ter discussie te brengen, want mensen weigeren er hier rustig en genuanceerd over na te denken. Je wekt eerder het gebrek aan kennis over de islam in Indonesië tot leven dan de nieuwsgierigheid erover. Ik heb het antwoord nog niet gevonden op de vraag hoe je vandaag in Europa islam kan bespreken op een productieve manier. Maar uiteraard is er radicalisering in Indonesië en maken mensen zich daar zorgen over -zeker na alles wat er eind vorig en begin dit jaar gebeurde met de vorige gouverneur van Jakarta, Ahok. Alleen is het simpele antwoord dat iedereen dan voortaan maar geseculariseerd en westers moet worden natuurlijk niet toereikend.
‘Ik heb het antwoord nog niet gevonden op de vraag hoe je vandaag in Europa islam kan bespreken op een productieve manier’
Maar is er wel voldoende artistieke productie in Indonesië over dit thema om er een kwalitatieve selectie uit te maken? Kunstenaars in Indonesië vinden het ook moeilijk om het thema aan te snijden, maar dan vooral uit vrees voor de consequenties.
Charles Esche: Ik ben er niet zo zeker van dat ze er weinig over spreken omdat ze schrik hebben. Ik denk dat het eerder een kwestie is van het ontbreken van de geschikte taal om erover te spreken. De terughoudendheid heeft minder te maken met de angst om de keel doorgesneden te worden, dan met het feit dat het allemaal een rauwe, openliggende wonde is. En die moet je proberen helen. De eerste opdracht voor de kunstenaars vandaag is om nieuwe en productieve manieren te vinden om over religie te praten. En voor mij is het duidelijk dat het Europese secularisme daarbij geen grote hulp is, met zijn globale verwerping van alles wat met religie te maken heeft als achterlijke rommel.
Misschien moeten we vertrekken van de erkenning dat het islamitisch radicalisme het product is van een geschiedenis waarin het Westen en zijn secularisatie een allesbehalve wonderlijke rol gespeeld hebben.
Esche: ‘FX Harsono’s werk focust op de vervolging van de Chinese minderheid in de periode 1947-48. Zij waren vaak de tussenpersonen geweest tussen de koloniale overheid en de Javaanse bevolking, en dus kregen zij het tijdens die onafhankelijkheidsstrijd hard te verduren. Idem dito in 1965 en in 1998, tijdens de Reformasi. Ook dat geweld heeft dus zijn wortels in de koloniale machts- en maatschappijstructuur, en in de rassenscheiding die opgelegd werd.’
(c) FX Harsono
Power and other things is een atypische tentoonstelling omdat ze een natie als organiserend principe hanteert, met daarbinnen een zeer politiek thema als macht als perspectief. Wat heeft de tentoonstelling u geleerd over de taal van Indonesische kunstenaars?
Charles Esche: De tentoonstelling is geen nationaal verhaal, geen overzicht van moderne en hedendaagse kunst uit Indonesië. Het is een thematische tentoonstelling met een focus op Indonesië, vertrekkend van het koloniale moment maar lijnen trekkend naar het heden, waarin we ook werken van Belgische, Nederlandse en Australische kunstenaars opgenomen hebben.
Als de continuïteit van de koloniale relaties centraal staat, dan had de economische relatie misschien wel wat meer aandacht mogen krijgen?
Charles Esche: Die realiteit is wellicht meer aanwezig op een impliciete manier. In de film over Papoea, bijvoorbeeld, zie je een man die het slachtoffer is van economische uitbuiting, zonder dat die economische actoren expliciet aan bod komen. Dat is wellicht de gepaste manier om hierover te spreken binnen een artistieke tentoonstelling. Maar het belang van de economie is inderdaad heel groot, nu de idee van autonome politieke macht over heel de wereld voltooid verleden tijd lijkt te zijn.
De tegenstelling tussen koloniale macht en lokale autonomie zit al vervat in de twee schilderijen die een cruciaal moment in de overheersing door de Nederlanden tonen, de gevangenneming van de Javaanse prins Diepo Negoro rond 1830, na het mislukken van zijn Javaanse opstand. In het schilderij van Nicolaas Pieneman zie je zonder kanttekening de verbeelding van de Nederlandse suprematie, terwijl het schilderij dat de Indonesische prins-schilder Raden Saleh in dezelfde periode van dezelfde episode schilderde veel meer twijfel en nuance in de figuren schildert. Daarin zie je al de dilemma’s waar veel later de onafhankelijksstrijd en de onafhankelijke staat voor te staan komt.
Nicolaas Pieneman / Rijksluseum
Europalia Indonesia werd deze week gelanceerd in Brussel. Van nu tot eind januari krijgt u een tapijtbombardement van artistieke voorstellingen, projecten en voorstellen vanuit een land dat normaliter niet alleen artistiek, maar ook politiek en filosofisch onzichtbaar blijft. En dat is onterecht -zoveel maakt Europalia wel duidelijk.
De tentoonstelling Power and other things clustert hedendaagse en historische kunstwerken rond twee historische periodes (de Nederlandse kolonisatie en de Japanse bezetting) en vijf meer filosofische of maatschappelijke thema’s (Feminisme en de rol van vrouwen; Identiteit en toebehoren; De strijd voor onafhankelijkheid; Mythes en tradities; Dekoloniaal denken). Door dat opzet komen cruciale machtsconflicten terecht in een vreemd cluster. De staatsgreep annex genocide op communisten in 1965 valt onder Identiteit en toebehoren, wat zeker niét het conflict was waarover het destijds ging.
Het centrale essay in de catalogus van de tentoonstelling is Coloniality is far from over, and so must be decoloniality, van Walter D. Mignolo. Dat essay levert de bril om de werken van de kunstenaars en de selectie van de curatoren te lezen. Mignolo verwept in zijn tekst niet alleen de uniformisering aan de hand van de projecten en belangen van de “inheemse Europeanen”, maar de uniformisering an sich. Uniformiteit en homogeniteit ‘zijn moderne of koloniale aanspraken’ zegt Mignolo, en die tijd is voorbij. Dekolonialiteit is dus geen vervangend mondiaal project dat de vorige pogingen om een wereldwijde norm en aanpak op te leggen zal vervangen. De auteur ziet in de tentoonstelling en in kunst meer in het algemeen ‘instrumenten van creativiteit, vreugde, gemeenschappelijkheid en baldadige ongehoorzaamheid. Ze ontkoppelen ons van de gevangenis van westerse ideeën, filosofie, literair credo en artistieke normen.’