Amerikaanse parlementsleden investeren in oorlog
Abid Aslam
08 april 2008
Bijna een kwart van de Amerikaanse parlementsleden heeft persoonlijk geïnvesteerd in bedrijven die miljoenencontracten hebben met het Pentagon voor de de oorlogen in Irak en Afghanistan. Dat blijkt uit onderzoek van Amerikaanse ngo's.
De leden van het Congres hebben in totaal voor bijna 196 miljoen dollar van hun eigen middelen gepompt in bedrijven die goederen en diensten leveren aan de Amerikaanse troepen in Afghanistan en Irak.
Volgens het Centre for Responsive Politics (CRP) bezitten sommige congresleden zelfs aandelen in bedrijven die ze zelf moeten controleren in diverse commissies.
De Democratische senator John Kerry, die zijn afkeuring van de oorlog centraal stelde tijdens zijn presidentscampagne in 2004 , staat bovenaan de lijst van investeerders. In 2007 schommelde de waarde van zijn totale investering in toeleveranciers van het Pentagon tussen 28,9 en 38,2 miljoen dollar. Kerry is lid van de commissie Buitenlandse Zaken in de Senaat.
Andere topinvesteerders zijn de Republikeinse volksvertegenwoordigers Rodney Frelinghuysen met tussen 12 en 49,1 miljoen dollar, Robin Hayes, met 9,2 tot 37,1 miljoen dollar en James Sensenbrenner Jr. met 5,2 tot 7,6 miljoen dollar. Pas daarna komen de Democratische volksvertegenwoordiger Jane Harman, senator Jay Rockefeller en senator Joe Lieberman. Lieberman is voorzitter van de commissie voor Binnenlandse Veiligheid.
De lijst vermeldt in totaal 151 leden van het Congres, meer dan één op vier, die voor tussen 78,7 en 195,5 miljoen dollar geïnvesteerd hebben in bedrijven die defensiecontracten voor minstens vijf miljoen dollar afsloten. In 2006 kregen die bedrijven volgens waakhond OMB Watch gezamenlijk meer dan 275,6 miljard dollar van de Amerikaanse overheid, of 755 miljoen dollar per dag. Hun persoonlijke investeringen leverden de congresleden van 2004 tot 2006 minstens 15,8 tot 62 miljoen dollar op aan dividenden, koersstijgingen en interesten.
Onschuldig
Het gaat niet in alle gevallen om bedrijven die wapens of militair materieel leveren. In sommige gevallen gaat het om frisdrankproducenten of medische bedrijven voor wie de militaire contracten maar een deel van hun omzet betekenen. Een aantal bedrijven zijn leidinggevend in hun industrietak en komen daardoor voor in de investeringsportefeuilles van miljoenen gewone mensen.
“Grote bedrijven die defensiecontracten in de wacht gesleept hebben maar traditioneel niet betrokken zijn bij de defensiesector, zoals Pepsico, IBM, Microsoft en Johnson & Johnson, zijn populaire investeringen voor zowel de congresleden en het gewone publiek”, stelt het CRP. Het is mogelijk dat heel wat congresleden zich zelfs nauwelijks bewust zijn van hun precieze investeringen, die vaak via aandelenfondsen verlopen.
Toch kan het bezit van aandelen in bedrijven met defensiecontracten problematisch worden voor congresleden als ze zetelen in commissies die het militaire beleid en de defensie-uitgaven controleren. Zo bezitten leden van de commissie Buitenlandse Betrekkingen en Defensie van de Senaat voor drie tot 5,1 miljoen dollar aandelen in bedrijven die gespecialiseerd zijn in wapens en andere militair materieel.
President George Bush en vice-president Richard Cheney hebben de voorbije jaren veel kritiek gekregen voor hun banden met bedrijven die veel geld verdienden aan de oorlogen in Irak en Afghanistan. Bush zou de Irakoorlog gestart hebben om de belangen van zijn olievrienden te behartigen, en Cheney was voor zijn ambtstermijn hoofd van Halliburton, een grote en erg controversiële speler in de olie-industrie. Kellog Brown & Root, een dochterbedrijf van Halliburton, sleepte voor miljarden dollars aan constructiecontracten in de wacht na de invasie in Irak.