Amerikaanse rechtszaak maakt tongen van Agent Orange-slachtofers los
Ngoc Nguyen en Aaron Glantz
16 maart 2006
Mijn buren gaven mij de schuld. Ze zeiden dat ik wel immoreel geleefd moest hebben om zo'n misvormd kind te krijgen, zegt Nguyen Thi Thuy. Ze was 22 was toen ze het ontbladeringsmiddel Agent Orange over zich heen kreeg. Nu getuigt ze op een conferentie over de sociale gevolgen van het wonderwapen dat de VS inzetten in de Vietnamoorlog.
De getuigenissen van slachtoffers als Thuy staan centraal op de conferentie die vandaag en morgen (16 en 17 maart) in Hanoi plaatsvindt. Tot nu toe had Vietnam vooral aandacht voor de medische gevolgen van Agent Orange.
De conferentie is extra relevant omdat in april in New York de beroepsprocedure start van een rechtszaak die Vietnamese slachtoffers in 2004 aanhangig maakten tegen 36 producenten en leveranciers van Agent Orange en andere bestrijdingsmiddelen die tijdens de Vietnamoorlog werden ingezet. Vorig jaar maart wees een Amerikaans rechtbank de eis van schadeloosstelling af omdat “niet bewezen is dat Agent Orange daadwerkelijk gezondheidsschade heeft aangericht”.
Het verhaal van Thuy doet daar anders over denken. Op haar tweeëntwintigste verliet Thuy haar dorp om wegen te helpen bouwen voor het Noord-Vietnamese leger tijdens de oorlog. Ze herinnert zich hoe ze door tunnels kroop die dag en haar mond bedekte met een natte doek, de dag dat de leger van de Verenigde Staten het gebied besproeiden met ontbladeringsmiddel, waarmee ze guerrillastrijders uit hun schuilplaatsen in het oerwoud wilden jagen.
Het spul was wit, herinnert ze zich. De lucht en de grond waren ervan vergeven. Al het groen was weg. We wisten op dat ogenblik niet dat het Agent Orange was.
Intussen weet ook zij dat de Verenigde Staten tussen 1961 en 1971 zo’n 80 miljoen liter verdelgingsmiddelen als Agent Orange verspreidde over Vietnam, Laos en Cambodja. Agent Orange bevatte sporen van dioxine, een stof die volgens de Internationale Vereniging voor Kankeronderzoek bij blootstelling aan hoge dosissen kankerverwekkend is en volgens anderen het effect van andere kankerverwekkende stoffen versterkt.
Thuy keerde in 1975 naar huis terug, trouwde en wou een gezin stichten. Toen mijn dochter geboren werd, kon iedereen door haar buik heen kijken. Het was alsof je door doorschijnend papier keek. Je kon haar darmen en haar lever zien. Ze stierf enkele uren later, zegt Thuy. Ze kreeg nog twee andere kinderen. Eén was normaal en het andere ontwikkelingsgestoord. Ze had gezwegen toen de buren bij de geboorte van haar eerste kind zeiden dat het wel aan haar eigen gedrag zou liggen. En ze bleef haar schuldgevoelens, schaamte en pijn voor zich houden. Tegelijk wist ze ook erg weinig over Agent Orange.
Tot in 2002. Toen ontmoette ze op een bijeenkomst van vrouwelijke Vietnamveteranen vrouwen die miskramen hadden gehad en abnormale kinderen hadden gekregen. Intussen krijgt Thuy samen met een honderdtal andere slachtoffers van Agent Orange behandeling in Friendship Village, een kliniek op 20 kilometer buiten Hanoi die gefinancierd wordt door de Amerikanen en andere buitenlandse veteranen. Maar de meeste Vietnamezen die blootgesteld zijn geweest en intussen gezondheidsproblemen hebben, krijgen weinig of geen gespecialiseerde gezondheidszorg.
Thuy’s verhaal lijkt sterk op vele andere persoonlijke getuigenissen die de onderzoekers van het Centrum voor Gender, Familie en Milieu in Ontwikkeling (CGFED) verzamelden en tijdens de tweedaagse conferentie voorstellen.
In Vietnam vrezen mensen met gehandicapte kinderen dat de buren zullen denken dat de familie iets immoreels heeft gedaan om dat te verdienen, zegt milieuwetenschapper Vo Quy. Hij is een consultant bij de Amerikaanse rechtszaak en reisde in 1970 en 1974 door Centraal- en Zuid-Vietnam om de gevolgen van Agent Orange te bestuderen. Hij vond vooral zwijgende mensen. Als mensen zeggen dat hun kinderen blootgesteld zijn aan Agent Orange, dan plakt dat een stigma op hen en zullen ze niet kunnen trouwen.
Nu praten mensen meer over Agent Orange, vanwege de rechtszaak, zegt Pham Kim Ngoc, de vice-voorzitter van de ngo. Tot enkele jaren geleden werd er wel naar verwezen, maar niet erg duidelijk, en de informatie bereikte zeker niet het hele land, vooral het platteland niet. Nu worden vele mensen zich tegelijk ervan bewust, en voelen ze spijt. Als ze het eerder geweten hadden, hadden ze misschien beslist geen kinderen meer te krijgen, of hadden ze begrepen dat ze zichzelf geen verwijten moesten maken dat ze iets verkeerds hadden gedaan om zulke kinderen te krijgen. (ADR/PD)