Arme landen lopen biotechnologische revolutie mis
Thalif Deen
25 juli 2003
De biotechnologie heeft in de landbouw, de industrie, de milieutechnologie en bij de productie van geneesmiddelen een verbluffende vooruitgang mogelijk gemaakt, maar de meeste arme landen grijpen daar grotendeels naast. Volgens een nieuwe VN-studie strijken de VS, Canada en West-Europa 97 procent op van de winst die wereldwijd met biotechnologie wordt gemaakt. De meeste ontwikkelingslanden lopen ver achter wat de toepassing van de nieuwe technieken en producten aangaat. Uitzonderingen vormen India, Brazilië, Cuba, Zuid-Korea, Mexico, Zuid-Afrika en Argentinië.
Volgens de VN-onderzoekers is 96 procent van de werknemers in bedrijven die zich bezig houden met biotechnologie afkomstig uit West-Europa en Noord-Amerika. Het Westen heeft ook 88 procent van die bedrijven in handen. Het 17 pagina’s tellende biotechnologierapport wordt in september in de Algemene Vergadering van de VN besproken.
De auteurs van het rapport stellen dat de ontwikkelingslanden zich vooral in de landbouw en de geneeskunde op achterstand hebben laten fietsen, al zijn de noden bij hen op die gebieden veel groter. Ziekten die veroorzaakt worden door virussen, bacteriën en parasieten zijn in Afrika nog goed voor 52 procent van alle sterfgevallen, tegen twee procent in Europa. En in de ontwikkelingslanden haalt nog zowat de helft van de inwoners hun inkomen direct uit de landbouw, terwijl dat aandeel in de rijke landen is teruggelopen tot 7 procent. Ongeveer 95 procent van de 840 miljoen chronische hongerleiders in de wereld leeft in de ontwikkelingslanden.
Door de discussie over genetisch gewijzigde landbouwgewassen wordt biotechnologie tegenwoordig veelal geassocieerd met dat omstreden gebied. Maar biotechnologie bestrijkt een veel breder terrein – van het inzetten van micro-organismen bij fermentatie, bij de verwerking of voor de bewaring van landbouw- en veeteeltproducten en in allerlei industriële processen tot de aanmaak van bestrijdingmiddelen en medicijnen. De sector groeit snel. In 1990 werden er nog maar 23 geneesmiddelen en vaccins biotechnologisch aangemaakt; nu zijn dat er al meer dan 350. De oppervlakte van akkers waar transgene planten worden geteeld, steeg van 2,8 miljoen hectaren in 1996 tot 52,6 miljoen hectaren in 2001. Wereldwijd werd er in 2001 in de biotechindustrie 34,8 miljard dollar omgezet; de sector bood toen 190.000 mensen werk. De VN gaan ervan uit dat de expansie zich zal doorzetten.
Ontwikkelingslanden zijn niet gedoemd om die ontwikkeling passief te ondergaan. Cuba en India genieten internationale faam voor biotechnologische toepassingen bij de aanmaak van vaccins en geneesmiddelen. In Zuid-Afrika werd een biotechnologisch procédé ontwikkeld voor het verwerken van gouderts dat nu ook al bij het winnen van zink en nikkel wordt gebruikt; Chili en Zambia hebben met gelijkaardige technieken geëxperimenteerd bij de koperwinning. Zuid-Korea heeft een hele biotechindustrie op poten gezet.
Maar volgens de VN-onderzoekers moeten de meeste andere ontwikkelingslanden dringend de snelheid opvoeren waarmee ze op het nieuwe terrein actief worden. Alle landen hebben expertise nodig waarmee ze nieuwe ontwikkelingen kunnen beoordelen en beslissingen kunnen nemen om te investeren in licenties of eigen onderzoek. Tal van interessante nieuwigheden moeten aangepast worden aan de lokale noden; potentiële gebruikers meten voorgelicht worden. Rijke landen kunnen de ontwikkelingslanden daarbij helpen door de nodige technologie over te dragen en via samenwerkingsakkoorden en partnerschappen.