Bedreigen Indiase ingenieurs en informatici de Westerse welvaart? - analyse
Mattias Creffier
09 december 2004
De theorie van de comparatieve voordelen van de Britse econoom David Ricardo (1772-1823) is zowat het eerste wat studenten internationale economie op hun bord krijgen, als legitimering van de vrije handel. Wanneer elk land zich toelegt op zijn meest efficiënte productiesectoren vaart iedereen daar wel bij, zo luidt het. Nobelprijswinnaar Paul A. Samuelson vraagt zich af of het aantal winnaars bij de globalisering altijd groter zal zijn dan het aantal verliezers, wanneer India en China steeds meer hooggeschoolde arbeid afsnoepen van oude industrielanden.
Wanneer een chipmaker zijn bedrijf in de Verenigde Staten sluit voor een nieuwe fabriek in China kost dat in de VS banen en koopkracht. Dat verlies wordt echter meer dan goedgemaakt goedkopere importelektronica voor de Amerikaanse consumenten, zo stelt de standaardtheorie. Groeiende economieën in het oosten bieden bovendien exportmogelijkheden voor hoogtechnologische sectoren waarin de VS nog altijd een voorsprong hebben, bijvoorbeeld geneesmiddelen of nanotechnologie.
In zijn artikel in de zomereditie van het Journal of Economic Perspectives waagt Samuelson het te betwijfelen of ongelimiteerde vrijhandel alleen maar voordelen brengt. Volgens hem wordt de theorie van het comparatieve voordeel ondergraven door het feit dat geestesproducten dankzij de moderne communicatietechnologie met een muisklik rond de planeet kunnen worden gestuurd.
Om kosten te besparen doen steeds meer bedrijven een beroep op ingenieurs- en infomaticatalent uit India of China. Deze landen leveren elk jaar een legertje universitairen af dat voor een veel lager loon wil werken dan de hooggeschoolde wiskundeknobbels in het Westen. Het consultingbedrijf Forrester Research Inc. schat dat het aantal Amerikaanse bedrijven dat zogenaamde witteboordenjobs uitbesteedt aan het buitenland zal toenemen van 37 procent nu tot 54 procent in 2008.
De sceptici vrezen dat de golf van afdankingen, die totnogtoe vooral fabrieksarbeiders trof, zich zal uitbreiden tot hoger geschoold personeel en daarbij de lonen zal drukken. Het blijft afwachten of goedkopere importproducten dan zullen volstaan om het verlies aan koopkracht te compenseren. Ook onzeker is hoelang het nog zal duren voor de economische tijgers het Westen ook hebben ingehaald in de laatste bastions van technologische voorsprong, zoals biotechnologie of ruimtevaart.
Zijn er ook winnaars bij een verruiming van de competitie op de wereldwijde arbeidsmarkt ? Harvard-econoom Dani Rodrik stelt in een artikel in Business Week dat de lagere loonkosten voor gespecialiseerd werk in de eerste plaats de werkgevers en aandeelhouders ten goede komen, terwijl een groot deel van de werknemers het met lagere lonen moet stellen.
Zo gemakkelijk geven de aanhangers van de theorie van de comparatieve voordelen zich echter niet gewonnen. De meeste economen blijven ervan overtuigd dat met een optimale wereldwijde werkverdeling geld wordt uitgespaard dat kan worden gebruikt voor investeringen in innovatieve sectoren. De tegenstelling tussen hoog- en laaggeschoold is volgens hen te algemeen. Er zullen altijd hooggespecialiseerde sectoren zijn die producten afleveren waarvoor in India en China grote vraag bestaat, zo stelt handelseconoom Jagdish N. Bhagwati van Colombia University. (MC/MM)