Bouwgigant Bechtel smeedde plannen om sancties te omzeilen

Nieuws

Bouwgigant Bechtel smeedde plannen om sancties te omzeilen

Jim Lobe

21 december 2003

Toen de Amerikaanse president George W. Bush in april het einde van de oorlog in Irak aankondigde, was de Amerikaanse bouwreus Bechtel één van de eerste om een miljoenencontract binnen te rijven voor de wederopbouw van het zwaar gebombardeerde land. Vandaag blijkt dat deze multinational in het verleden alles in het werk heeft gesteld om de sancties van Washington tegen Bagdad te omzeilen.

In 1988 dreigde Bechtel ermee om de Amerikaanse sancties tegen het regime van Saddam Hoessein te omzeilen. De Amerikaanse non-profitorganisatie, National Security Archive (NSA), kon zopas een vertrouwelijke nota uit 1988 inkijken van de toenmalige Amerikaanse ambassadrice in Bagdad, April Glaspie. Tom Blanton, de directeur van het NSA legt uit dat zijn organisatie een licht tracht te werpen op de huidige Amerikaanse bezetting van Irak en daarbij nauwlettend terugblikt op de geschiedenis van de betrekkingen tussen Washington en Bagdad. Voor de oorlog tegen Irak, zegt hij, zijn altijd sterke moralistische zwart-wit-argumenten gebruikt. Maar de realiteit en de betrekkingen tussen de VS en Irak in het recente verleden zijn nooit zwart-wit geweest. Het ging steeds om Realpolitik en pas later werd het argument van het gebruik van chemische wapens gehanteerd.

Washington had in 1988, op basis van de wet ter preventie van genocide, economische sancties opgelegd tegen Irak. Het Iraakse leger had in maart 1988 een gifgasaanval gericht op de Koerdische stad Hallabja, waarbij duizenden burgers omkwamen. Ambassadrice April Glaspie stuurde in 1988 een vertrouwelijk bericht naar het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken. Vertegenwoordigers van Bechtel hebben me gewaarschuwd dat, indien de senaat economische sancties tegen Irak goedkeurt, zij een beroep zullen doen op hun niet-Amerikaane filialen en leveranciers van technologie om zaken te blijven doen in Irak, zo meldde de diplomate.

Jim Vallette, onderzoeksdirecteur van het Sustainable Energy and Economy Network (Netwerk voor duurzame energie en economie) in Washington, is weinig verbaasd over het uitgelekte document. Bechtel, dat vandaag van president Bush een belangrijke rol krijgt toebedeeld bij de democratisering van Irak, was absoluut op de hoogte van het feit dat Saddam Hoessein chemische wapens had ingezet tegen de Koerden en tegen de Iraanse troepen, tijdens de oorlog van 1980 tot 1988. Het bedrijf had niet de geringste belangstelling voor wat de Iraakse dictator zijn volk aandeed.

In 1980 sloot Bechtel een deal met Irak. De onderneming zou meewerken aan de bouw van een gigantisch petrochemisch complex (waarde 2 miljard dollar). Bechtel en andere Amerikaanse bedrijven verdienden 300 miljoen dollar aan deze bouwwerken. Toen de Amerikaanse Senaat in 1988 economische sancties tegen het Iraakse regime afkondigde, werden vertegenwoordigers van Bechtel op het matje geroepen door een woedende Iraakse minister van Industrie, Hoessein Kamil, een schoonzoon van Saddam Hoessein. Bechtel nam daarop onmiddellijk contact op met de Amerikaanse ambassadrice in Bagdad om haar mee te delen dat het niet van plan was zijn activiteiten in Irak op te schorten. Bechtel dreigde ermee via zijn Europese dochtermaatschappijen verder zaken te blijven doen met het Iraakse regime.

Jim Vallette vindt het incident tekenend voor de houding van een bedrijf als Bechtel. Buitenlandse politiek is voor de Amerikaanse bedrijven een kwestie van shopping, zegt hij. En daarvoor wordt zelfs chantage niet geschuwd als hun belangen in botsing komen met beslissing van het Amerikaanse Congres. Het document dat nu aan het licht komt, werpt wel de vraag op of een bedrijf als Bechtel, dat nauwe banden had met het regime van Saddam Hoessein, vandaag winst mag maken bij de wederopbouw van Irak. Het is mijn overtuiging dat ondernemingen die zich hebben verrijkt door hun samenwerking met dictators in geen geval kunnen deelnemen aan de democratisering van Irak of gelijk welk ander land.

In april 2003 kreeg Bechtel van de overheidsdienst USAID, dat een belangrijke rol moet spelen bij de wederopbouw van het verwoeste Irak, een contract ter waarde van 680 miljoen dollar. Bechtel zou de zwaar gehavende Iraakse drinkwaterinstallaties herstellen.

Frankrijk, Duitsland en Rusland hebben de voorbije maanden de regering Bush herhaaldelijk beschuldigd van vriendjespolitiek bij de toekenning van zeer winstgevende contracten aan Amerikaanse bedrijven voor de wederopbouw van Irak. Niet-Amerikaanse bedrijven vallen systematisch uit de boot.

Inmiddels rommelt het nog steeds rond het topbedrijf Halliburton, dat destijds geleid door Dick Cheney, de huidige vice-president in de VS. Volgens controleurs van het Pentagon weigert Halliburton inzage in zijn interne rekeningen. Halliburton wordt ervan beschuldigd destijds de Amerikaanse belastingbetalers voor minstens 61 miljoen dollar te hebben getild bij de uitwerken van oliecontracten met Irak.