'De president die naar me staart. Ik ben verdacht. De enige blanke. Ik ben in het hol van de leeuw.' Annelies D’Hulster werd in Gambia zo diep ondergedompeld in het heersende klimaat van angst en intimidatie, dat ze bij nacht en ontij het land moest verlaten. ‘Je weet nooit wat angst is, tot je hem zelf hebt gevoeld. Onder je huid.’
Ze hadden me gewaarschuwd, de Gambianen waarmee ik september 2014 doorbracht in Sicilië. De 22 getraumatiseerde bootvluchtelingen. Ze vertelden hun verhaal, zonder angst, want in Italië waren ze veilig. In Italië waren ze veilig voor president Jahja Jammeh en zijn entourage.
In Italië was er geen NIA, geen National Intelligence Agents die hen ‘s nachts uit bed konden lichten om hen mee te tronen naar de geheime gevangenissen waar junglers hen opwachtten voor de gebruikelijke martelingen.
Uiteraard waren er ook Gambianen bij die niet voor het regime gevlucht waren. Gambia is en blijft een land geteisterd door extreme armoede en ongelijkheid. Maar zij vormden een minderheid. De meeste migranten waren slachtoffer geworden van de grootschalige mensenrechtenschendingen.
In Gambia spreek je niet, vertelden ze. Je fluistert.
In Gambia spreek je niet, vertelden ze. Je fluistert. In Gambia ga je de straat niet op om je stem te laten horen. In Gambia ijsbeer je thuis rond, geteisterd door de dingen die je moet blijven aanvaarden. President Jammeh heeft ze sinds zijn coup d’etat in 1994 langzaam gesmoord. De stemmen. De journalisten. Zijn naaste medewerkers. En de studenten.
En dat mag letterlijk genomen worden. Op 10 april 2000 werden tijdens een vreedzame studentendemonstratie zomaar 14 studenten doodgeschoten. Het leger had de opdracht gekregen van Jahja Jammeh. Nooit kwam er gerechtigheid. Nooit kwam er een onderzoek. Nooit werd het land weer zoals voorheen.
Ambtenaren en medewerkers van Jammeh “verdwenen” op basis van een vermoeden van ontrouw. Journalisten werden gemarteld, opgesloten of ook zij verdwenen. Kranten die probeerden relatief onafhankelijk te werken werden gesloten zonder enige verklaring. Journalisten vluchtten.
De werkelijkheid is erger dan het gerucht
Reeds na een week in Gambia heb ik het gevoel dat de grenzen zich rond me beginnen te sluiten. Ik stoot op de grenzen van wat ik mag weten en wat ik tussen de lijnen moet lezen. Er zijn woorden die ik niet kan uitspreken. Er zijn namen die niemand durft te noemen.
Er zijn verkeerslichten met camera’s, en die zijn er niet om verkeersboetes uit te delen. Telefoongesprekken worden afgeluisterd en bij bepaalde woorden gaat steevast het alarm af bij mijn gesprekspartners.
De verhalen sluipen in mijn lichaam. De angst nestelt zich onder mijn huid.
De muren hebben oren. En de oren horen scherp. De oren kunnen verlinken. De lieve glimlach kan vals zijn. Er zijn mensen die niet zijn wie ze beweren te zijn.
Dan komt de vrees voor nachtelijk klop op de deur. De vrees voor gemaskerde mannen in je huis. De vrees om zomaar voor niets, of voor alles, je leven zoals je het altijd leidde te verliezen. In een plaats te zijn waar niemand weet of je leeft of niet.
De verhalen sluipen in mijn lichaam. De angst nestelt zich onder mijn huid. De vrienden vinden dat ik te luid praat. De gesprekken die hardop gevoerd worden, zijn zo licht dat de zwaarte in de lucht zindert. Zo licht dat ze onmogelijk waarheid kunnen zijn.
Het is bevreemdend om te zien hoe paranoia een deel van het leven kan worden. Hoe paranoia zo hard op een lichaam en ziel kan inwerken dat het woord en de emotie hun kracht verliezen. Het wordt gewenning en het wordt normaal.
De psychologische terreur belet me door te gaan met de Wereldblog. Publiceren is voor wanneer ik het land verlaat. Ik moet mezelf en mijn Gambiaanse vrienden beschermen. Ik kies ze zorgvuldig uit. Het duurt dagen vooraleer ik ze vertrouw. Maar eenmaal het vertrouwen er is, durf ik zijn wie ik ben. Vragen wat ik wil weten.
Ik publiceer niet, maar ik praat wel. En ik noteer. Het is moeilijk me enkel te concentreren op mijn thema van illegale migratie naar Europa in dit land waarin zoveel gebeurt. Als nieuwsgierige schrijver wil ik steeds meer te weten komen en waag ik me steeds een stapje verder.
Van kwaad naar erger
Gedurende de periode dat ik in Gambia ben, wordt de vrijheid er verder beknot. In november wordt er een nieuwe anti-homowet gestemd om homoseksuelen levenslang op te sluiten. In Jahja’s regime betekent dit dat je bij het minste vermoeden van homoseksualiteit verdwijnt.
Een jaar geleden werd eenzelfde wet in Oeganda goedgekeurd en prompt door de hele wereld veroordeeld. Maar in Gambia mag de president van het land een politiek eiland maken.
De laatste paar ogen die de president en zijn land in de gaten hielden, wenden zich af. Hij had het niet mooier kunnen bedenken.
‘I don’t want to be colonised twice’, zegt hij. En hij voegt eraan toe dat hij er hoegenaamd niet om geeft wat verderfelijke Westen ervan vindt. Maar het Westen vindt, bij gebrek aan geopolitieke belangen, blijkbaar niets.
Al besliste de Amerikaanse president Obama eind december Gambia uit het AGOA handelsakkoord te schrappen omwille van de voortdurende mensenrechtenschendingen in het land. Jammeh vindt dat prima. De laatste paar ogen die hem en zijn land in de gaten hielden, wenden zich af. Hij had het niet mooier kunnen bedenken.
Jonge Gambianen zijn geboren in dit verlammende angstklimaat en vinden het bijna onmogelijk terug te vechten. En dus moet de reactie uit het buitenland komen. En dat gebeurt, op 30 december 2014.
‘Er is een staatsgreep bezig’, fluistert hij. ‘Blijf binnen, blijf vooral binnen.
Die dinsdagmorgen word ik zeer vroeg uit mijn bed gebeld door een bevriend journalist. ‘Er is een staatsgreep bezig’, fluistert hij. ‘Blijf binnen, blijf vooral binnen. Er is geen mens op straat, Banjul is afgesloten en meer nieuws sijpelt er nog niet binnen.’ Ben ik in dit land op het moment dat de toekomstmogelijkheden herschreven worden?
Ik kan niet binnenblijven. Ik ga de straat op, op zoek naar tekenen van voorzichtige hoop. Weinigen spreken. Velen stralen. Ik breng de dag door op de redactie van Standard Newspaper waar we de ontwikkelingen vooral uit het buitenland horen.
Tegen een uur of vijf wordt het duidelijk dat de coup mislukt is. De teleurstelling is bijna te proeven. De dagen die volgen bevind ik me in een militaire staat. We kunnen de straat niet op zonder militaire checkpoints te passeren en de auto te laten onderzoeken door zwaarbewapende soldaten. Het werkt verlammend. Niet enkel voor mij.
Oog in oog
5 januari, Banjul, 22nd of July Square. Na het maken van dit onschuldige beeld werd Annelies D’Hiulster bedreigd en geïntimideerd
(C) Annelies D’Hulster
Op maandag 5 januari 2015 ga ik naar een regeringsmanifestatie op het 22nd of July Square in de hoofdstad Banjul. De mars en de demonstratie zijn bedoeld om de macht van de president te bevestigen. Op de krant word ik uitgenodigd om samen met S., die er een stuk over zou schrijven, naar de manifestatie te gaan.
Begeef je nooit op een plaats waarvan je niet weet hoe je er vandaan komt, waarschuwde M., Spaans diplomaat in de Gambia, me nog. Ik wist niet hoe ik dat afgesloten plein kon verlaten. En we wisten niet dat de president er zelf zou zijn.
President Jammeh zit op twintig meter van mij op de tribune. Honderden zwaarbewapende soldaten op het plein. Honderden geheime agenten in burger. Af en toe schuurt er eentje tegen me aan. Passeert me, opvallend achteloos. Ik voel hun adem in mijn hals. Ik voel de loop van hun geweren tegen mijn zij.
De vrees voor een aanslag maakt plaats voor echte angst, als blijkt dat ik zelf geviseerd word.
Oorspronkelijk was ik benauwd, omdat de kans op een aanslag reëel leek. Wie de president uit de weg wou ruimen, kon dat hier doen. Maar die vrees maakt plaats voor echte angst, als blijkt dat ik zelf geviseerd word.
Mijn collega S. wordt meerdere malen van me weggeplukt. ‘Wie is die blanke vrouw? Wat moet ze hier?’ Dan word ik zelf ondervraagd. Ik gedraag me naief, ik ben een toerist, ik ben vrolijk en onwetend. Hartslag nadert de 200. Ik moet mijn sms-berichten tonen. Priemende blikken. Geweren. Gevaar.
Hekken die gesloten zijn. Een plein hermetisch afgesloten van de buitenwereld. Niemand wordt nog binnen gelaten. Niemand kan naar buiten. De president staart naar me. Ik ben verdacht. De enige blanke. Ik ben in het hol van de leeuw.
Mijn fototoestel en notitieboek brandden in mijn schoudertas, want ze bevatten foto’s en verhalen van politiek vluchtelingen, vijanden van de mensen rondom mij. Urenlang bid ik, na die ondervraging, aan de hogere onbestaande macht om een grote portie geluk. Dat ze, alsjeblieft mijn God, mijn tas niet doorzoeken.
De klop op de deur
Ik ben uit Banjul geraakt na het einde van de toespraken. Ik ben God vergeten danken. Heb mezelf in de menigte laten naar buiten leiden. Ik heb mijn tranen nog steeds niet gehuild. Huilen is verdacht.
Ik heb de nacht in doodsangst doorgebracht. Hoor ik mijn naam? Klopt er iemand op mijn deur? Ik heb me de dagen erna verstopt, nooit meer thuis geslapen. Verwarring gezaaid. Ik zat in mijn eigen “24” serie. Op de vlucht en sporen uitwissend. Niet meer eten.
De vreemde nummerplaten. Die auto’s die op me wachten en vertrekken wanneer ik mijn steegje uitkom.
Rondlopen met zonnebril en hoofddeksel. Kledij gewisseld. En dingen horen. Mensen gehoord.
De auto’s: zwarte General Motors en witte pick-ups. De gevreesde auto’s. De auto’s van de geheime diensten. De vreemde nummerplaten. Die auto’s die op me wachten en vertrekken wanneer ik mijn steegje uitkom.
Ontelbare telefoontjes van nummers die ik niet ken. Twijfelen. Als ik van nummer verander, ben ik dan nog meer verdacht?
Op dat plein was ik verdacht. Vóór ‘het plein’ was ik al verdacht omdat ik een minister wilde spreken over illegale emigratie. Toen werd ik al ondervraagd door zijn beveiligingsagent. Een agent zo indrukwekkend gigantisch, in staat met zijn twee vingers mijn nek om te wringen.
Er is me zo vaak ingefluisterd, dwingend, dat ik nu écht wel weg moest, door mensen die geïnformeerd werden, dat ik wel moest vertrekken.
Ik heb een land verlaten in doodsangst. En een stukje van mezelf achtergelaten. Het plein was de druppel, de ontketening van een emotie in mijn lijf waarvan ik nooit geweten had dat ze bestond.
Het was bijna alsof ik nooit eerder had geleefd, of me zo bewust was geweest van ademhaling en leven. Ademhalen en hartslag voelen. Vrijheid voelen en wensen. Vrijheid willen boven alles. En ik denk terug aan mijn Gambiaanse vrienden in Sicilië. Ze hadden me gewaarschuwd.