Duurzame steden

Nieuws

Duurzame steden

De helft van de wereldbevolking woont vandaag in steden. Tegen 2030 zal dat zestig procent zijn. Maar steden zijn energievreters en afvalproducenten. En snelle verstedelijking die niet goed gemanaged wordt, leidt tot onveiligheid en onverdraagzaamheid, armoede en uitsluiting, ruimtegebrek en milieuoverlast. De Verenigde Naties lanceren hun Wereldmilieudag dit jaar op 5 juni onder de slogan Green Cities, Plan for the Planet. MO* wou weten hoe duurzaam onze steden zijn.

In de ontwikkelingslanden zal de stadsbevolking de komende jaren spectaculair groeien, van 1,9 miljard in 2000 tot 3,9 miljard in 2030. In de rijke landen verwacht men een groei van 0,9 tot 1 miljard. Momenteel is Afrika het minst verstedelijkte continent, maar voor de toekomst wordt daar wel de snelste groei in stadsbevolking verwacht. Die verstedelijking gaat er echter niet samen met economische voorspoed, waardoor meer dan 70 procent van de Afrikaanse stadsbevolking in sloppenwijken woont.
Over heel de wereld wonen vandaag minstens een miljard mensen in zulke sloppenwijken. Demografen voorspellen dat dit cijfer zal verdubbelen tegen 2020. Millenniumdoelstelling 7 roept de internationale gemeenschap op tegen 2015 het aantal mensen dat geen toegang heeft tot sanitair en drinkwater te halveren. Tegen 2020 zouden minstens 100 miljoen sloppenwijkbewoners een betere behuizing moeten kennen. De ecologische en sociale voetafdruk van de toenemende verstedelijking dreigt onhanteerbaar groot te worden, al wordt er wereldwijd gewerkt aan een nieuw soort verstedelijking: de duurzame stad.

Meer dan groen alleen

Het begrip duurzame ontwikkeling dook voor het eerst op in Our Common Futur, een rapport over de toekomstuitdagingen dat in 1987 voor de VN geschreven werd onder voorzitterschap van Gro Harlem Brundtland. Sinds de VN-Top in Rio over Milieu en Ontwikkeling in 1992 raakte het begrip algemeen verspreid. In wezen gaat het om een ontwikkeling die voorziet in de behoeftes van de huidige generaties zonder daarmee de behoeftevoorziening voor de toekomstige generaties in het gedrang te brengen, en dit zowel voor het Zuiden als voor het Noorden. Op de VN-top van 1992 engageerden de deelnemers zich om te werken aan een duurzame 21ste eeuw aan de hand van lokale actieprogramma’s.
Die actieprogramma’s kregen de naam Lokale Agenda 21 (LA21) mee. De missie: mensen aanzetten tot denken in mondiaal perspectief en tot een consumptiegedrag dat de draagkracht van deze planeet niet overschrijdt. ‘Ook al lijkt het soms vijf na twaalf, je kan geen stap vooruit zetten als de meerderheid van de mensen niet mee is. Lokale Agenda 21 gaat in wezen over sensibilisering en gedragsverandering’, stelt Thomas Ducheyne van het Vlaams Overleg Duurzame Ontwikkeling (VODO), dat samen met de Bond Beter Leefmilieu op gemeentelijk vlak de LA21-programma’s ondersteunt. Als het op duurzame ontwikkeling aankomt, zijn lokale besturen en belangengroepen de belangrijkste medespelers. Duurzame ontwikkeling gaat immers over veel meer dan groen, het gaat over kwaliteit van leven voor de huidige en de toekomstige generaties, over economie, ecologie en sociale aspecten, maar ook over participatie -de mogelijkheden die er zijn om het beleid te beïnvloeden.
Michiel Vandenbussche, schepen voor Duurzame Ontwikkeling in Etterbeek, noemt de combinatie van die verschillende beleidsdomeinen ‘de basis voor een progressief beleid, dat de traditionele partijpolitiek kan doorbreken’ Wereldwijd hebben zo’n 6500 steden en gemeenten zich tot zo’n Lokale Agenda verbonden, en 1500 tot 2000 gemeenten werken effectief met een concreet programma. In Europa hebben vooral Spaanse, Portugese en Italiaanse gemeenten talrijk ingetekend. België telt zo’n 160 gemeenten met een Lokale Agenda 21.

Meten om te weten

Een dergelijke Lokale Agenda 21 is een vlag die vele ladingen kan dekken. De term “duurzaamheid” blijft immers vaag en kan dus door iedereen anders ingevuld worden. Daarom ontwikkelde het Centrum voor Duurzame Ontwikkeling (CDO) in Gent, samen met het departement Bestuurskunde van de Hogeschool Gent een stadsmonitor of duurzaamheidsbarometer. Met dit meetinstrument beschikken de lokale besturen over meetbare gegevens, en kunnen ze hun beleid kaderen in een duidelijke visie. Maar liefst 188 indicatoren worden in kaart gebracht, over alle facetten die het samenleven in een stad beïnvloeden.
Over wonen, werken, onderwijs en cultuur; over de sociale, economische, ecologische en institutionele situatie; over participatie en betrokkenheid. Zo lezen we in de monitor dat 85 procent van de Gentenaars beschikt over groen binnen de 400m in zijn buurt, tegenover 63 procent in Antwerpen. Slechts in 3 van de 13 onderzochte steden vindt méér dan de helft van de burgers dat er voldoende speelvoorzieningen zijn voor kinderen. In Mechelen voelt 26 procent van de burgers zich betrokken bij het sociale leven, daarmee spant de stad de kroon op dit terrein, terwijl Sint-Niklaas hier het laagst scoort met op 18 procent. Het vertrouwen in de medemens is dan weer het grootst in Leuven: 59 procent vertrouwt zijn stadsgenoten, tegenover maar 38 procent in Oostende.
Al die indicatoren optellen om tot één duurzaamheidscijfer te komen en dan uitmaken welke stad het beste scoort, kan niet, zeggen Erik Paredis en Thomas Block, onderzoekers van het CDO. ‘Je kan steden niet via scores vergelijken. Bedoeling is dat de monitor de stad ondersteunt en oriënteert bij het uitwerken van een eigen duurzaamheidsstrategie.’
Toch valt op dat Gent, Leuven en Hasselt bij de besten van de klas horen, terwijl Mechelen en Antwerpen achteraan bengelen. Wat niet wil zeggen dat er in Antwerpen geen schitterende initiatieven gerealiseerd worden. Zo is er het intussen klassieke voorbeeld van de heropende Roma in Borgerhout. De buurtbewoners namen zelf het initiatief om de uitgeleefde en afgeschreven cinemazaal nieuw leven in te blazen. Vandaag is de Roma een volwaardige evenementenzaal en prijkt ze als een historisch monument langs de Turnhoutse baan. In het noorden van de stad is er Spoor Noord: een project waarbij een oud spoorwegemplacement omgebouwd wordt tot een groene recreatieve zone. Jan Bel, duurzaamheidsambtenaar van de stad: ‘Van bij de ontwerpfase werden in dit project de verschillende betrokkenen, van buurtbewoners over milieudiensten tot de economische sectoren, geconsulteerd. Het is een project waarover zeer goed gecommuniceerd is en dat door heel de buurt gedragen wordt.’

Plannen voor de toekomst

Heel wat van de problemen waar Vlaamse steden vandaag mee kampen, zijn het resultaat van een ontspoord beleid in het verleden. Wiet Van Daele, stedenbouwkundig architect en werkzaam op de Administratie van de Vlaamse Gemeenschap heeft het over ‘een gebrek aan een overkoepelende visie, een ad hoc beleid en een anti-stedelijke politiek die tot op vandaag zijn sporen nalaat.’ Het eerste ruimtelijke ordeningskader voor Vlaanderen, van 1962, wilde vooral vooruitgang en economische groei stimuleren.
Snelwegen werden aangelegd en villawijken gepland om de verwachte demografische groei op te vangen. Het wonen werd uit de stad gehaald en naar “den buiten” gebracht, wat leidde tot een zichtbare uitloging van de stad. Met de groei van het autogebruik is dit beleid zonder meer ontspoord. Ieder dorp wilde een oprit aan de snelweg, waardoor de stad nog verder leegliep. Het minidecreet van 1984, dat onze wereldberuchte lintbebouwing toeliet, was de bezegeling van een bijzonder onduurzame manier van omgaan met de ruimte.
Van Daele: ‘De resultaten van dit beleid toonden zich eind de jaren tachtig in al hun omvang: gigantische mobiliteitsproblemen, wateroverlast en overstromingen. En een uitgeholde binnenstad, waar de achtergebleven armen in conflict kwamen met de allochtonen die op de goedkope huizen afkwamen. De stadskern werd een speeltuin voor extreem-rechts.’
Begin de jaren negentig sloeg de slinger de andere kant op. Naar aanleiding van het engagement dat ons land aanging op de VN-top van 1992, werd een groep deskundigen aan het werk gezet om een nieuw ruimtelijk structuurplan uit te werken. Dat kwam er in 1997, na intens overleg met de diverse sectoren, zoals economie, landbouw, milieu en natuur, en vanuit een coherente visie van duurzame ontwikkeling. Verdere lintbebouwing werd definitief onmogelijk gemaakt. Verdichting van de stad in plaats van uitdeining; verweving van functies in plaats van uit elkaar halen, zo luidde de boodschap. Wiet Van Daele noemt het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV), gekoppeld aan het decreet van 1999, een aardverschuiving. Een nieuwe visie en nieuwe instrumenten moeten borg staan voor het bouwen aan een duurzame toekomst.
Alleen, tussen droom en daad staan tal van praktische bezwaren. Van Daele: ‘Iedereen kan zich achter de principes van duurzame ontwikkeling scharen, maar de toepassing ervan is niet evident.’ Het decreet van 1999 bepaalde dat elke stad of gemeente tot 1 mei 2005 de tijd kreeg om een eigen structuurplan uit te tekenen. Daarmee kregen de lokale besturen de kans om, binnen het kader van het RSV, eigen accenten te leggen in hun beleidskeuzes.
de grote achterstand in de uitwerking -slechts een veertigtal gemeenten zijn helemaal in orde met hun structuurplan- schoof het Vlaams parlement op 13 april de einddatum met twee jaar op, tot 1 mei 2007.
De vrees bestaat echter dat van uitstel afstel komt en dat het concept zelf van de gemeentelijke structuurplannen wordt aangetast en afgezwakt. Zo betreurt Erik Grietens van de Bond Beter Leefmilieu dat in het nieuwe decreet een aantal mechanismen om nalatige gemeenten te sanctioneren, afgevoerd worden. Ook Van Daele is bezorgd: ‘Ik vrees dat sommigen bewust de datum zo veel mogelijk rekken, om zo lang mogelijk een ad hoc-beleid te kunnen voeren dat geen rekening houdt met het RSV.’ Bij de opmaak van het RSV was er bijvoorbeeld felle weerstand vanuit de bedrijfswereld, die méér bedrijfsterreinen wilde dan in het RSV was voorzien en die vond dat het nieuwe beleid omtrent ruimtelijke ordening de economie afremt.
Voor Van Daele kan het overigens niet dat een gemeente zelfstandig beslist over de inplanting van een Ikea of een Carrefour, omdat zulke commerciële inplantingen de eigen marktregio overschrijden. Toch werd dit met de zogenaamde Ikeawet, die in juli vorig jaar werd goedgekeurd, mogelijk gemaakt, ook voor gemeenten die nog geen ruimtelijk structuurplan hebben. Hierdoor dreigt heel de geest van het RSV in het gedrang te komen.

Een aanhangsel of ruggengraat

‘Het is een voortdurend gevecht om duurzame ontwikkeling als prioriteit te blijven vasthouden’, zegt de Etterbeekse schepen voor Duurzame Ontwikkeling Michiel Vandenbussche. In zijn schepenmandaat koos Vandenbussche bewust voor de combinatie van internationale solidariteit en leefmilieu. ‘Toen ik drie jaar geleden op het schepencollege voorstelde rond duurzame ontwikkeling te werken, vielen mijn collega’s uit de lucht. Niemand kende het begrip. Intussen hebben we voor de volgende legislatuur een consensus om duurzame ontwikkeling in het beleid in te bouwen.’
 Een duurzaamheidsbeleid ontwikkelen, waarbij je economie, ecologie en sociale realiteit aan elkaar koppelt en in Noord-Zuidperspectief bekijkt, betekent noodzakelijk de muurtjes tussen verschillende beleidsdomeinen doorbreken. Net in die verkokering van onze politiek ligt volgens Vandenbussche één van de hardnekkigste knelpunten. ‘Een werking over de bevoegdheidsdomeinen heen gaat in tegen onze politieke cultuur. Je moet per definitie steeds bij de anderen aankloppen, terwijl niemand pottenkijkers op zijn terrein wil.’
Vandenbussche pleit ervoor om een apart budget te creëren voor personeel en werking rond LA21. Tot op vandaag worden de zogenaamde duurzaamheidsambtenaren gefinancierd met middelen voor milieu of voor ontwikkelingssamenwerking. Vandenbussche: ‘Op die manier is duurzame ontwikkeling eerder een aanhangsel in plaats van een ruggengraat.’

Van stad tot stad, van Zuid naar Noord

Etterbeek startte in 2001 een eigen Lokale Agenda 21. De gemeente kreeg een duurzaamheidsambtenaar en een rist concrete initiatieven werd opgezet, gaande van het uitdelen van tonnen voor de opvang van regenwater, over een kritisch aankoopbeleid van de gemeente, tot het verspreiden van infokrantjes en het organiseren van rondetafels en thematische ateliers. Er loopt momenteel een aanvraag om als gemeente het label “ecodynamische onderneming” te krijgen van het Brussels Instituut voor Milieubeheer. De Etterbekenaars kregen ook letterlijk een Lokale Agenda 21: een zakagenda met een specifieke duurzaamheidstip voor elke maand, gaande van energie- en afvalbeperking over schone kleren en eerlijke handel tot internationale solidariteit.
Brussel ging ook een stedenband aan met de Marokkaanse stad Essaouira. Die houdt de Brusselse blik op het Zuiden gericht, maar ondersteunt in Essaouira ook een al langer genomen optie voor duurzame ontwikkeling. Essaouira, een oude stad aan de kust, 175 km ten westen van Marrakech, telt zo’n 70.000 inwoners. Economisch is de stad zijn hoogtepunt voorbij: de visserij verkeert in crisis en behalve in het toerisme en wat traditionele ambachten is er weinig werkgelegenheid. Die economische achteruitgang laat zijn sporen na in de vorm van stadsverloedering en degradatie van de levenskwaliteit. Toch groeit de bevolking en deint de stad uit. Dat is kort geschetst de problematiek die Essaouira in 1996 in aanmerking deed komen voor een speciaal VN-Habitat-project voor duurzame ontwikkeling. Het was de eerste Marokkaanse stad met een LA21 en via het VN-programma kon ze rekenen op internationale steun, met name van de Belgische ontwikkelingssamenwerking en van het departement Human Settlement van de KU Leuven.
Het project was gericht op de herwaardering van de historische stad, met haar medina en stadswal. Nieuwe woongelegenheid werd gecreëerd door verdichting van de binnenstad en er werd getimmerd aan een optimale verweving van nieuwe elementen in de oude stadskern. Essaouira is ook een stad met culturele en religieuze diversiteit, van Berberse en Arabische cultuur, van joden, christenen en moslims. Ook die verweving is een component van Lokale Agenda 21. Toen in 1999 het Habitat-project ten einde liep, vielen de werkingsmiddelen weg. De stedenband met Etterbeek maakte het mogelijk continuïteit te geven aan het proces in Essaouira. Voor Etterbeek, dat nogal wat Marokkaanse inwoners telt, is het een manier om die laatsten nauwer bij de gemeentelijke uitwisseling te betrekken. En voor de autochtone Etterbekenaars om de Marokkaanse realiteit beter te leren kennen. In 2004 zorgde de samenwerking onder andere voor de opening van een wijkhuis in Essaouira, in de arme buurt van Mellah.
Het Noord-Zuidperspectief was ook in Leuven een cruciaal element in de lokale werking rond duurzame ontwikkeling. Leuven begon met een LA21 vanuit de samenwerking die het departement Human Settlement van de KU Leuven had met de Keniaanse stad Nakuru. De universiteit had Nakuru ondersteund bij de uitwerking van een ruimtelijk structuurplan. Nakuru, een stad van 300.000 inwoners, had al een LA21 en inspireerde Leuven om in 1998 een eigen Agenda 21 uit te werken. Sinds 2002 is het project in Leuven uitgebreid tot een breed Platform Lokale Agenda 21, waaraan niet alleen het stadsbestuur deelneemt, maar ook allerlei verenigingen, instellingen en bedrijven zoals Colruyt, InterLeuven en de universiteit zelf.
Geert Vanhorebeek, duurzaamheidsambtenaar in Leuven: ‘De bedrijven zijn vragende partij voor gecoördineerde acties. Zij hebben belang bij een oplossing voor het mobiliteitsprobleem, zij willen ook een zuiniger energieverbruik. Maar ze willen niet met dertig verschillende acties per jaar geconfronteerd worden, ze vragen samenwerking.’
Beperking van het energieverbruik, bewust aankoopbeleid, milieuvriendelijke mobiliteit en afvalpreventies: ook de Leuvenaars worden daar op attent gemaakt. Dankzij de volgehouden acties en regelmatige metingen wordt langzaam maar zeker een nieuwe trend zichtbaar. Al heeft de huidige milieuconvenant, die geformuleerd is als ‘een opstap naar duurzame ontwikkeling’, het niet over het economische en sociale domein, toch groeit in de praktijk de verwevenheid tussen welzijn en milieu. Het proces van afvalbeheer rond de woonblokken in Sint-Maartensdal is daarvan een voorbeeld.
Terwijl de rest van de stad al lang afval selecteerde, bleven de appartementsblokken ongescheiden storten in de afvalschachten. Ook sluikstorten rond de afvalcontainers was een probleem. In overleg met de buurt en met de milieudienst is er gewerkt aan selectieve ophaling. De afvalcontainers werden weggenomen om het selecteren te stimuleren en het sluikstorten te voorkomen, en iedere bewoner koopt nu zijn eigen vuilniszakken. Terwijl de prijs voor het storten vroeger in de huishuur verrekend werd, kan elke bewoner nu die prijs naar beneden halen door zijn afval te leren beperken. Geert Vanhorebeek: ‘Al is het nog niet perfect, het is dag en nacht verschil tegenover pakweg acht jaar geleden.’

Wachten op een strategie

Het hele gebeuren rond Lokale Agenda 21 is nog te veel top down, te veel van boven af gedropt, zeggen critici. Meer bottom up werken zal dan ook het ordewoord worden in de Vlaamse Strategienota over Duurzame Ontwikkeling. Op die nota is het wel nog steeds wachten, ook al nam de Vlaamse regering zowel duurzame ontwikkeling als LA21 op in haar beleidsverklaring. De materie werd onder de overkoepelende bevoegdheid gebracht van minister-president Yves Leterme.
Volgens het engagement dat Vlaanderen aanging op de Duurzaamheidstop in Johannesburg in 2002, moet Vlaanderen in 2005 zijn strategie voor Duurzame Ontwikkeling in werking laten treden. Leterme zette pas half mei het overleg met het brede middenveld in en zou eind juni al tot politieke besluitvorming willen komen. ‘We willen geen ambitieus plan, maar wel een concrete en haalbare strategie’, zegt Tom De Saegher van het kabinet van minister-president Leterme.
Volgens De Saegher spelen steden en gemeenten een cruciale rol als het erop aankomt het idee van duurzame ontwikkeling bij een brede basis ingang te doen vinden, en daarom zullen met hen ook aparte besprekingen aangevat worden. Maar of daar ook financiële middelen tegenover staan is nog niet duidelijk. Budgettaire ruimte noemt De Saegher het belangrijkste probleem, al is dat natuurlijk altijd heel relatief.
Op dit ogenblik beschikt Vlaanderen nog niet over een eigen begroting duurzame ontwikkeling en moeten de middelen losgeweekt worden van de begrotingen van andere ministers. En dan is het telkens weer opnieuw onderhandelen. Wel heeft minister-president Leterme in het Vlaams parlement aangekondigd dat hij voorstellen zal doen voor een kaderdecreet duurzame ontwikkeling, om zo de continuïteit van een duurzaam ontwikkelingsbeleid te garanderen. En om te voorkomen wat er gebeurde bij het aantreden van Marc Verwilghen als federaal minister van Ontwikkelingssamenwerking.
Toen professor Han Verschure van Human Settlement Verwilghen vroeg naar zijn plannen in verband met duurzame ontwikkeling, klonk het antwoord: ‘Duurzame ontwikkeling? Dat is van mijn voorganger!’ Waarop Verschure: ‘Ik dacht dat duurzame ontwikkeling van ons allemaal was!’ Als Leterme nu nog meer doet dan beloven, dan groeit de kans op duurzaam leven in Vlaanderen in duurzame steden.

**Post-tsunami duurzaamheid

**In noodsituaties lijkt duurzaamheid een luxeprobleem. Niets is echter minder waar. Bij elke natuurramp blijken armen kwetsbaarder dan rijken. Dat was ook zo bij de tsunami. Langs de Srilankaanse kust werden 800.000 families getroffen en spoelden 100.000 woningen weg. Vandaag rest daar niet veel meer dan het puin en betonnen toilethokjes, een ontwikkelingsproject van de regering voor de armenwijken die hier uitgewaaierd waren. De onmiddellijke nood is immens en grote donoren komen met veel geld.

Joanna Cameira, als architect verbonden aan het departement Human Settlement aan de KU Leuven, is net terug van Sri Lanka. De universiteit was begin 2004 een samenwerking met Sri Lanka gestart voor een project dat vandaag, post-tsunami, volledig geheroriënteerd wordt. In het proces van wederopbouw ziet Cameira twee problemen opdoemen. De regering had beloofd binnen de drie maanden de getroffen gezinnen een nieuwe plek toe te wijzen, maar dat is nog steeds niet gebeurd. Het risico is daarom reëel dat voorlopige barakken ongemerkt overgaan in permanente woningen en die bieden op termijn onvoldoende bescherming.

Maar daarnaast is er, als reactie op de tsunami, ook een nieuwe wet uitgevaardigd die verbiedt om woningen te bouwen binnen een strook van 300 meter van de kust. Niet alleen vindt Cameira zo’n rigide lijn absurd: ‘De ene baai is de andere niet, je moet inspelen op de context.’ Maar op die 300 meterlijn wordt een uitzondering gemaakt voor vijfsterrenhotels en grootschalige toeristische complexen.

Cameira vreest dat de kustlijn zal getransformeerd worden in een Srilankaanse Costa del Sol voor rijke toeristen, terwijl de vroegere bewoners, die hier leefden van visvangst en lokaal toerisme, geweerd worden. Human Settlement probeert nu de diverse instanties die ter plaatse bij de wederopbouw betrokken zijn rond de tafel te brengen om bestaande plannen en projecten te bediscussiëren: Oxfam, het Rode Kruis, Caritas, het nationale visserijbureau, de Aziatische Ontwikkelingsbank, twee Japanse maatschappijen en de bevoegde ambtenaren van de stad Matara.

Joanna Cameira: ‘Iedereen wil wel wat doen, er is bereidheid, er is geld, maar er is geen visie.’ Duurzame wederopbouw betekent voor Cameira op de eerste plaats: dualisering tussen arm en rijk vermijden en de kust teruggeven aan de oorspronkelijke bewoners. In veilige woningen, aangepast aan de specifieke omgeving.