Ex-president op het matje voor moord op studenten
Diego Cevallos
03 juli 2002
Luis Echeverría, de Mexicaanse president tussen
1970 en 1976, werd gisteren (dinsdag) ondervraagd over de
mensenrechtenschendingen tijdens zijn politieke carrière. De ex-president
moest zijn aandeel verklaren in twee tragedies uit de recente Mexicaanse
geschiedenis: de slachtpartij van het leger op honderden studenten op het
Tlatelolcoplein in oktober 1968 (Echeverria was toen minister van
Binnenlandse Zaken) en de moord op 30 andere studenten die drie jaar nadien
opheldering eisten voor het eerste drama. Mexicaanse mensenrechtengroepen
noemen het een voorteken dat er ook in Mexico een einde komt aan de
straffeloosheid die politieke leiders en legerofficieren in het verleden
genoten.
De 80-jarige Echeverría wordt officieel nog nergens van beschuldigd. Hij
werd geconvoceerd door de speciale openbare aanklager die huidig president
Vicente Fox aanstelde en die de brutale politieke repressie van de jaren 60
en 70 moet onderzoeken. Tussen 1974 en 1984 arresteerde de geheimen politie
en het leger 482 opponenten die nooit meer opdoken, aldus een rapport van de
Nationale Mensenrechtencommissie.
De ex-president zegt dat hij vrijuit gaat, zowel wat betreft de moorden van
1968 en 1971 als wat betreft de dissidenten die onder zijn bewind verdwenen
of gemarteld werden.
Het was gisteren toevallig net twee jaar geleden dat de Nationale
Actiepartij (PAN) van Fox met een klinkende verkiezingsoverwinning een einde
maakte aan 71 jaar PRI-bewind. Bij zijn aantreden beloofde Fox opheldering
te brengen over wat er in het verleden allemaal gebeurd is in Mexico.
Echeverría’s getuigenis is een historische stap in het gevecht tegen de
straffeloosheid die onder de PRI (die aan de macht van 1929 tot 2000)
heerste, zegt een woordvoerder van de Mexicaanse Academie voor de
Mensenrechten. Het enige vergelijkbare precedent is de getuigenis die
ex-president Carlos Salinas (1988-1994) aflegde in 1996 over de moord op
PRI-kandidaat Luis Colosio, twee jaar na de feiten. Die getuigenis werd
afgenomen in Ierland, waar Salinas vrijwillig in ballingschap was gegaan.
Onder Echeverría bestond het discours van de regering uit oproepen voor meer
democratie in het buitenland en verzet tegen de militaire dictaturen in de
kegel van Zuid-Amerika. Maar wie meer democratie vroeg in eigen land, werd
het zwijgen opgelegd. Politieke opponenten werden in de jaren 60 betiteld
als verraders van de agrarische revolutie van 1910. Dat beeld werd gedeeld
door de media, de vakbonden en de patroons en zou pas wijzigen in de jaren
80, toen de oppositie een rol van betekenis kreeg. Vanaf dan kreeg de PRI
kritiek omwille van haar openlijke corruptiepraktijken en verkiezingsfraude.
Echeverría reikte de hand uit naar zijn politieke opponenten, nodigde hen
uit om toe te treden tot de PRI en verleende de studentenleiders van 1968
zelfs amnestie. Velen aanvaardden de uitgestoken hand, maar wie weigerde
werd openlijk of clandestien vervolgd.
Echeverría had een notoir medestander in schrijver Carlos Fuentes, die in
die periode schreef dat wie niet achter de president stond een historische
misdaad beging. Andere prominente schrijvers, zoals Nobelprijslaureaat
Octavio Paz, namen het op tegen de PRI. In Mexico is de enige dictatuur die
van de PRI en het enige risico op anarchie is de onnatuurlijke verlenging
van het politieke monopolie van die partij, schreef Paz toen Echeverría
president was.