Vrijspraak voor MO*artikel over mijncontracten in Congo, veroordeling voor cartoon George Forrest
Hof van beroep meent dat milde cartoon schadelijk is
John Vandale en Gie Goris
26 december 2012
Op dinsdag 11 december sprak het Brusselse hof van beroep zich uit in een klacht van George Forrest en Kinross Forrest tegen Wereldmediahuis, uitgever van het maandblad MO*. In maart 2006 publiceerde MO* een artikel over enkele grote mijncontracten die de groep rond Forrest binnengehaald had. De inhoud van het artikel en de illustratie op de cover waren volgens Forrest kwetsend en schadelijk. Het hof bevestigt in grote lijnen het vonnis in eerste aanleg.
De klacht tegen journalist John Vandaele en uitgever Wereldmediahuis over het artikel De koper-koning van Congo (gepubliceerd in maart 2006) is ongegrond. Journalist en uitgever gaan vrijuit, zowel wat betreft het journalistieke artikel als wat betreft de begeleidende spotprent, de titel en de tussentitels -allemaal aangevochten door klagers als bedoeld om hen te schaden.
De tweede klacht betrof de spotprent die op de cover van het bewuste nummer van MO* gepubliceerd werd (een postzegel waarop een geschilderde afbeelding van George Forrest met luipaardmuts en tegen een Congolese vlag afgebeeld staat; met als titel: George Forrest. Koper-Koning van Congo). In deze klacht geeft het hof klagers wel gelijk en veroordeelt het Wereldmediahuis tot het betalen van 5000 euro schadevergoeding.
Vrijheid van meningsuiting bevestigd
Wereldmediahuis is uiteraard verheugd dat de rechtscolleges tot tweemaal toe bevestigen dat MO* en John Vandaele hun werk ernstig en zorgvuldig gedaan hebben. Het hof van beroep bevestigt wat ook al in eerste aanleg werd gesteld: het artikel maakt gebruik van informatie uit diverse, onafhankelijke, betrouwbare en los van elkaar staande bronnen. Het plaatst de acties van Forrest ook in het kader van een bredere berichtgeving over de grondstoffenproblematiek in Congo. Daarom stelt het arrest: ‘Dit artikel kan dan ook niet zomaar worden afgedaan als de weergave van goedkope leugens die werden bedacht in een complot van MO* met sommige ngo’s… in het kader van een haatcampagne tegen George Forrest en Kinross Forrest…’
Het hof wijst ook de klachten af in verband met de manier waarop MO* het artikel gepubliceerd heeft. Aangezien MO* ‘een opiniërend maandblad wil zijn, dat betrouwbare, relevante en diepgravende analyses en opiniestukken wil brengen over en vanuit de hele wereld, met als inhoudelijke klemtonen onder andere economie en ontwikkelingsvraagstukken, kunnen de door George Forrest en Kinross Forrest aangehaalde titel en ondertitels niet als beledigend, lasterlijk, kwetsend en/of leugenachtig en derhalve als foutief worden beschouwd. Zij sluiten immers aan bij hetgeen in het artikel wordt besproken.’
Persvrijheid bedreigd
Dat we zowel in eerste aanleg als in beroep veroordeeld worden voor het publiceren van een -naar ons aanvoelen zeer milde- spotprent op de cover van MO* vinden we echter bijzonder onrustwekkend.
Een aantal elementen in de argumentatie van het Hof van beroep (en lacunes daarin) roepen vragen op. Het Hof stelt bijvoorbeeld dat de prent niet aan de werkelijkheid beantwoordt, dat ze niets toevoegt aan het artikel, dat ze geen objectieve berichtgeving is… Bovendien argumenteert het Hof dat de heer Forrest geen politicus is, dat het recht op humor niet misbruikt mag worden voor de lasterlijke en beledigende karakter van de tekening, dat MO* geen satirisch blad is…
Bijna al deze argumenten zijn toepasbaar op het overgrote deel van de spotprenten die in de westerse media verschijnen en die uitdrukkelijk beschermd worden door het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens. Daarom is het niet alleen onaangenaam, maar ronduit verontrustend. A la limite is het bruikbaar om elke spot of scherpe kritiek op niet-politici te verbieden, of om het gebruik van middelen als satire en spot uit ernstige media te bannen. Dit lijkt ons een gevaarlijke tendens die onaanvaardbaar is in een samenleving die vrijheid van meningsuiting en vrijheid van debat hoog in het vaandel draagt.
In eerste aanleg veroordeelde de rechtbank MO* tot het betalen van een symbolische euro schadevergoeding aan klagers voor het publiceren van de prent op de cover van MO*31. In beroep, dat aangespannen werd door Forrest en Kinross Forrest, verhoogde het hof dat bedrag tot 5000 euro. (Klagers eisten 50.000 euro voor elk van de klachten). Dat bedrag wordt niet vastgesteld op basis van aangetoonde schade, maar op basis van wat het Hof “billijkheid” noemt.
Nochtans meent het Europees Hof voor de Rechten van de Mens terecht dat de persvrijheid ook moet bestaan voor de verspreiding van meningen die storen of shockeren, dat een grotere mate van persvrijheid aangewezen is over aangelegenheden van maatschappelijk belang (in casu verwevenheid tussen overheid en business, beheer van natuurlijke rijkdommen in het algemeen belang) en dat een rechtbank geen bewijslast van feitelijke juistheid mag opleggen voor waardeoordelen (de spotprent houdt onbetwistbaar een waardeoordeel in en is geen “informatie”).
Ons aanvoelen is dat de lange procedure en zeker de abrupte verhoging van het schadebedrag voor de spotprent maar één effect heeft, en misschien zelfs nastreeft: het ontraden van kritische berichtgeving over of kritiek op George Forrest, zijn zakelijke belangen of handelen. De volledige vrijspraak voor het artikel mildert dat gevoel, maar neemt het niet weg.
Wereldmediahuis bekijkt momenteel welke opties het heeft om het vonnis ofwel aan te vechten in Cassatie, of andere stappen te ondernemen om de schade aan de vrijheid van meningsuiting te beperken of aan te klagen.