Mozambique: boomende economie, torenhoge armoede
Mitchell Pontzeele
18 juni 2013
Met een van de sterkst groeiende economieën lijkt het Zuidoost-Afrikaanse Mozambique het goed te doen in vergelijking met de Europese crisislanden. Toch zorgt die economische kracht niet voor een algemene welvaart: met meer dan de helft van de bevolking die in armoede leeft, is het land nog steeds een van de armste ter wereld. Bovendien moet de boerenbevolking de laatste jaren steeds meer wijken voor nieuwe steenkoolmijnen.
De economische groei van de republiek kent haar oorsprong in het beleid van ex-president Joaquim Chissano. Chissano haalde het land in 1992 uit de burgeroorlog die al sinds 1977 woedde, en legde tussen 1986 en 2005 als president de basis voor de economische kracht van het land. Op dit moment bedraagt de groeimarge van het Mozambikaanse Bruto Binnenlands Product volgens de Wereldbank 7,1 procent, waardoor het land tot de 25 sterkst groeiende landen ter wereld behoort. De winst is vooral te danken aan buitenlandse investeringen, die worden aangetrokken door de massale aanwezigheid van steenkool in de Mozambikaanse bodem en de in 2011 ontdekte offshore-gasvelden.
Toch is Mozambique tegelijkertijd nog steeds een van de armste naties ter wereld. Op dit moment leeft 54,7 procent van de Mozambikanen volgens de Wereldbank onder de armoedegrens, en bekleedt het land de 185ste plaats op de Human Development Index (HDI) van de Verenigde Naties. De investeringen die de regering vanuit het buitenland aantrekt en die bedoeld zijn om ontwikkeling te bevorderen, lijken de arme bevolking volgens die cijfers onvoldoende te helpen.
Mijnbouw verdrijft inheemse bevolking
Het contrast tussen de economische welvaart en de hoge armoedepercentages wordt in de hand gewerkt door buitenlandse investeringen. De verdeling en verkoop van het rijke land in onder andere de westelijke Tete-provincie heeft volgens Human Rights Watch tot gevolg dat de regering de oorspronkelijke bevolking steeds meer vraagt hun huis en vruchtbare landbouwgrond te verlaten om in nieuwe gemeenschappen te worden ondergebracht. Boerenfamilies die in 2009 en 2010 instemden om te verhuizen en plaats te maken voor steenkoolmijnen – in mei 2013 stond de teller op 1449 huishoudens – kregen een nieuwe locatie toegewezen die 40 km van de provinciehoofdstad Moatize af ligt. Volgens de boeren is de grond er vaak droog en onvruchtbaar, en heeft de regio een te kleine wateraanvoer.
De verhuisde gezinnen kregen afhankelijk van hun nieuwe locatie en beroep een nieuw huis, twee hectaren landbouwgebied, waterpompen per huis of buurt en nieuwe lagere scholen en hospitalen. De regering stelde bovendien voor meer dan duizend andere gezinnen te vergoeden die niet moeten verhuizen maar wel hun landbouwgrond gedeeltelijk of helemaal verliezen.
Hoewel de verhuisde bevolking erkent dat de Mozambikaanse regering en internationale bedrijven op bepaalde gebieden voor vooruitgang hebben gezorgd, heeft ze nog steeds met ernstige problemen te kampen. Dat in bepaalde wijken snel nieuwe scholen werden gebouwd en gezinnen voor het eerst een zogenaamde land use title bezitten, wordt positief onthaald. Maar de problemen met de vruchtbaarheid van de nieuwe grond zorgen ervoor dat gezinnen die eerder voor hun eigen voedselvoorziening konden instaan, nu hun inkomen verliezen. Daarbovenop worden ze afhankelijk van voedselbedeling vanuit de bedrijven die hun vroegere gebieden opkochten. Dat verlies van onafhankelijkheid verhindert de arme bevolking om zich zelfstandig tot een middenklasse op te werken.
Het uitblijven van verbeteringen aan de nieuwe infrastructuur wijten de boeren vooral aan corruptie bij de grote bedrijven. Binnenin het parlement zou Frelimo, de grootste regeringspartij, te nauw samenwerken met ontginningsgiganten en buitenlandse investeerders en daarbij de belangen van de arme bevolkingsgroepen vergeten.