Na AfPak, tijd voor OezKirTad?
Toon Lambrechts
30 mei 2009
Het offensief van het Pakistaanse leger tegen de Taliban in de Swatvallei heeft onverwachte gevolgen. Radicaal-islamitische militanten uit Centraal-Aziatische landen die er hun toevlucht hadden gezocht, keren terug naar huis om daar de strijd voor een islamitische revolutie verder te zetten.
Het zou een warme zomer kunnen worden in Oezbekistan. Op 26 mei werd de oostelijke stad Andijan opgeschrikt door een zelfmoordaanslag die het leven kostte aan één politieman en verschillende omstanders verwondde. Tegelijk vielen gewapende militanten in Khanabad het lokale politiekantoor en de grenspost aan. Een radicaal-islamistische groep, de Islamic Jihad Union (IJU) eiste beide incidenten op. De IJU is een afsplitsing van de Islamic Movement of Uzbekistan, een groepering die vooral in de jaren negentig actief was. De regering minimaliseert de gebeurtenissen, maar zette wel de zware middelen in. De Oezbeeks-Kirgizische grens werd afgesloten en het leger patrouilleert in de straten van beide steden. Het feit dat de Oezbeekse veiligheidsdiensten al voor de aanslagen al verscheidene mensen arresteerden, wijst erop dat er meer aan de hand is.
Ook in Tadzjikistan broeit er iets. In de Rashtvallei voert de regering een grootscheeps militair offensief uit. Officieel gaat het om een actie tegen papaverteelt en drugssmokkel in de regio. Maar de uitleg van de regering wordt in twijfel getrokken. Het klimaat in de regio is namelijk niet geschikt om papver te telen. De ware reden achter de militaire operatie zou luisteren naar de naam Abdullo Rakhimov, ook bekend als Mullo Abdullo.
Gedurende de burgeroorlog in Tadzjikistan tussen 1992 en 1997 gebruikte deze islamitische leider de Rashtvallei als uitvalsbasis in zijn strijd tegen de regering van president Rahmon. Abdullo, een hardliner, aanvaardde het vredesakkoord van 1997 niet en trok met zijn aanhang naar het noorden van Afghanistan. Vandaaruit voerde hij raids uit op Tadzjiekse grondgebied. In 2000 werd hij verslagen en gearresteerd, maar wist te ontsnappen en het land uit te geraken. Waarschijnlijk vluchtte hij terug naar Afghanistan, later naar Pakistan. Nu zou hij met zijn aanhang terug in Tadzjikistan zijn.
De geruchten over Abdullo’s terugkeer en de gebeurtenissen in Oezbekistan zijn volgens analisten een gevolg van het recente offensief van het Pakistaanse leger tegen de Taliban in dat land. Veel radicaal-islamitische militanten die eind jaren negentig in Oezbekistan, Tadzjikistan en Kirgizië actief waren moesten later wijken naar Afghanistan. Na de Amerikaanse inval van 2001 zochten velen hun toevlucht in de Pakistaanse grensregio met Afghanistan. De radicaal-islamitische groepen, ondertussen gekend als de Pakistaanse Taliban, veroverden vandaaruit de Swatvallei en vielen later de Bunerregio binnen. Eind april ging het Pakistaanse leger in het tegenoffensief en heroverde de Swatvallei. De druk op buitenlandse militanten werd groot. Het is dan ook niet onlogisch dat sommige onder hen kiezen om terug te keren en in hun thuisland de strijd voor een islamitische revolutie verder te zetten.
De vrees voor een heropleving van radicaal-islamitsch geweld in Centraal-Azië brengt de Freghanavallei opnieuw in beeld. De vallei, het dichtstbevolkte gebied in Centraal-Azië, strekt zich uit over Oezbekistan, Tadzjikistan en Kirgizië en geldt als een erg conservatieve regio. Freghana was een broedplaats voor islamitische groepen zoals Hizb-ul-Tahrir, Bayat en de Islamic Movement of Uzbekistan. De slechte economische situatie en de repressie door de autoritaire regimes in deze voormalige Sovjetrepublieken zijn een vruchtbare voedingsbodem voor radicale groeperingen. Toch wordt het gevaar genuanceerd. Mensen mogen dan een diepe ontevredenheid over hun leiders voelen, een radicaal-islamitisch regime spreekt al evenmin aan.