Nepalese burgeroorlog werkt kinderarbeid in de hand
Damakant Jayshi
12 juni 2005
De veertienjarige Dipak Budhamagar hangt al maanden rond in Kathmandu, maar hij wil boer worden, net als zijn vader. Duizenden Nepalese kinderen zijn het oorlogsgeweld op het platteland ontvlucht. Ze werken als hulpjes, steenhouwers en tapijtknopers; veel meisjes komen ook in de prostitutie terecht.
Dipak komt uit Rolpa, een district dat stevig in handen is van de maoïstische rebellen die al negen jaar proberen het Nepalese regime omver te werpen. Zijn vader werd vorig jaar in november vermoord omdat hij was weggevlucht uit een werkkamp van de rebellen waar hij al een maand had moeten zwoegen. Waar zijn moeder is, weet Dipak niet: ze verdween uit zijn leven toen ze jaren geleden besliste met een andere man te trouwen.
Dipak kwam drie maanden aan de kost door klanten te lokken voor een tempo, een gemotoriseerde driewieler die als taxi dienst doet. Dipak werkte 15 uur per dag en kreeg daarvoor elke dag één maaltijd en 70 roepie (minder dan één euro). Toen vond Dipak onderdak bij Child Workers in Nepal (CWIN), de grootste hulporganisatie voor kinderen in Nepal. Hij gaat weer naar school, maar heeft wel vier jaar achterstand op de meeste van zijn leeftijdsgenootjes in de stad.
“Ik wil terug naar mijn dorp en onze akker bewerken”, zegt Dipak. Maar dat gaat niet. De jongen zag hoe zijn vader vermoord werd door de rebellen, en wierp enkele weken later een steen naar één van strijders tijdens een bijeenkomst van de opstandelingen. Hij ging op de vlucht, werd gevat en verwond en belandde zo in een ziekenhuis in het naburige district Dang. Nadat hij daar was ontsnapt, werd hij opgevangen door medewerkers van het leger. Die brachten hem naar Kathmandu. Hij kreeg 200 roepie, maar moest verder zelf maar zien hoe hij het redde in de hoofdstad.
In Kathmandu leven duizenden plattelandskinderen. Ze zijn de bittere armoede thuis ontvlucht of zijn door hun ouders naar de stad gestuurd om hun rekrutering door de rebellen te verhinderen. Sommige kinderen zitten tussen twee vuren: ze zijn gedeserteerd uit eenheden van de rebellen, waardoor ze zowel de opstandelingen als het leger achter zich aan kregen. CWIN schat dat de Nepalese burgeroorlog sinds 1996 al zeker 40.000 kinderen op de vlucht heeft gejaagd. De vijandelijkheden hebben tot hiertoe aan 12.000 mensen het leven gekost, waaronder 361 kinderen.
“Het gaat van kwaad naar erger, zegt Gauri Pradhan, de voorzitter van CWIN. “De kinderarbeid neemt toe als gevolg van de burgeroorlog.” De jonge vluchtelingen worden hulpjes in restaurants of in gezinnen, vinden werk als tapijtknoper of moeten aan de slag in gevaarlijke steengroeven en steenbakkerijen. Meisjes krijgen het nog zwaarder te verduren dan jongens. De kans dat ze seksueel misbruikt worden of zelfs in de prostitutie belanden, is veel groter.
Van onderwijs komt er voor de meeste vluchtelingenkinderen niets meer in huis. Maar dat was ook op het platteland het geval: door de stakingen die de rebellen om de haverklap uitroepen, gaan de scholen er vaak dicht. In de gebieden die ze controleren, is het onderwijs ook vaak pure indoctrinatie geworden.
Heel wat kinderen vluchten ook naar buurland India. De Save the Children Alliantie telde aan vier grensovergangen in de buurt van de stad Nepalgunj vorig jaar van juni tot augustus 17.000 kinderen die in India op zoek gingen naar werk en onderdak.
Maar kinderarbeid is niet alleen een probleem van vluchtelingenkinderen in Nepal. CWIN schat dat er in Nepal 2,6 miljoen kinderen van 5 tot 14 werken. Heel wat kinderen doen gevaarlijk of ongezond werk. Volgens de Internationale Arbeidsorganisatie verdienen 127,000 Nepalese kinderen de kost in de mijnbouw en in andere gevaarlijke sectoren.
De burgeroorlog maakt het hulporganisaties moeilijker wraakroepende gevallen van kinderarbeid op het spoor te komen en er iets tegen te ondernemen. (PD)