OESO: Regeringen zeer bezorgd over aftrekbare verliezen van banken

Nieuws

OESO: Regeringen zeer bezorgd over aftrekbare verliezen van banken

Zaterdag (26 juni) zei Jeffrey Owens, hoofd van de belastingafdeling van de OESO, dat zijn organisatie betrokken is bij gesprekken tussen regeringen en de banksector over het groeiende probleem van fiscaal aftrekbare verliezen van banken. Dat gebeurde op een persconferentie tijdens de G20 in Toronto.

Tijdens de mondiale financiële crisis hebben de banken al 800 miljard dollar verloren en dat bedrag groeit nog elke week aan. Deze verliezen “moeten ergens fiscaal worden afgetrokken”, en regeringen zijn bezorgd dat dit hun inkomsten uit de vennootschapsbelasting de komende jaren sterk zal aantasten. Bovendien zijn er indicaties van “agressieve fiscale strategieën” vanwege banken om er zoveel mogelijk uit te halen. Daarbij gaat het onder meer om methodes om de verliezen boven water te laten komen in landen met een hoge belastingdruk. Het zou zelfs kunnen dat sommige banken de komende jaren helemaal geen vennootschapsbelasting meer zullen moeten betalen, en zelfs geld van de belastingen terugkrijgen. Toch is Owens tevreden over de vooruitgang die tot nu toe gemaakt is en de constructieve houding van de betrokken actoren. In september wordt een rapport hierover verwacht. Er wordt ook gedacht aan een vrijwillige gedragscode voor de banken. In elk geval voegt dit een bijkomende dimensie toe aan de internationale discussie over de bankentaks.

Belastingen en ontwikkeling

Owens brak ook een lans om de relatie tussen belastingen en de ontwikkelingsproblematiek beter te bekijken. Hoewel de mobilisatie van binnenlandse financiële middelen in bepaalde ontwikkelingslanden in de lift zit, “zouden hulporganisaties hieraan veel meer aandacht moeten besteden.” Steun aan belastingadministraties is nu nog maar goed voor ongeveer 0,7 % van de totale ontwikkelingshulp. Dit cijfer moet omhoog, waarbij de investering een veelvoud kan opleveren. De OESO raakt stilaan actiever betrokken bij het debat over belastingen en ontwikkeling in het kader van het VN-proces ‘Financing for Development’.

G20 en belastingparadijzen

Owens noemde de kwestie van de belastingparadijzen “een succesverhaal van de G20”. Hij beklemtoonde het ‘peer-review’ proces dat momenteel bezig is binnen het Global Forum over belastingen. Aan deze OESO-werkgroep nemen alle G20- en OESO-landen deel, samen met de belastingparadijzen. Eerst zullen ze de wettelijke kaders van alle betrokken landen evalueren. Daarna zullen ze kijken naar de concrete toepassing van de regels. Dit zal een drietal jaar duren.
In antwoord op een vraag stelde Owens dat een herziening van de criteria om te bepalen of een belastingparadijs al of niet de OESO-standaard volgt, nu niet aan de orde is. Deze standaard bepaalt dat landen op verzoek informatie over belastingplichtigen moeten uitwisselen, waarbij er geen bankgeheim in de weg mag staan. In het bijzonder de drempel van 12 verdragen met andere landen over informatie-uitwisseling als indicatie dat een land een goede leerling is, krijgt steeds meer kritiek.  Hierdoor konden belastingparadijzen al te gemakkelijk van de zwarte en grijze lijst naar de witte lijst overgaan. Het is op de G20-top in Londen in april 2009 dat de G20 en OESO met deze lijsten uitpakten.
Vlak voor de start van de G20-top maakte president Sarkozy hier ook een opmerking over. Hij zei dat sommige belastingparadijzen het cijfer van 12 op een twijfelachtige manier behaald hebben. Daarmee doelde hij op het feit dat sommige belastingparadijzen gewoon akkoorden gesloten hebben met andere belastingparadijzen of dunbevolkte gebieden zoals Groenland. De logische implicatie van Sarkozy’s opmerking is eigenlijk dat er nu op de witte lijst landen en gebieden staan die daar niet thuishoren. Hij had het ook weer over een “zwarte lijst” voor de probleemgevallen, ook al was de zwarte lijst van de G20 enkele dagen na de top in Londen al leeg. Om van de zwarte lijst verwijderd te worden, moest een land gewoon meedelen de OESO-standaard principieel te aanvaarden. De drempel van 12 bepaalt de overstap van de grijze naar de witte lijst.
In een reactie stelde Owens dat de OESO nooit gezegd heeft dat 12 akkoorden sluiten voldoende is. Er moet ook naar de concrete toepassing gekeken worden, net als het naleven van de geest van de OESO-standaard in het algemeen. Het doel van de ‘peer review’ is precies alle mogelijke praktijken te detecteren die de effectiviteit van de OESO-standaard zouden kunnen ondermijnen. Bovendien, zo zei Owens, “is 87 procent van de bestaande bilaterale akkoorden gesloten tussen landen die substantiële economische banden met elkaar hebben. De massale ondertekening van akkoorden is dus een duidelijk teken van vooruitgang.” In antwoord op specifieke vragen voegde hij hieraan toe dat oorden zoals Hong Kong, Macau en de staat Delaware, die op het grondgebied van machtige G20-landen liggen (China en VS), ook zullen onderzocht worden. Het is mogelijk dat voortvloeiend uit deze evaluatie nieuwe voorstellen gedaan zullen worden.
Dries Lesage is docent aan de Vakgroep Politieke Wetenschappen van de UGent en volgde voor MO* de G8 en G20 in Canada.