Opgroeien in Irak is gevaarlijke onderneming
Ricardo Grassi
07 juli 2003
De vijftien miljoen kinderen in Irak worden blootgesteld
aan de oorlogstuigen die overal rondslingeren. Meer dan vier miljoen
kinderen worden volgens Unicef bedreigd door te voorkomen ziektes als polio,
tetanus, difterie, kinkhoest, mazelen en tuberculose.
Eén van de gevaren is het mijnenveld dat de VS gezaaid hebben: heel wat
Amerikaanse bommen zijn niet ontploft en liggen nu als boobytraps over heel
het land verspreid. Twee weken geleden waren alleen al in Bagdad 1700
onontplofte bommen gelokaliseerd. In Kirkoek zouden er de weken na het einde
van de oorlog 260 mensen door springtuig verwond of gedood zijn. Meer dan de
helft van hen waren kinderen. Unicef tracht de Irakese kinderen nu te
waarschuwen voor het gevaar, dat in gele en zilveren kleuren aantrekkelijk
verpakt zit.
Minder mediageniek maar nog schrijnender zijn de Irakese kinderen die
sterven aan ziektes die voorkomen kunnen worden, zegt Carel de Rooj van het
VN-kinderfonds UNICEF. Diarree eist meer slachtoffers dan de bommen: tussen
17 mei en 4 juni stelde de WGO meer dan vijftienhonderd gevallen van acute
waterdiarree vast, vooral bij kinderen. Vooral voor pasgeborenen kan die
ziekte dodelijk zijn, maar in de voorbije drie maanden is in Irak geen
enkele van de ongeveer 210.000 borelingen gevaccineerd tegen bedreigende
ziektes. Als de kinderen niet onmiddellijk ingeënt worden, lopen ze gezien
de huidige omstandigheden meer gevaar dan ooit.
Het uitblijven van de levensnoodzakelijke inentingen heeft alles te maken
met de voorbije oorlog en de Amerikaanse en Britse bombardementen. Een
enorme voorraad vaccins is verloren gegaan toen raketten het Vaccin- en
Seruminstituut van Bagdad trof en de elektriciteitstoevoer naar de
opslagruimte werd afgesneden. Maar ook de rest van het Irakese
gezondheidssysteem is na de val van Saddam ingestort: het ministerie van
Volksgezondheid hield op te bestaan, verbindingen tussen de hoofdstad en de
provincies raakten verbroken, en essentiële diensten zoals routinematige
inentingen vielen weg. Volgens de Rooj heeft slechts zestig procent van de
centra voor eerstelijns gezondheidszorg de oorlog overleefd.
Nieuw materiaal komt nu mondjesmaat het land binnen: UNICEF heeft vijf van
de tien vernietigde koelruimtes hersteld, vijfentwintig miljoen vaccins
geleverd en meer dan honderd miljoen euro bijeengebedeld bij Europese
landen, de EU, Canada, Japan en de VS. Toch kunnen de centra zelfs volgens
de meest optimistische schatting pas tegen begin volgend jaar heropgestart
worden. Die overbruggingsperiode van ruim een half jaar houdt grote gevaren
in. Voor de oorlog was Irak poliovrij, waren de mazelen onder controle, en
bleek tetanus tijdens de zwangerschap en bij pasgeborenen met de hulp van
UNICEF en de WGO uitgeroeid. Nu krijgt polio bijvoorbeeld weer vrij spel, en
wordt op korte termijn de hele regio bedreigd.
UNICEF wijst ook op de schrijnende problematiek van het groeiende aantal
straatkinderen in Irak. Voor de Golfoorlog van 1991 zaten bijna alle Irakese
kinderen gewoon op school en was er geen sprake van kinderarbeid. De
internationale economische boycot die dat jaar werd ingesteld om de druk op
Saddam Hoessein te verhogen, joeg de kinderen van de schoolbanken naar de
arbeidsmarkt: zij moesten ‘s avonds broodnodige dinars op tafel leggen.
Volgens een mensenrechtenrapport van het Amerikaanse ministerie van
Buitenlandse Zaken van 2001 was de kindersterftegraad in Irak in de jaren
negentig twee keer zo hoog als het decennium daarvoor. Onafhankelijk
rapporten tonen aan dat de levensomstandigheden van de Irakese kinderen
sinds de Amerikaans-Britse oorlogsverklaring van 20 maart nog verslechterd
zijn.
UNICEF vraagt de huidige bewindvoerders - de Coalition Provisional Authority
(CPA) onder leiding van de Amerikaan L. Paul Bremer - om sociale
beleidsmaatregelen die de kinderen terug naar school en hun familie krijgen.
Alleen op die manier kunnen zij beschermd worden tegen uitbuiting en
lichamelijk letsel.