Regering negeert adviezen van Vrouwencommissie
Muddassir Rizvi
02 april 2002
Bijna twee jaar na de oprichting van de
Pakistaanse
Nationale Commissie over de Positie van de Vrouw is er bitter weinig
veranderd
in Pakistan. Uit een recent overheidsonderzoek blijkt dat tweederde van de
vrouwen onder de armoedegrens verdient, terwijl dat bij mannen 'slechts' een
derde is. Maar liefst 72 procent van de Pakistaanse vrouwen maakt de lagere
school niet af, tegenover 47 procent bij de mannen. De Vrouwencommissie
heeft tijdens haar tweejarig bestaan een aantal voorstellen geformuleerd om
de Pakistaanse vrouw een menswaardiger positie te geven, maar de regering
van president Pervez Musharraf geeft nauwelijks of geen gevolg aan die
adviezen.
In een mannenland als Pakistan leek de opdracht van de Vrouwencommissie bij
de oprichting ervan in juli 2002 een ‘mission impossible’. De 20-koppige
commissie zou de flagrante discriminatie tegen Pakistaanse vrouw stoppen en
de maatschappelijke positie van de vrouw versterken.
Enkele maanden voor de tweede verjaardag van de Vrouwencommissie ziet de
Pakistaanse Vrouwenbeweging geen reden tot feesten. De regering volgde
welgeteld twee belangrijke voorstellen van het orgaan. Op aandringen van de
Vrouwencommissie vaardigde Islamabad een richtlijn uit die de religieuze
leiders van het departement Sindh opriep om tijdens het vrijdaggebed van
leer te trekken tegen de ‘eervolle doding’ van overspelige vrouwen. De
commissie zorgde er ook voor dat twintig buitenlandse vrouwen die om
allerlei redenen in Pakistaanse gevangenissen waren opgesloten, werden
vrijgelaten en gerepatrieerd. En daarmee eindigt het palmares van het orgaan
dat moest zorgen voor een ommekeer.
De Stichting Aurat (Vrouwen) en Shirkat Gah, twee belangrijke organisaties
voor vrouwenrechten in Pakistan, stellen dat de Vrouwencommissie geen enkele
wetswijziging kunnen doorvoeren die de maatschappelijke positie van de vrouw
werkelijk heeft versterkt. De commissie heeft wel een aantal goede
voorstellen geformuleerd. Zo heeft ze een aantal discriminerende wetten in
het Pakistaanse burgerlijke wetboek aangestipt met het advies ze te
schrappen. Van enige reactie aan de kant van de regering was echter geen
sprake. De Vrouwencommissie formuleerde ook een voorstel om vrouwen op
bedevaart naar Mekka te laten vertrekken zonder mannelijk gezelschap, maar
dat advies werd verticaal geklasseerd in het Ministerie van Religieuze
Zaken.
Op het politieke front kwam er van vrouwenemancipatie helemaal niets in
huis. Nochthans leverde de Vrouwencommissie enkele baanbrekende electorale
adviezen af: bij de federale en regionale verkiezingen moest 33 procent van
de zetels in het parlement gereserveerd worden voor vrouwen. Verder
adviseerde de commissie om de kieswet zo te amenderen dat verkiezingen
ongeldig worden als de vrouwen ondervertegenwoordigd zijn op de lijsten en
in de stemhokjes.
De vrouwenrechtenactivisten noemen het een schande dat de commissie geen
advies uitbracht over de controversiële islamitische Hudood-wetten die
werden ingevoerd onder de dictatuur van generaal Zia ul-Haq en over de
omstreden amendementen op de Familiewet, in 2000 aangebracht door de
Rechtbank voor de Sharia. Die netelige dossiers werden toevertrouwd aan een
batterij juridische experts en islamitische schriftgeleerden.
De Stichting Aurat (Vrouwen) en Shirkat Gah hekelen ook de politieke
benoemingen in de Vrouwencommissie, waarvan de leden rechtstreeks door de
regering worden aangeduid. Sommige regeringsvertegenwoordigers bewegen hemel
een aarde om alles bij het oude te laten, geeft één commissielid toe, op
voorwaarde van anonimiteit. Dat plegen we de regeringsfactor te noemen. Het
wijzigen van (bovenstaande) wetten zou heel wat protest veroorzaken bij de
rechtsreligieuze partijen. Dus schuift de commissie de zaak op de lange
baan. Volgens de Vrouwenbeweging moet het mandaat van de commissie verder
gaan dan een pure adviesfunctie.