Samenwerking IMF en Wereldbank met WHO zorgt voor onrust onder critici
Emad Mekay
13 mei 2003
De 'coherentie-agenda', een initiatief van de Wereldbank, het Internationaal Muntfonds (IMF) en de Wereldhandelsorganisatie (WHO) om hun internationaal economisch beleid op elkaar af te stemmen, maakt de critici van die multilaterale financiële instellingen behoorlijk nerveus. Ze vrezen dat de ontwikkelingslanden nog veel meer dan nu een beleid zullen opgedrongen krijgen dat volgens hen de kloof tussen arm en rijk alleen maar vergroot.
Vandaag (dinsdag) vergaderen topmensen van de drie instellingen op uitnodiging van de Algemene Raad van de WHO - het hoogste beleidsorgaan van die organisatie - in Genève. Van de partij zijn IMF-directeur Horst Köhler, de directeur-generaal van de WHO Supachai Panitchpakdi en Wereldbankvoorzitter James Wolfensohn. De drie instellingen willen afspraken maken die het internationaal handelssysteem kunnen versterken. Dat zou ook ten goede komen van de ontwikkelingslanden; die zouden immers meer exportkansen krijgen naar de rijke landen.
Maar zo zien de critici het niet. Dit initiatief zal landen nog minder ruimte laten om keuzes te maken en een eigen beleid te voeren, zegt Aldo Caliari van het Centre of Concern in Washington. Het centrum is één van de 40 organisaties die een petitie hebben ondertekend tegen de coherentievergadering. De drie winkels zullen voortaan net hetzelfde aanbieden. Caliari wijst op de dominante positie van de industrielanden in de bestuursstructuren van de Wereldbank en het IMF. Geen wonder dat die landen proberen de agenda van de twee instellingen af te stemmen op hun belangen in Wereldhandelsorganisatie.
Het IMF en de Wereldbank zijn grote voorstanders van handelsliberalisering, deregulering, privatiseringen en bezuinigingen op overheidsuitgaven. In veel ontwikkelingslanden worden de beleidsadviezen van de twee instellingen al jarenlang in de praktijk gebracht, volgens de tegenstanders met teleurstellende resultaten. Ze oordelen dat het opengooien van de markten vooral multinationale ondernemingen ten goede komt die in steeds meer landen ongestoord actief kunnen worden. Via de WHO wordt dat onverstandige en verkeerde beleid verankerd in handelswetten en afgedwongen via de economische sancties die verbonden zijn met het mechanisme om handelsgeschillen te regelen, besluiten de critici in een protestbrief die maandag werd verspreid.
In de nieuwe rolverdeling die de drie instellingen vandaag willen bespreken, zouden het IMF en de Wereldbank ontwikkelingslanden versterkt technische en financiële hulp aanbieden om tot een volledige handelsliberalisering te komen. De Bretton Woods-instellingen zouden arme landen bijstaan in het omgaan met lagere staatsinkomsten - het gevolg van de verlaging van invoertarieven - en het schrappen van de handelsvoordelen die ze nu op de markten van rijke landen genieten. Ze zouden de regeringen van die landen helpen het nodige geld bijeen te brengen voor handelsbevorderende maatregelen en voor de uitbouw van op de export gerichte economieën. Het IMF en de Wereldbank zouden ook meer aandacht gaan besteden aan de handelsaspecten in de Poverty Reduction Strategy Papers (PRSP) en Country Assistance Strategies (CAS), beleidsdocumenten die moeten voorgelegd worden door landen die leningen willen loskrijgen bij de twee instellingen.
In ruil daarvoor zouden het IMF en de Wereldbank voortaan als waarnemers mogen zetelen in het Trade Negotiations Committee, het WHO-orgaan waarin onderhandelingen over aparte onderwerpen worden gevoerd, alsook in de talrijke subcommissies van dat orgaan. De twee instellingen zouden ook een rol krijgen binnen het secretariaat van de Wereldhandelsorganisatie.
De drie instellingen werken ook nu al samen. De directeur-generaal van de WHO woont vaak de vergaderingen van de hoogste beleidsinstanties van de Bretton Woods-instellingen bij. Het IMF en de Wereldbank besteden van hun kant steeds meer aandacht aan het thema handel, zowel op het vlak van onderzoek als in hun relaties met individuele landen. In 2002 publiceerden de twee instellingen het gezamenlijke rappor Market Access for Developing Countries’ Exports waarin de kosten in kaart worden gebracht van alle beperkingen en verstoringen waarmee de export van ontwikkelingslanden krijgt af te rekenen.