Stadsvernieuwing in België: is de stad nog van iedereen?
Lien Santermans
23 juni 2014
Postindustriële steden vervullen vandaag een nieuwe sociaaleconomische rol. Ze moeten competitiever worden en zichzelf verkopen aan toeristen, investeerders en de creatieve middenklasse, ook in België. Maar is de stad dan nog van iedereen? MO* sprak erover met Pascal Debruyne, postdoctoraal medewerker van de vakgroep Conflict- en Ontwikkelingsstudies aan de Universiteit Gent.
Waar de nationale staat vroeger de taak had om de welvaart over het grondgebied te verdelen, verdwijnt deze functie steeds meer op de achtergrond sinds de opkomst van het neoliberalisme. Postindustriële steden gaan zich gedragen als zelfstandige ondernemers en economische ontwikkeling stimuleren.
Om haar financiële draagkracht te vergroten, tracht de stad investeerders, toeristen en de belastingbetalende middenklasse aan te trekken. Achtergestelde wijken worden opgewaardeerd om de stad weer “leefbaarder” en aantrekkelijker te maken.
‘Dit zien we in Gent bijvoorbeeld in het Rabot, de Brugsepoort en Ledeberg’, vertelt Pascal Debruyne. ‘Ook de veranderingen rond de Dansaertstraat in Brussel, die zich stilaan ook verderzetten in Molenbeek, zijn een klassiek voorbeeld.’
Verschuiving van de armoede
Met het aantrekken van de middenklasse wil de stad tegelijkertijd een “sociale mix” promoten. Wanneer leden uit een hogere sociale klasse zich in een achtergestelde buurt vestigen, zouden de sociale problemen in de wijk immers verminderen.
In de realiteit leidt deze sociale mix echter vaak tot gentrificatie, of sociale verdringing, waarbij de oorspronkelijke wijkbewoners geleidelijk aan vervangen worden door nieuwe, meer kapitaalkrachtige inwoners. De komst van deze hogere sociale klasse brengt immers nieuwe investeringen met zich mee die het gezicht van de wijk doen veranderen.
‘Je krijgt nieuwe voorzieningen, meer supermarktjes of mini Delhaizes in plaats van lokale winkels, een ander soort cafés,… Ook de koop- en huurprijzen gaan omhoog’, vertelt Debruyne. Hierdoor wordt de wijk stilaan onbetaalbaar voor veel oorspronkelijke bewoners. Zij vervreemden van de buurt en zien zich genoodzaakt om te verhuizen.
De achterliggende sociaaleconomische problemen worden hiermee niet opgelost, maar simpelweg verschoven. ‘In Antwerpen zie je bijvoorbeeld bepaalde groepen van Antwerpen-Noord naar Deurne-Noord verhuizen. De armoede verschuift dus letterlijk in de ruimte’, aldus Debruyne.
Een sociaal getto
‘Als kwetsbare inwoner word je niet beter van het aantrekken van een rijkere buur’, stelt Debruyne. ‘Het geloof in die sociale mix is echter nog steeds ongelooflijk sterk, zowel binnen het beleid als in de academische wereld, zonder dat er veel bewijzen voor aangedragen worden.’
‘Het alternatief wordt vaak afgedaan als een “sociaal getto” en daarmee is de discussie afgelopen. Wat dat sociaal getto dan precies is, wordt echter niet besproken’, concludeert Debruyne. ‘Het idee van een sociale mix draait dus om meer dan enkel kapitaal aantrekken. Het schuift ook een bepaalde vorm van modelburgerschap naar voren.’
Integrale buurtontwikkeling in België
‘Een goed beleid is een participatief beleid dat aan de slag gaat met de capaciteiten van de huidige bewoners en niet focust op het aantrekken van externe middelen en mensen’, vertelt Debruyne. ‘Het vertrekt vanuit de alledaagse noden van de buurtbewoners en bekijkt welk soort vernieuwingen van de publieke ruimte of sociale interventies hen vooruit helpen.’
‘In de jaren tachtig zijn er in België eerbare pogingen gedaan om zo’n beleid uit te werken’, legt hij uit. ‘De opstart ervan viel echter samen met de opkomst van het neoliberalisme. Thatchers beleid rond de Londense Docklands en Reagans opwaardering van de haven van Baltimore gingen een voorbeeldfunctie vervullen. Ook in België nam men het idee over dat je niet de armoede zelf moet aanpakken, maar rijkere bevolkingsgroepen moet aantrekken wiens aanwezigheid uiteindelijk ook de sociale status van de armen zou verbeteren.’
‘Ook de opmars van het Vlaams Blok werkte de opstart van een participatief beleid in België tegen. Zo’n beleid verliep volgens de traditionele partijen immers te traag om tegengewicht te kunnen bieden. In de hoop snel stemmen terug te winnen, gingen zij dan ook grootschalige sociale interventies van bovenaf uitvoeren’, aldus Debruyne.
Kloof tussen beleid en de straat
Dezelfde vraag die in de jaren tachtig al gesteld werd, namelijk hoe voer je een participatief sociaal beleid met de huidige stadsbevolking, is vandaag prangender dan ooit volgens Debruyne. ‘Door de steeds toenemende immigratie krijgen we complexere groepen dan voorheen. Het beleid lijkt echter steeds verder weg te gaan van deze fundamentele vraag en voornamelijk te focussen op het aantrekken van de middenklasse. Ik vraag me af of de politici wel weten wat er aan de hand is.’
Volgens Joachim Ben Yakoub, stafmedewerker beeldvorming en diversiteit bij de Pianofabriek in Sint-Gillis, is er steeds een spanning geweest tussen het beleid en de dynamiek van de straat. ‘Het beleid heeft zijn idee van hoe Sint-Gillis er moet uitzien. Het maakt plannen op basis van zijn stedelijke ontwikkelingsvisie zonder in te spelen op het bestaande ritme van de straat.’
‘Verschillende immigratiegemeenschappen hebben zich bijvoorbeeld van onderuit georganiseerd en verlenen juridische en sociale diensten’, vertelt hij. ‘Maar in plaats van hierop in te pikken, gaat de gemeente zelf een nieuw systeem uitvinden. Het beleid kijkt nog altijd naar de werkelijkheid van vijftig jaar geleden.’