Wetenschappers combineren CO2-opslag met geothermische energie
Joren Gettemans
09 juni 2011
Wetenschappers ontwikkelen een vorm van geothermische energie waarbij water vervangen wordt door CO2. Daardoor wordt niet alleen energie opgewekt, maar ook CO2 uit de atmosfeer in de grondlagen opgeslagen.
Geothermische energie maakt gebruikt van de bijna onuitputtelijke warmte die diep in de aardkost is opgeslagen. Er wordt diep in de aarde geboord en vervolgens wordt water naar beneden gepompt. Door de hitte verandert het water in stoom, dat vervolgens gebruikt wordt om turbines aan te drijven.
De nieuwe techniek, CO2-plume geothermal system of CPG, vervangt het conventionele water echter door CO2 onder hoge druk, en dat biedt een aantal belangrijke voordelen. Omdat CO2 een gas is, kan het dieper doordringen in poreuze rotsbodems en zo meer warmte opnemen. Er kan dus geothermische energie gewonnen worden in gebieden die tot nog toe niet rendabel geacht werden. “Deze technologie zal waarschijnlijk levensvatbaar zijn in regio’s waar je geothermische energie niet zou overwegen”, zegt Jimmy Randolph, een van de onderzoekers van de Universiteit van Minnesota. “In gebieden waar wel conventionele geothermische energie mogelijk is, kan het twee keer zo efficiënt zijn.”
CO2-opslag
Het grootste voordeel is dat de techniek gebruikt kan worden om CO2 uit de atmosfeer te halen en diep in de aardkost op te slaan, zodat het geen gevaar vormt voor het wereldwijde klimaat.
Het team kreeg al verschillende beurzen en toetste de technologie in computermodellen. De onderzoekers publiceerden hun concept in het wetenschappelijke tijdschrift Geophysical Research Letters en vroegen een patent aan. Met een beurs van 1,5 miljoen dollar van het Amerikaanse ministerie van Energie willen ze nu de interacties met verschillende grondlagen onderzoeken. “Het voordeel is dat ons idee eigenlijk verschillende bestaande ideeën combineert”, zegt Randolph. “We hoeven dus geen nieuwe technologieën te ontwikkelen die eerst langdurig getest moeten worden.”
“We weten hoe de individuele componenten werken”, zegt zijn collega Martin Saar. “De vraag is: hoe zullen ze samenwerken op deze nieuwe manier? De simulatie is alvast veelbelovend.”