“‘5 woorden om mee te scoren op een conferentie over ontwikkeling’
Gie Goris is net terug van de Eerste Grote VN-conferentie van dit jaar. Hij geeft een snelcursus Hedendaagse Ontwikkelingsspraak voor iedereen die op de volgende receptie indruk wil maken op Alexander De Croo, Bogdan Vanden Berghe of het nichtje dat een tehuis voor straatkinderen startte in Nepal.
De plaats waar de Third International Conference on Financing for Development (ook wel #FFD3) plaatsvond is niet belangrijk, ook al was de Ethiopische hoofdstad Addis Abeba een aangename plek om te verblijven. Congrescentra en meeting halls zien er overal min of meer hetzelfde uit, de witte lakens op de paneltafels lijken steeds uit dezelfde textielfabriek in Shenzhen te komen, de stands liggen altijd vol VN-drukwerk waarin het blauw van de organisatie de hoofdtoon voert.
Alleen de koffie maakt een verschil: in Ethiopië kennen ze er wat van om je een kopje op te schenken waarvan je uren als een sidderaal door de gangen en straten van de stad gaat lopen.
Wél van belang is te weten dat het jargon dat er internationaal toe doet, Engelstalig is. In Addis werd nog wel eens het Franstalige woord genomen door deelnemers uit Afrikaanse landen die streng in de francofone leer zijn, maar ook zij moeten geregeld hun toevlucht nemen tot Engelse begrippen.
Domestic Resource Mobilisation (DRM)
Het belangrijkste begrip op de conferentie over financiering van ontwikkeling, en dat is verrassend. Want de voorbije vijftig jaar werd elk internationaal gesprek over ontwikkeling gedomineerd door ODA: official development assistance, ofte ontwikkelingshulp.
Gelukkig zijn er academici en bureaucraten die nieuwe termen kunnen bedenken om ideologische ongemakken te vermijden.
De reden waarom DRM op korte tijd zo belangrijk geworden is, heeft alles te maken met de toegenomen noden, de zeer twijfelachtige resultaten van ODA en vooral de verminderde bereidheid in het Noorden om de beloofde 0,7 procent van het bnp voor het Zuiden op te hoesten.
Maar wat bedoelt men eigenlijk als men het heeft over “binnenlandse middelen mobilisatie”? In grote mate is het een ingewikkelde manier om over belastingen te spreken. Het B-woord klinkt voor veel westerse regeringen in deze neoliberale tijden wellicht te ongemakkelijk, zeker in combinatie met termen als “versterken” en “uitbreiden”. Gelukkig zijn er academici en bureaucraten die nieuwe termen kunnen bedenken om ideologische ongemakken te vermijden.
De stelling is simpel: overheden moeten er op de eerste plaats voor zorgen dat ze hun eigen ontwikkelingsnoden en -investeringen kunnen betalen met geld dat ze zelf uit de samenleving halen.
‘Goed bestuur en democratie zijn van oudsher gebaseerd op het contract tussen een overheid die belastingen oplegt aan haar burgers en bedrijven, maar daarvoor in de plaats maatschappelijke diensten en een rechtsstaat levert’, zei de directeur van USAID in Addis Abeba. Hij verwijst daarmee naar de oer-Amerikaanse stelling No taxation without representation, die inderdaad ook elders in de wereld enorm potentieel heeft.
Afrika verliest jaarlijks 50 miljard euro aan inkomsten door kapitaalvlucht.
Het is overigens opvallend dat westerse overheden, die in eigen land volop proberen de belastinginkomsten van de staat te verminderen, zo zwaar de nadruk leggen op het belang van betere belastingregels en -inning in het Zuiden. Daarin worden ze gesteund door de multilaterale instellingen die twintig jaar geleden nog volop de staat zelf in het Zuiden probeerden af te bouwen: het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank.
Een van de eerste voorwaarden om de belastinginkomsten in het Zuiden te kunnen verhogen, is natuurlijk dat nationale en multinationale bedrijven of elites minder makkelijk hun winsten en kapitalen uit het land kunnen doen verdwijnen. Volgens de Zuid-Afrikaanse ex-president Thabo Mbeki verliest Afrika jaarlijks 50 miljard euro aan inkomsten door kapitaalvlucht.
Illicit Capital Flows (ICF)
Niet iedereen is bereid om zomaar over kapitaalvlucht te spreken. De term die de voorkeur geniet is illicit capital flows: foute kapitaalsstromen vanuit ontwikkelingslanden naar belastingparadijzen of noordelijke bankrekeningen, zonder dat er een redelijke en rechtvaardige bijdrage betaald werd aan de schatkist van het land waar de economische activiteit plaatsvond waarop winst gemaakt werd.
Het is al vaker gezegd: zonder die grote en ondoorzichtige kapitaalstromen van Zuid naar Noord, was de kleinere stroom ontwikkelingsgeld van Noord naar Zuid overbodig.
In veel landen zijn de belastingwetten zo geschreven dat multinationale bedrijven niet eens frauduleus moeten opereren om hun winsten onbelast het land uit te krijgen.
‘Ik zou toch graag wat nuance aanbrengen’, probeerde Antoinette Monsio Sayeh, directeur van het Afrika Departement bij het IMF, tijdens een debat over financiering van ontwikkeling in fragiele landen en landen in conflict. ‘Niet alle illicit flows zijn illegal. De 50 miljard verlies voor Afrika is de optelling van zwarte, grijze en gewoon legale uitstroom van kapitaal.’
Dat klopt natuurlijk: in heel veel landen zijn de belastingwetten zo geschreven dat ze enorm aantrekkelijk zijn voor multinationale bedrijven, waardoor die bedrijven niet eens frauduleus moeten opereren om hun winsten onbelast het land uit te krijgen. ‘Maar het is niet omdat het niet illegaal is, dat het meteen ook juist of rechtvaardig is’, riposteerde de vertegenwoordigster van Transparency International Africa. Ze kreeg daarvoor de handen op elkaar van de Afrikaanse deelnemers aan het debat.
De opdracht is, met andere woorden, om de illegale financiële transacties op te sporen en te bestraffen, en daarnaast om de regelgeving nationaal én internationaal zo aan te passen dat de grijze geldstromen ook zwart worden en dus verboden kunnen worden. Daar wordt trouwens hard aan gewerkt door de G20 en de OESO.
Maar net dat vormde op de conferentie in Addis Abeba bijna de steen waarover de slottekst zou struikelen. Want de fora waarop vandaag gewerkt en gediscussieerd wordt over strengere controle op fiscaal vluchtgedrag zijn niet universeel.
De G20 vertegenwoordigt weliswaar 90 procent van de wereldeconomie, 80 procent van de wereldhandel en dik 60 procent van de wereldbevolking, 170 landen zitten er niet rond de tafel. Idem voor de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling: enkel grote economieën kunnen er deel van uitmaken, en dat zijn vandaag niet meer dan 34 landen.
De ontwikkelingslanden, verenigd in de G77 – 134 landen maken deel uit van die groep – eisten een mondiale belastingautoriteit binnen de Verenigde Naties, omdat dat het enige forum is waar alle landen min of meer gelijkwaardig vertegenwoordigd zijn. De rijke landen lieten een njet horen. ‘Omdat we vinden dat de VN het eerder met minder dan meer organisaties kan doen’, zegt de minister De Croo.
Common but Differentiated Responsability (CBDR)
Het armworstelen tussen Noord en Zuid is een ritueel dat op bijna elke internationale conferentie opgevoerd wordt. Dat belet niet dat er met veel overtuiging gesproken wordt over het partnerschap dat overheden uit Noord en Zuid met elkaar aangaan.
In ngo-kringen is het partnerwoord al versleten en vaak uitgehold gebleken, maar op het hogere niveau van de macht is het blijkbaar toch nog een innovatie.
Minister De Croo gebruikt het vaak als hij uitlegt waarom hij de hulp aan Burundi opschortte of de hulp aan Rwanda kortte: wij behandelen elkaar als volwassen partners en als er dan stappen terug gezet worden op het vlak van mensenrechten of rechtsstaat, dan moeten we de eerlijkheid hebben om te zeggen waarop het voor ons staat.
Vroeger, toen Karel De Gucht nog brokken maakte, heette het gedrag van België en Nederland gewoon conditionaliteit.
Ook Liliane Ploumen, Nederlands minister van Ontwikkelingssamenwerking en Buitenlandse Handel, had het over partners die harde waarheden moeten kunnen uitspreken en verdragen. Bij haar ging het om het stopzetten van de hulp aan Zuid-Soedan, omdat twee politieke leiders het kersverse land in een gewelddadig conflict gestort hadden.
Los van de vraag of de Europese overheden in deze concrete voorbeelden juist gehandeld hebben, ze maken wel duidelijk dat er van gelijke partners geen sprake is.
Want stel dat de Zuid-Soedanese president Kiir zou vinden dat het toch echt van God los is hoe die Dijsselbloem als verondersteld sociaaldemocraat het Griekse volk aan de wurgpaal zet en eigenhandig – en glimlachend – de schroef aandraait. Wat kan hij dan doen? Twintig procent van de Nederlandse overheidsbegroting bevriezen?
Vroeger, toen Karel De Gucht nog brokken maakte in Centraal-Afrika, heette het gedrag van België en Nederland gewoon conditionaliteit. Wij betalen de rekening, dan bepalen we ook het menu. Maar dat werd te koloniaal bevonden, en dus doen we nu alsof we allemaal partners zijn. Maar als puntje bij paaltje komt, kiezen wij nog steeds het menu.
Dat bleek ook bij de finale besprekingen van het slotdocument van de conferentie in Addis Abeba. De G77 wou daar niet alleen een VN-belastingautoriteit in, maar ook een vermelding van Common But Differentiated Responsabilities. De “partners” uit het Noorden blokkeerden ook die toevoeging. Want we willen gelijk zijn, niet gedifferentieerd –zeker niet als die differentiatie een duidelijke verwijzing is naar het feit dat wij méér verantwoordelijkheid hebben en dus méér moeten doen.
De term is afkomstig uit de klimaatbesprekingen. In het Kyoto-akkoord van 1997 waren de noordelijke industrielanden nog duidelijk de veroorzakers van de uitstoot van broeikasgassen en dus van de klimaatopwarming. Zij moesten dus inspanningen leveren om hun uitstoot terug te dringen, terwijl de ontwikkelingslanden nog mochten groeien om hun historische achterstand in te lopen.
Sindsdien verschenen de BRICS op het toneel, werd China in absolute termen de grootste C02-uitstoter en kwamen de noordelijke industrielanden in een diepe economische crisis terecht. Dat was het einde van de duidelijke taakverdeling van Kyoto. Het Noorden dringt aan op gedeelde inspanningen voor een mondiaal en dus gezamenlijk probleem, het Zuiden wijst op de enorme verschillen in per capita uitstoot en op historische verantwoordelijkheden: C02 stapelt zich immers gedurende decennia op. Compromis: CBDR!
In de context van ontwikkelingsgesprekken prefereert het Noorden blijkbaar de gewone partnerbeeldspraak. Dat laat ons tenminste toe om harde waarheden te spreken.
Sustainable Development Goals (SDGs)
Toch is er een soort ontwikkelingsequivalent voor CBDR: de Duurzame Ontwikkelingsdoelen. Die SDGs zijn de opvolgers van de MDGs (Millennium Ontwikkelingsdoelen) en ze zijn, anders dan de MDGs, universeel. Dat wil zeggen: alle 19 doelen zijn engagementen die alle 193 landen met elkaar aangaan om tegen 2030 te zorgen voor een wereld zonder armen. De MDGs waren 7 doelstellingen die de ontwikkelingslanden moesten realiseren en 1 solidariteitsdoelstelling voor de rijke landen.
Hoe die universaliteit er in de praktijk gaat uitzien, is een van de grote vragen voor de komende jaren.
Hoe die universaliteit er in de praktijk gaat uitzien, is een van de grote vragen voor de komende jaren. Zullen de Verenigde Naties in hun opvolgingsrapporten niet alleen nagaan in welke landen vooruitgang gemaakt werd op weg naar een vredevolle samenleving (SDG16) maar ook van waar de wapens, de Humvees en de communicatie-apparatuur kwamen van gewapende groepen of repressieve legers? En als de handelaars achter de gewelddadige spiraal vooral uit OESO-landen blijken te komen, zal de Veiligheidsraad dan sancties uitspreken. Ik denk het niet.
Maar de SDGs zijn eerder een stimulerend project dan een bindend verdrag. Ze moeten hun kracht halen uit de vrees om als de slechte leerling uit de klas een slecht jaarrapport te krijgen, terwijl de andere landen vooruitgang boeken voor hun bevolking. Als de omgang met de Griekse crisis een maatstaf is voor de vatbaarheid van Europese regeringen om beleid af te stemmen op het welzijn van een kwetsbare bevolking, dan ziet het er niet goed uit voor de universaliteit van de SDGs. Maar het is te vroeg om daarover te oordelen. En we moeten rekening houden met de markten, de gemaakte afspraken en de omgeving.
Enabling Environment (EE)
In de gesprekken op de conferentie in Addis Abeba en in de rapporten van gespecialiseerde instellingen is er niet alleen veel aandacht voor de keuzes die overheden maken, maar ook voor de rol van grote en kleine bedrijven.
Ondernemingen maken immers het economische weefwerk van de lokale economie uit, en aangezien we ontwikkeling blijven meten in termen van bruto nationaal product en economische groei, bepalen ze in grote mate of een land vooruitgaat of niet.
Wat moeten regeringen dan wel doen? Een goed ondernemingsklimaat scheppen!
De rol van de overheid is volgens de hedendaagse ontwikkelingsinzichten niet om aan industriële ontwikkeling te doen en zelfs de dienstverlening aan de bevolking – scholen, ziekenhuizen, financiële diensten, mobiliteit, energie – is allang niet meer het exclusieve domein van de overheid.
Wat moeten regeringen dan wel doen? Een goed ondernemingsklimaat scheppen! Een omgeving creëren die ondernemers zekerheid biedt dat hun harde investeringswerk zal renderen.
‘Enabling environment is needed for boosting private sector in conflict affected states’, schrijven de g7+, een coalitie van twintig landen die geplaagd worden door conflicten of er net een einde aan gemaakt hebben. Die stimulerende omgeving begint bij het opbouwen van de nodige fysieke infrastructuur in fragiele landen en eindigt met het liberaliseren van de economie in andere landen.
Een terechte eis van het bedrijfsleven is rechtszekerheid – al hoort men niemand klagen als er in de loop van de investering wetten veranderd worden ten voordele van het bedrijfsleven. Wetsaanpassingen kunnen dus, als ze in de “juiste” richting gaan.
Geen enkele ontwikkelingsstrategie kan slagen als miljoenen mensen zonder werk zitten. Werk is dé centrale strategie om armoede en ongelijkheid te bestrijden
De reden waarom overheden zichzelf opzijschuiven en de omgeving zo aanpassen dat ze aangenamer is voor internationale investeerders en lokale ondernemers, is omdat bedrijven werkgelegenheid creëren en winst maken waarop ze belast kunnen worden.
‘Een privésector die op een ruime manier bijdraagt tot inclusieve economische groei, verdiepende vaardigheden en technologie, werkgelegenheid en infrastructuur, zal nodig zijn indien de fragiele en conflictgetroffen staten de SDGs willen halen’, schrijven de g7+ nog. Daarmee is ook nog een andere relevante term in het ontwikkelingsdiscours gevallen: inclusief.
Inclusief is een beetje een toverterm. Door het adjectief toe te voegen aan economie, groei of ontwikkeling worden vragen over de wenselijkheid van een en ander of over de werkelijke impact op menselijke ontwikkeling beantwoord voor ze gesteld kunnen worden. En zo wordt een andere term blijkbaar overbodig, want over ongelijkheid is niet gesproken in Addis Abeba.
Alleen de Zuid-Afrikaanse minister van Financiën Nhlanhla Nene zei op het debat over waardig werk: ‘Dit is geen side event, maar een centraal en cruciaal debat. Geen enkele ontwikkelingsstrategie kan slagen als miljoenen mensen zonder werk zitten. Werk is dé centrale strategie om armoede en ongelijkheid te bestrijden.’
De quasi-afwezigheid van ongelijkheid op een conferentie over ontwikkeling is vreemd, want zelfs de Wereldbank heeft van het bestrijden van ongelijkheid een van haar twee centrale doelstellingen gemaakt, als valt ook daar de O-term niet maar heeft men het over boosting shared prosperity.
En zo blijft de ontwikkelingswereld zoeken naar oplossingen voor problemen die ze niet durft te benoemen.