De Belgische vakbonden zijn uniek. Moeten ze dat ook blijven?

Stan De Spiegelaere

13 juni 2018
Opinie

Meer strijd, overleg of politiek. Waarheen met de Belgische vakbonden?

De Belgische vakbonden zijn uniek. Moeten ze dat ook blijven?

De Belgische vakbonden zijn uniek. Moeten ze dat ook blijven?
De Belgische vakbonden zijn uniek. Moeten ze dat ook blijven?

Met de dalende ledenaantallen van de vakbonden in gedachten ligt de discussie open over de toekomst van de Belgische vakbonden. Gelukkig kan het Europese buitenland ons veel leren over de mogelijke focus van een vakbond.

Solidair (CC BY-NC-ND 2.0)

Solidair (CC BY-NC-ND 2.0)​

Sinds enkele jaren werk ik bij het Europees Vakbondsinstituut (ETUI), dat onderzoek doet voor de Europese Vakbond. Dé Europese vakbond, bestaat er dan zoiets? Het antwoord is eenvoudig: neen. Na jaren ben ik nog elke dag verbaasd over de ongelooflijke verschillen in hoe vakbonden zich organiseren in de verschillende Europese landen, en hoe divers hun meningen zijn over bepaalde onderwerpen (zoals de wenselijkheid van een Europees minimumloon).

Gelukkig geeft die diversiteit ons ook de mogelijkheid om verschillende types syndicalisme met elkaar te vergelijken en er eventueel lessen uit te trekken voor hoe we ons eigen Belgische sociaal overleg het beste kunnen organiseren.

Klasse, maatschappij of markt?

Eén van de grote specialisten ter zake, Richard Hyman, ontwierp hiervoor een relatief eenvoudig schema. Vakbonden zouden volgens hem kunnen kiezen tussen drie ideaaltypische modellen, afhankelijk van hun focus op (1) de klasse (2) de maatschappij of (3) de markt.

  1. Het eerste ideaaltype is een vakbond die zich vooral richt op de klassenstrijd. In dit geval is de vakbond een antikapitalistische organisatie die door militante actie de bestaande orde wil bevechten.

  2. Het tweede type is een vakbond die zich niet richt op het bevechten van de bestaande orde, maar de verbetering ervan. Door betere arbeidsvoorwaarden af te dwingen en progressieve wetgeving te ondersteunen willen de bonden het kapitalisme socialer en rechtvaardiger maken.

  3. Het derde type richt zich uitsluitend op de markt. Hiermee doelt Hyman op vakbonden die zich uitsluitend richten op het verbeteren van de omstandigheden van hun leden, vaak in hun eigen industrietak. Dergelijke vakbonden hebben geen bredere politieke doelstelling en zijn louter gericht op hun eigen capaciteit om collectieve akkoorden te maken.

Let op. Dit zijn ideaaltypes. Elke vakbond is de facto deels gericht op alle drie de punten van deze driehoek. Het verschil ligt hem vooral in de dominante focus. Zo zijn vele vakbonden in de VS typische voorbeelden van marktgerichte bonden. Klassenstrijd, laat staan een antikapitalistische agenda, zijn daar minder aanwezig en ook een duurzame politieke alliantie of strijd is moeilijk. Deze bonden richten zich bijna uitsluitend op hun marktfunctie. De beruchte Franse vakbond CGT staat eerder voor een klasse-gerichte vakbond waarin militante strijd vooropstaat. Een voorbeeld van een vakbond die eerder gericht is op de maatschappij is de Duitse DGB die zich richt op vooruitgang door (intensief) overleg en samenwerking.

En de Belgen? Jongleren met drie ballen in de lucht

De Belgische bonden in Hyman’s driehoek plaatsen is geen sinecure, onder andere omdat het Belgische syndicale landschap bestaat uit drie koepelorganisaties (ACV, ABVV, ACLVB) die elk hun eigen accenten leggen en er ook verschillen zijn qua benadering tussen beide landsdelen. De Belgische bonden jongleren als het ware met drie ballen.

Ongelijke machtsverhoudingen en de nood aan een georganiseerde tegen-macht staan centraal in een groot deel van het vakbondsdiscours.

Met het ABVV voorop, mobiliseren de Belgische bonden zich duidelijk op het klassenaspect. Ongelijke machtsverhoudingen en de nood aan een georganiseerde tegen-macht staan centraal in een groot deel van het vakbondsdiscours.

Daarnaast is er een ook een duidelijke focus op de maatschappij. Hier staat het ACV voorop dat traditioneel zoekt naar een overlegde oplossing vooraleer er actie komt. De traditionele relaties tussen vakbonden en partijen onderstrepen ook de bredere focus van de vakbond. Het gaat niet enkel om wat er in de bedrijven speelt, de vakbonden organiseren zich actief om op politiek vlak eisen te stellen rond andere thema’s zoals fiscaliteit.

Maar ook het ‘markt’ aspect is niet vreemd aan de Belgische bonden. Ze hameren regelmatig op ‘de autonomie van de sociale partners’ om akkoorden te sluiten rond arbeidsvoorwaarden en sociale aangelegenheden.

Waar naartoe?

De Belgische bonden bevinden zich dus ergens in het midden van de driehoek markt-klasse-maatschappij. En misschien zitten ze daar wel goed. Tot voor kort waren de Belgische bonden een van de weinige uitzonderingen op de Europese neerwaartse trend in het ledenaantal. Misschien is de moeilijke jongleeroefening om drie ballen tegelijk in de lucht te houden geen slechte zet. De Belgische bonden ontsnapten zo aan de kritiek op, bijvoorbeeld, de Franse bonden die weinig effectieve (maar zeer spectaculaire) stakingen opzetten. Maar ook aan de kritiek op bijvoorbeeld Nederlandse bonden die te ver zouden gaan in de zoektocht naar het compromis. Of aan de commentaar op de Zweedse bonden die via hun systemen van medebeheer wel heel goed overeenkomen met het management.

De Belgische bonden bevinden zich dus ergens in het midden van de driehoek markt-klasse-maatschappij. En misschien zitten ze daar wel goed.

Of misschien ook niet? Redelijk wat stemmen pleiten ervoor dat de vakbonden duidelijker een hoek kiezen. Uit linkse hoek horen we dat het klasse-aspect te veel op de achtergrond verdwijnt en dat de bonden zich strijdvaardiger moeten opstellen. Mobilisatie en krachtontwikkeling moet voorop staan. Van de andere kant van het politiek spectrum horen we dat vakbonden zich enkel zouden moeten richten op de vertegenwoordiging van hun leden in een specifiek bedrijf. Een vakbond heeft, in die visie, heeft geen zaken met de politiek.

Tegelijk (vreemd genoeg) krijgen de bonden ook vaak te horen dat ze net te veel op de eigen leden gericht zijn en enkel de belangen van de werknemers (de ‘insiders’) verdedigen, ten koste van bijvoorbeeld jongeren en werklozen (de ‘outsiders’). Ze zouden dus tegelijk te weinig en te veel met hun leden bezig zijn én te weinig én te veel met de bredere maatschappij. Goed doen is moeilijk.

Tot nu toe lijkt de Belgische oplossing waarin de bonden de drie ballen markt, maatschappij en klasse tegelijk in de lucht tracht te houden geen slechte. Maar jongleren is niet eenvoudig, en soms valt er al eens eentje op de grond. Zeker op momenten dat tegenstanders je met allerlei doelbewuste aanvallen proberen uit evenwicht te brengen.

Stan De Spiegelaere is onderzoeker aan het Europees Vakbondsinstituut (ETUI) en kernlid van denktank Minerva.

Denktank Minerva organiseert samen met deBuren op donderdag 14 juni om 19u30 een debat over de toekomst van de vakbonden, met Marc Leemans (voorzitter ACV), Miranda Ulens (algemeen secretaris ABVV), Saskia Boumans (onderzoekster Universiteit van Amsterdam) en Sjaak van der Velden (onderzoeker Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis), met Marc Reynebeau (De Standaard) als moderator. Hier vindt u info en inschrijvingenhier het Facebook-evenement.