Leida Rijnhout
MO*lezing: 100 minuten tegen ongelijkheid
“‘De fetisj voor economische groei is groter dan de zorg voor mens en planeet’
Wat is ecologische rechtvaardigheid, en hoe zetten we dat idee om in de praktijk? 'Veel voorstellen zijn al uitgebreid uitgewerkt, maar helaas zijn er nog te weinig politici die echt hun nek willen uitsteken', vindt Leida Rijnhout.
Leida Rijnhout is sociaal antropologe. Ze begon als ontwikkelingswerkster in Bolivia. Als coördinator van het Vlaams Overleg Duurzame Ontwikkeling zette ze het begrip duurzame ontwikkeling op de agenda van zowel milieu- als Noord-Zuidorganisaties in Vlaanderen.
Daarna ging ze Europees en internationaal aan de slag om het denken over ecologische economie om te zetten in beleid. Ze was medeonderhandelaar bij het proces dat tot de duurzame ontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties (sdg’s) leidde, en is volwaardig lid van de Club van Rome. Ze was ook kandidate op een verkiezingslijst van Groen voor district Antwerpen (23ste plaats).
Het begrip Environmental justice of ecologische rechtvaardigheid bestaat al sinds de jaren 1970. Het komt uit de Verenigde Staten, waar achtergestelde groepen (lees: de zwarte bevolking) zich begonnen te verzetten tegen het feit dat ze steeds vaker te maken kregen met een onevenredig groot deel van de milieulasten, veel meer dan de rest van de bevolking.
Veel arbeiders woonden in huizen bij industriegebieden, met de nodige lucht-, grond- en watervervuiling.
Als we dit in een globaal perspectief zetten, dan zien we dat veel vervuilende industrie zich afspeelt in het Globale Zuiden. De mijnbouw en olieontginningen springen daarbij natuurlijk het meest in het oog. Deze extractieve industrie laat vele sporen na in het Zuiden.
Bedrijven houden zich niet zo bezig met handhaving van milieuwetgeving en gaan bij overtredingen meestal vrijuit. Ze dumpen plastic afval, ontruimen dorpen voor hydrodammen en creëren conflicten in de mijnbouw. Ze laten hele dorpen en regio’s achter met gigantische vervuiling. Die is meestal onomkeerbaar.
Uiteraard is er verzet van lokale groepen, vaak inheemse gemeenschappen. Maar die activisten moeten het geregeld met de dood bekopen. Global Witness brengt elk jaar een rapport uit met hallucinante en groeiende cijfers. In 2018 braken we weeral een record op dat vlak, met drie à vier milieuactivisten die vermoord werden omdat ze hun leefomgeving verdedigden. Om dan nog niet te spreken over de honderden activisten die het leven moeilijk wordt gemaakt, door hen te vervolgen of in gevangenissen op te sluiten.
Ook hier worden grotere infrastructuurwerken dichter bij volkswijken gebouwd, of sociale woningbouw rond industriële sites.
Wat ook opvalt in deze cijfers, is dat de agro-industrie (op zoek naar land, waarbij ze aan landgrabbing of landroof doet) zich steeds meer schuldig maakt aan het doden van activisten.
Maar ook in Europa zie je duidelijk dat de milieulasten oneerlijk verdeeld zijn. Net als in de Verenigde Staten worden ook hier de grotere infrastructuurwerken dichter bij volkswijken gebouwd (of andersom: sociale woningbouw rond industriële sites). Met weinig open en groene ruimte, dus ongezond.
Niet zo heel ver van hier hebben we een duidelijk voorbeeld: Umicore in Hoboken. Ik hoef hier geen tekening bij te maken, de case is bekend genoeg. Hoboken is vergeven van de vervuilde grond en ook van kinderen met een té hoog loodgehalte in hun bloed.
Omgekeerde ontwikkelingshulp
Het begrip ‘ecologische rechtvaardigheid’ is later uitgebreid naar het onevenredige gebruik van de milieu-lusten. Minder zichtbaar, maar zeker zoveel van belang. Het betekent dat we gebruikmaken van natuurlijke hulpbronnen, zeg maar alles wat groeit en bloeit en wat we nodig hebben voor ons eten, onze consumptie van spullen, diensten enzovoort. Onze economie, zeg maar.
Wellicht beter bekend in dit kader is de ecologische voetafdruk. Op deze kaart zie je dat de voetafdruk in het Globale Noorden een pak groter is dan in het Zuiden.
Dit is geen nieuw fenomeen. Al sinds de koloniale tijden zijn we begonnen met veel van onze noodzakelijk producten, energiebronnen en mineralen te halen uit het Zuiden. Onze welvaartsstaat is gebouwd op de natuurlijke hulpbronnen uit het Zuiden.
Maar nog steeds zijn de materiaalstromen en ook de financiële stromen, groter van Zuid naar Noord, dan van Noord naar Zuid. Je zou terecht kunnen spreken van een actief proces van verrijking en verarming, oftewel “omgekeerde ontwikkelingshulp”. Arme landen dragen bij aan de ontwikkeling van rijke landen.
De gigantische overconsumptie in het Noorden is een groot probleem voor het milieu in het Zuiden. Vanwege vervuiling, maar ook vanwege de grote druk op de natuurlijke hulpbronnen, zoals land, water en bossen.
Landroof is een verschijnsel dat toeneemt: grote multinationals die op zoek zijn naar gronden en zich toe-eigenen, goedschiks of kwaadschiks, om boontjes, bloemen of asperges op te telen voor consumptie in het Noorden.
Er is ook watergrabbing of waterroof: wanneer bijvoorbeeld de agro-industrie avocado’s of asperges in Peru teelt (voor ons), gewassen die veel water nodig hebben, waardoor we de lokale boeren zonder irrigatiewater (en dus eigen productie) laten zitten. Of, een ander voorbeeld: het leegvissen van de kusten in Afrika voor onze honger naar vis.
Het is duidelijk dat onze overconsumptie voor nog meer armoede en ongelijkheid zorgt in het Zuiden.
Meer maken met minder?
We isoleren, besparen op de energiefactuur en gaan met dat geld op citytrip. Eindafrekening: meer energie verbruikt.
We zouden meer werk moeten maken van het reduceren van onze milieugebruiksruimte, zodat de landen in het Globale Zuiden ruimte krijgen om hun eigen ontwikkelingsmodel uit te voeren. Met een traject van contractie en convergentie, zodat we allemaal in de eerlijke verdeling van die milieugebruiksruimte komen. Pas dan kunnen we spreken van ecologische rechtvaardigheid.
Een van de manieren die het beleid promoot, is eco-efficientie: meer maken met minder natuurlijke hulpbronnen.
Dat is op zich een mooi streven. Maar met de grote groei van materiële consumptie komen we toch uit op meer verbruik van natuurlijke hulpbronnen.
Een voorbeeld: we isoleren ons huis en besparen hiermee geld op onze energierekening. Maar met dit geld gaan we dan op citytrip naar New York. Eindafrekening: meer energie verbruikt. Dit fenomeen heet het rebound-effect.
Dus moeten we in het Noorden vooral streven naar sufficiency, voldoening, de economie van het genoeg. (Dat is ook de titel van een boek van Bob Goudzwaard, Nederlands econoom, geschreven in de jaren 1970.)
We weten dit al sinds de jaren 1970. Sinds de Club van Rome het begon te onderzoeken en aan te kaarten, sinds de ideeën van de steady-state economy en Spaceship Earth het licht zagen. En vandaag wordt dat model mooi gevisualiseerd door Kate Raworth met de donut-economie. Er zijn ecologische limieten en een sociaal minimum. Binnen die grenzen moeten we opereren.
Niet de consument, maar de overheid
Helaas is het economische groeifetisjisme groter dan de zorg voor de planeet en voor de mensen.
Het blijkt moeilijk voor het beleid om een dergelijk denken te integreren. Maar helaas blijkt het ook moeilijk voor de meeste middenveldorganisaties en burgers om de nefaste gevolgen van het economische groeidenken te laten doordringen. Het heilig geloof dat economische groei noodzakelijk is, is nog steeds gemeengoed.
Ook al kunnen consumenten sturen met hun koopgedrag, het is de overheid die moet reguleren en controleren.
Ondanks het feit dat steeds meer rapporten duidelijk maken dat er grenzen aan de groei zijn, blijft het beleid de groei van het bruto nationaal product (bnp) als dé indicator voor welvaart zien. Dus moeten we blijven consumeren om de economie gezond te houden?
Om dan toch enigszins groen en fair te willen zijn, wordt vaak alle hoop bij de consument gelegd. Het is aan hen om hun individuele koopgedrag aan te passen. En dan komt het wel goed… Stop buying crap and companies will stop making crap?
Zeker: de consument kan invloed uitoefenen in zijn/haar voorkeur te geven aan groene en faire producten. Maar dit gaat nooit genoeg zijn, en daarbij blijft het helaas een niche.
Zelf leg ik liever de verantwoordelijkheid bij de producent, de wortel van het probleem. Companies stop producing crap and consumers will stop buying it.
Ook al kunnen consumenten “stemmen” met hun koopgedrag, het is de overheid die moet reguleren. Met product- en productieverboden, met belastingen en wettelijke afdwingbaarheid. De bedrijven moeten gehoorzamen en aansprakelijk worden gesteld voor milieuschade die ze aanrichten. Er is hiervoor wel degelijk (inter)nationale regelgeving, maar die moet wel uitgevoerd worden.
Er moeten regels zijn die het afwimpelen van milieuvervuiling onmogelijk maken. Of die in ieder geval de vervuiler laat betalen voor de schoonmaak of restauratie van het ecosysteem. Ons economisch systeem, waarin de spelers vrij worden gelaten op de markt, werkt niet. En dat is logisch. Er zijn altijd bedrijven (of landen) die freeriden en zich weinig aantrekken van legale of ethische regels of normen.
Als we regels én straffen opleggen, kunnen we als consumenten met een gerust hart boodschappen doen. Zonder bij elk product te kijken: ‘Kan dit wel?’
Wat we nodig hebben, is een gelijk speelveld waarin de spelregels duidelijk zijn. Stel je voor dat je tweemaal elf man loslaat op een hobbelig voetbalveld, zonder regels: dat wordt chaos en ruzie. Er moeten spelregels zijn. Maar eenmaal die regels er zijn heb je natuurlijk ook scheidsrechters en grensrechters nodig om in de gaten te houden dat de regels worden gerespecteerd. En als dat niet het geval is, moeten er straffen kunnen worden opgelegd.
Als we dit consequent doorvoeren in onze wetgeving voor productie, hebben we geen onduurzame producten meer op de markt. En kunnen we als consumenten met een gerust hart boodschappen doen, zonder bij elk product te kijken: ‘Kan dit wel?’ Want, geef toe: dat is toch erg vermoeiend, niet?
Een ander beleid
Om ecologische rechtvaardigheid te bekomen, moeten we ons dus richten op het beleid, dat coherent en flankerend is met een sociaal beleid.
Waar denk ik zoal aan bij ‘een ander beleid’?
Ik denk aan beleidsaanbevelingen die politiek leiderschap vragen. In het algemeen: een beleid waarin mensen en planeet centraal staan, en niet louter de groei van het bruto nationaal product. Politici moeten werken aan een economisch systeem dat niet (financieel) afhankelijk is van die bnp-groei. We moeten welzijn loskoppelen van materiële voetafdruk; more is less.
Nog wat ideeën voor het beleid: een belastingshift, waarbij belasting op arbeid verschoven wordt naar belasting op milieudruk. We moeten ook opschuiven naar organische landbouw en korte keten. Het beleid moet de wegwerpmaatschappij doen uitdoven, bijvoorbeeld door single use plastics te verbieden. Er moet geïnvesteerd worden in openbaar vervoer, en er moeten Impact assessments gedaan worden, met sociale criteria en milieucriteria.
Maar ik denk ook aan kortere werkdagen, een basisinkomen of iets soortgelijks, en aan de hervorming van ons financieel systeem.
Veel van deze voorstellen zijn al uitgebreid uitgewerkt. Maar helaas zijn er nog te weinig politici die echt hun nek willen uitsteken om ze ook in de praktijk om te zetten. Ideeën genoeg, maar geen politieke wil. Het blijft vaak makkelijker om de maatschappij te blijven doen geloven dat we meer kunnen groeien, meer en goedkoop kunnen consumeren, om vooral de economie “gezond” te houden, in plaats van ons te richten op het welzijn van mens en planeet.
Ik kom al twintig jaar op voor dergelijke ideeën, en daarom word ik vaak afgeschilderd als een idealist. Maar ik ben vooral een strijder voor mensenrechten, aangezien ik denk dat we niet kunnen blijven over-consumeren en daardoor grote groepen van de wereld in armoede drijven. Dat is zeer onrechtvaardig.
Wie denkt dat we ongebreideld kunnen blijven consumeren op een eindige planeet, dat is de “idealist”.
Allemaal ontwikkelingsland
Een dergelijke verandering van het beleid zal helpen om de sociale onrechtvaardigheid weg te werken, en dat is waar duurzame ontwikkeling over gaat. De extractieve economie, het uitputten van de aarde voor het gewin van enkelen, heeft gevolgen die gelijkaardig zijn voor de planeet en voor werknemers.
Maar we zien ook een extractie van publiek geld (van de belastingbetalers) naar de privésector, door grote bedrijven riant te subsidiëren. We kunnen al die zaken niet los van elkaar zien of separate oplossingen voorleggen.
Een interessant raamwerk, waar ik zelf als onderhandelaar bij betrokken ben geweest, is de 2030 Agenda voor Duurzame Ontwikkeling, aangenomen in 2015 door alle leden van de Verenigde Naties. Ze zijn beter bekend als de duurzame ontwikkelingsdoelen, sustainable development goals of de 17 sdg’s.
De sdg’s zijn niet perfect. Maar ze zijn zeker een goede piste voor overheden om een coherent beleid te voeren voor 17 zeer belangrijke thema’s, die gelden voor alle landen, zonder opdeling tussen Noord en Zuid.
Om Duurzame Ontwikkeling te verwezenlijken, zijn we allemaal “ontwikkelingsland”, en niet in het minst in het “rijke” Noorden.