Het lichtend voorbeeld van een eigenzinnige stad
“‘‘Wat een geluk, zo'n bubbeldak’’
Al was het een snertjaar, MO* probeert het af te sluiten met een positieve noot. Tine Danckaers vond dat terug tijdens haar enige reportage van 2020. In Utrecht vond ze een begeesterend verhaal over hoe mensen zonder, een dak én toekomstperspectief krijgen.
CC0
Drie volle dagen bracht MO*-journaliste Tine Danckaers door in Utrecht. Het werd haar enige buitenlandse reportage dit jaar, maar wel een die een begeesterend verhaal en inspiratievoer voor onze Belgische bestuurders opbracht. 'Eigenlijk zit het vervat in één zin: “We zagen met zijn allen in dat mensen op straat laten niet de oplossing maar het probleem was”.’
Bedankt, 2020!
Vaarwel, sayonara, auf Wiedersehen! Al was het een snertjaar, MO* probeert het af te sluiten met een positieve noot in zijn eindejaarsreeks. Want ook in moeilijke tijden zijn lichtpuntjes te vinden, bakens van hoop om mee te nemen naar 2021 en verder. Dus: bedankt, 2020, en tot nooit meer.
Bekijk de keuze van de volledige redactie.
Het is officieel: ik heb een coronakapsel en ben verslonsd. En nog van dat. Buiten is het niet veel beter. De door bladeren en mos verstopte dakgoot drupt traag en monotoon. De dikke grijze lucht legt een vale filter over onze tuin, waar gevallen bladeren zijn bijeengekoekt in een groot klef, donker en vormeloos deken.
Serieus, ik vind het ietwat moeilijker zoeken naar mijn joie de vivre in het voorbije snertjaar. Toch op een lockdowndag als deze.
Ik weet dat naast mijn verslonsde spiegelbeeld en dorre tuin veel meer werelden bestaan. Dat weet mijn professionele ik, dat zegt mijn middagkrant, dat zegt mijn 86-jarige moeder die geen enkele nieuwsuitzending mist. Dat zeggen berichten uit verre landen.
Dat lees ik in een aangrijpende getuigenis over Moria. En in chats met andere werelden, zoals die van vriendin M, die een half jaar geleden verhuisde van de wereld van gezonde mensen naar die van ernstig zieke mensen.
Uitgerekend vandaag stuurt mijn kapper een mail, waarin hij zegt dat alles op je hoofd en daarbuiten nog veel erger en veel lelijker kan. En op mijn laptopscherm passeert alweer dat blogbericht dat al twee jaar een van de meest gelezen stukken op de website van MO* is, ‘Wees lui en laat de bladeren liggen’. Dood blad brengt nieuw leven.
Enfin, u begrijpt waar ik naartoe wil. Ja ja, ik weet het, mijn is glas behoorlijk vol.
Mensen zonder dak gewoon een dak geven
De vraag of een glas half vol of half leeg is, maakt eigenlijk niet zoveel uit, zo lees ik in een boekje van de Engelse tekenaar Charlie Mackesy. De jongen in het boekje zegt tegen de mol in het boekje dat hij ‘denkt al blij te zijn dat hij een glas heeft’. Dat van dat glas is een beetje zoals met bladeren in je tuin, een coronakapsel op je hoofd en een druppend dak daarboven. Wat een geluk dat het er gewoon ìs.
De bladeren in de tuin, het coronakapsel of een druppend dak. Wat een geluk dat het er gewoon ìs.
Ik vraag me al meer dan een jaar af hoe het zou zijn met de dakloze Roemeen, een kankerpatiënt zonder verblijfsrecht in België. Elke ochtend groette hij de dag, mij en en de andere pendelaars, op zijn vast plaatsje in Brussel-Zuid. Naast zich een potje dat je niet per se moest vullen, zijn genereuze groet kreeg je gratis.
Op een dag was hij verdwenen om niet meer terug te keren. Heeft hij zijn terrein verplaatst? Of zou het echt, heeft hij dan toch onderdak en papieren gekregen? Of blijft hij behoren tot de naar schatting 750 huidige daklozen in Brussel voor wie dat dak boven een bed een onbereikbaar gegeven blijft?
Bijna de helft van hen leeft al minstens twee jaar in de Brusselse straten, cynisch genoeg ook in lockdowntijd. Terwijl de dakloosheid in onze steden groeit blijft het politieke antwoord op zoveel maatschappelijk drama uit.
Dat er nochtans een doodsimpel antwoord is, bewijzen ze in Nederland. Onder meer de stad Utrecht doet wat de Nederlandse staat niet wil: mensen zonder dak gewoon een dak geven. Ja, echt. Dat kan. Meer zelfs: Utrecht geeft mensen ook een toekomst.
Welgeteld drie dagen bracht ik door in Utrecht, de vierde stad van Nederland. Lang genoeg om te weten: dit begeesterend verhaal kunnen we gebruiken in België.
Een dak én een toekomst
Precies een jaar geleden, op een Brusselse conferentie, hoorde ik voor het eerst over het Utrechtse opvangmodel. Een enthousiaste Utrechtse ambtenaar kwam er de stedelijke aanpak voor dakloze mensen zonder wettig verblijf voorstellen. Waar de Nederlandse staat besliste om buitenlandse mensen die het land moesten verlaten de deur en de straat te wijzen, koos Utrecht om die mensen toch op te vangen.
Niet voor even, niet enkel voor de winter, niet enkel voor de nacht. Utrecht besliste voor de hele oplossing te gaan en mensen een dak en opnieuw een toekomst te bieden. Lang verhaal kort: met een combinatie van intensieve opvang met begeleiding boekt de stad geweldige resultaten bij mensen die geen uitweg meer leken te hebben. Mensen kregen toch nog verblijfsrechten, of keerden vrijwillig — en dat mag je hier echt letterlijk nemen — terug naar hun herkomstland, of konden opnieuw terecht in de staatsstructuren.
‘Voor het eerst leek iemand echt naar mijn verhaal te luisteren.’ De Afghaanse Mirwais had jaren in grote Nederlandse opvangcentra verbleven, om uiteindelijk via een afgewezen asielaanvraag in een schaduwleven te stappen.
Eindelijk begreep iemand dat hij niet uit ambities of verlangens of wat dan ook, maar uit wanhoop zijn familie en bodem had verlaten.
In een Utrechts parkje vertelde Mirwais, overigens in uitstekend Nederlands, hoe wantrouwig hij aanvankelijk was toen hij in de Utrechtse opvang terechtkwam. Dat iemand eindelijk geloofde dat hij echt gevaar had gelopen in Afghanistan, had hij toen zo wonderlijk gevonden.
Eindelijk begreep iemand dat hij niet uit ambities of verlangens of wat dan ook, maar uit wanhoop zijn familie en bodem had verlaten. Die erkenning alleen markeerde het begin van een nieuw verhaal, opnieuw een toekomst. Hij kreeg na anderhalf jaar een verblijfserkenning.
Een gouden ei
Twintig jaar geleden kende Utrecht problemen met daklozen op de straat, die er een bar en hard leven leefden. Voor de ene Utrechter betekende dat overlast en verstoring van de openbare orde, de andere vond dat de stad vanuit humanitaire noodoverwegingen moest ingrijpen.
Het gemeentebestuur besloot de kerk in het midden te houden en het pragmatisch te bekijken: er waren problemen, en hoe je die ook bekeek, er moest een oplossing komen. Wars van ideologische overtuigingen.
‘De oplossing was opvallend simpel’, vertelde gemeentelijk ambtenaar Jan Braat me. ‘We zagen met zijn allen in dat mensen op straat laten niet de oplossing maar het probleem was.’ Dat die keuze geld kost, staat vast. Maar het blijkt dat collectieve opvangstructuren van de Nederlandse staat en zeker gesloten centra nog meer geld kosten. Vandaag krijgt Utrecht geld van de Nederlandse staatsoverheid, om dat door te schuiven naar de stedelijke sociale organisaties die de regie van de opvang en begeleiding in handen hebben.
En ook daar vangt Utrecht twee vliegen in een klap. Het gouden ei van Utrecht, vertelde een hulpverlener me, is het unieke model van samenwerking tussen maatschappelijke organisaties en de gemeente. ‘Iedereen kent elkaar en weet wie wat doet. Die samenwerking en dat netwerk zijn cruciaal.’
‘We zagen met zijn allen in dat mensen op straat laten niet de oplossing maar het probleem was.’
Utrecht is niet Brussel. Utrecht hangt ook niet vast aan zulke complexe bestuursmodellen zoals de Belgische. Maar die eigenzinnige stad bewijst wel dat het anders kan. En wat mooi is, om dat in te zien hoef je zelfs geen linkse partijkaart of gerecycleerde sokken in vegan sandalen te dragen.
Het zit eigenlijk simpelweg vervat in die ene zin: ‘We zagen met zijn allen in dat mensen op straat laten niet de oplossing maar het probleem was’. Hulp helpt, en niet alleen de mensen die deze hulp direct nodig hebben. Ook onze straten en steden en alle mensen die er wonen worden er beter van. Zoiets.
In Vlaanderen hebben sommige steden oren naar dit model, zo wordt gefluisterd. Wat een geluk dat er al gefluisterd wordt.