Lies Hens
Participatie is onontbeerlijk als je een duurzame sociale woonwijk wil bouwen
“‘‘Sociale huisvesting kan een middel zijn voor sociale verandering’’
Wat gebeurt er wanneer een sociale huisvestingsmaatschappij beslist om een sociale woonwijk te slopen om een ‘duurzame tuinwijk van de 21ste eeuw’ te bouwen? In het geval van de Gentse Sint-Bernadettewijk komen bewoners in opstand. Lies Hens onderzocht de zaak en schreef er deze opinie over.
Wat gebeurt er wanneer een sociale huisvestingsmaatschappij beslist om een sociale woonwijk te slopen om een ‘duurzame tuinwijk van de 21ste eeuw’ te bouwen? In het geval van de Sint-Bernadettewijk in Gent komen bewoners in opstand. Lies Hens deed er etnografisch onderzoek om te begrijpen wat de sloopaankondiging teweegbracht. Wat betekent een ‘duurzame’ 21ste eeuwse tuinwijk? Wie beslist dat? En wat leert de Sint-Bernadettewijk ons over duurzaamheid in het algemeen?
Duurzaamheid gaat in essentie over zowel ecologische als sociale rechtvaardigheid, en dus over het feit dat we nog steeds te veel eindige natuurlijke bronnen verbruiken, en daarbij ongelijk vervuilen. Degenen die het minste verbruiken en het minste worden gehoord, voelen daarbij de gevolgen van (beleidsbeslissingen over) klimaatopwarming het meest.
De basis van het debat over duurzame ontwikkeling ligt dan ook in de zoektocht naar het voldoen aan menselijke noden binnen de grenzen van de aarde. Aan die zoektocht wilde ik met mijn thesis graag een bijdrage leveren, vanuit de Sint-Bernadettewijk. Want wat er gebeurt in de Bernadettewijk, is een duurzaamheidsvraagstuk. Het gaat over hoe we ecologisch en sociaal rechtvaardig willen omgaan met onze sociale woningen, nu en in de toekomst.
Het gaat over hoe we ecologisch en sociaal rechtvaardig willen omgaan met onze sociale woningen, nu en in de toekomst.
Daar bestaan geen pasklare antwoorden voor en dus is er discussie over nodig. Een discussie die we het best zo breed mogelijk voeren, zeker met degenen waar het om gaat: de mensen die in sociale woningen wonen. Het lijkt namelijk niet erg duurzaam om degenen die de gevolgen van klimaatverandering en -beslissingen het meeste voelen, uit te sluiten van het debat over die beslissingen.
Participatie als uitgangspunt
Even wat context: sinds juli 2020 voerden de bewoners van de Bernadettewijk actie tegen de sloopaankondiging van hun wijk. Ze vroegen inspraak en een gefaseerde sloop of renovatie van de wijk in plaats van een volledige sloop. Ze wilden namelijk niet verhuizen uit hun wijk. Mensen woonden graag in hun wijk, hadden hun (zorg)netwerk daar, sommigen al enkele generaties lang.
Hun roep om inspraak, om toch in hun wijk te kunnen blijven, werd echter niet beantwoord. Mensen hadden het gevoel dat ze nergens werden gehoord, dat ze elke keer opnieuw werden uitgesloten van enig debat over sociaal wonen, zowel in de Bernadettewijk als elders.
Daar stond ik dan, met mijn “ideale” beeld van duurzaamheid. Duurzaamheid gaat net over een gedragen, brede discussie over hoe we de toekomst willen vormgeven, toch?
Hoe komt het dan dat we toch steevast sociale huurders weren uit deze discussie?
Het ontbreken van enige inspraak zette mensen, logischerwijs, aan tot actie. Actie in de breedste zin van het woord; mensen organiseerden collectieve acties, solidaire jongeren ondersteunden de acties van buurtbewoners, mensen zochten individueel naar de ‘minst slechte optie’ door, bijvoorbeeld, een zo goed mogelijke toewijzing te verkrijgen, anderen deden niks, omdat ze het gevoel hadden dat actie toch geen effect zou hebben.
Sommigen combineerden bovenstaande om, met de hoop op ‘de beste’ uitkomst (gefaseerde vernieuwing van de wijk), toch ook werk te maken van een ‘minst erge’ uitkomst (een goede verhuis).
Iemand maakte een kaart voor de toekomstige Bernadettewijk, waar enkele appartementen met serviceflats het beginpunt voor gefaseerde vernieuwing vormden. De Bernadettewijk telt namelijk heel wat oudere mensen. Doordat hun kinderen het huis uit zijn, wonen zij vaak in een te grote woning en kunnen ze op termijn extra zorg gebruiken.
Het was dus een plan dat gericht was op de noden van de buurt en waar ook een belangrijke uitdaging voor de woningmaatschappij in was opgenomen: de lange wachtlijst. Appartementen zorgen namelijk voor meer woningen op een kleinere oppervlakte én houden plaats voor groen, aangezien dit deel uitmaakt van het concept van een tuinwijk.
Voor alle duidelijkheid pleit ik hier niet voor het exact kopiëren van, bijvoorbeeld, dit plan. Of om domweg uit te voeren waar de bewoners van de Bernadettewijk om vroegen, wat bovendien ook niet hun wens is. Wel pleit ik ervoor om naar mensen te luisteren en dit met de nodige ernst te doen. Want is zo’n plan op maat van de wijk, zoals de bewoners van de Bernadettewijk dat maakten, niet waar menig participatietraject naar streeft? Of telt participatie pas als dit vanuit de stad wordt vormgegeven en dus enkel als de stad erom vraagt?
Dergelijke houding staat haaks op hoe participatie in praktijk werkt. Je kan niet kiezen wanneer of op welke manier mensen participeren, dat doet iedereen constant, elke dag opnieuw: door te kiezen waar je tijd in stopt, door je aan te passen aan een situatie, of door zichtbaar, collectief actie te voeren. Kortom: door gewoon te leven.
Zouden we dus niet beter leren kijken naar de zaken die burgers reeds doen als reactie op hun omgeving of de situatie waarin ze leven? Zouden we hen niet beter als actieve participanten zien en zo leren uit hun kennis? De acties vanuit de mensen van de Bernadettewijk geven immers blijk van een grote betrokkenheid, met kennis over zowel de wijk als over het bredere kader van sociale woningen.
Zouden we de bewoners niet beter als actieve participanten zien en zo leren uit hun kennis?
Dit lijkt mij enorm waardevolle en broodnodige kennis, zeker in duurzaamheidskwesties zoals sociale huisvesting. Hoe komt het dan dat we toch steevast sociale huurders weren uit deze discussie?
The Incapable Tenant
De heersende beeldvorming en het huidige discours over sociale huisvesting geeft vorm aan de discussie over sociale huisvesting. Het concept the incapable tenant van Sahlin (1996) schept een belangrijk kader om te begrijpen op basis van welke aannames de discussie over sociale huisvesting wordt vormgegeven en waarom sociale huurders hiervan worden uitgesloten.
Tijdens de jaren 1990 zorgde deregulatie en privatisering voor een shift in het denken over sociaal wonen en de ‘sociale verantwoordelijkheid’ van instanties die sociale woningen in Zweden voorzien. De sociale verantwoordelijkheid van SABO — de nationale koepelorganisatie van sociale huisvestingsmaatschappijen in Zweden) — veranderde bijvoorbeeld van het voorzien in huisvesting voor degenen die geen kans maakten op de private markt, naar het huisvesten van alle huishoudens.
Aangezien er een overrepresentatie van ‘kwetsbare huishoudens’ in sociale woningen was, moest SABO bijgevolg meer Zweedse middenklassehuurders aantrekken. Het discours van de “lawaaierige buur”, de “alcoholverslaafde” of de “geesteszieke” kreeg zo ingang in de sociale huisvestingssector in zowel de media, als geschriften van instanties die voorzien in sociale huisvesting. De Zweedse overheid wilde bijvoorbeeld aparte huisvesting voorzien voor verschillende ‘moeilijke huurders’ en paste tijdens de jaren ’80 striktere regels toe om ‘lawaaierige buren’ uit te sluiten (Sahlin, 1996).
Ook in België vond een soortgelijke verandering plaats. Daarbij ontstond een algemeen beeld van de ‘slechte huurder’, die in slechte huisvesting van slechte huisvestingsmaatschappijen woont, die op hun beurt in een slecht systeem fungeren. Met cliché afbeeldingen en sprekende krantenkoppen bevestigden de media dit beeld. De sociale huisvestingssector krijgt op deze manier een slechte reputatie, waardoor mensen in nood minder geneigd zijn om in een sociale woning te wonen en de relatie tussen huurders en huisvestingsmaatschappijen onder druk komt te staan (De Decker & Pannecoucke, 2004).
Oplossingen worden gezocht in een ‘goede sociale mix’ of “onzichtbare” sociale woningen, en er wordt vanuit gegaan dat sociale huurders niet bezig zijn met de vormgeving van hun woning, laat staan met het beleid rond sociale huisvesting (Vervloesem & De Decker, 2008).
Maar aan het beeld over de (reeds bestaande) sociale huisvesting an sich verandert er zo niks, in tegendeel. Het bevestigt het discours van de ‘slechte huurder’, die hopelijk door enkele “goede huurders” op “het juiste pad” wordt gehouden, die enkel overleeft en verder niet wil bezig zijn met de vormgeving van sociale huisvesting.
Het discours over de Bernadettewijk past perfect in dit plaatje: een ‘schimmelende’ sociale woonwijk met ‘slechte’ bewoners die in plaats van blij te zijn met de verhuis uit hun slechte woningen protesteren. Ze stellen bovendien onrealistische vragen, en het gesprek hierover wordt bijgevolg steevast uit de weg gegaan.
Hoop
In elk deel van het discours over sociale huisvesting schuilt een waarheid, al mist dat discours vaak nuancering en blijft het de vraag of we vooruit geraken door de “schuld” bij mensen en/of instituten te leggen. De sociale huisvestingssector verdient meer nuance, waarbij ik er graag vanuit ga dat iedereen de waarde van sociale woningen inziet, maar waar de discussie strandt op het vinden van zondebokken.
Je kan geen duurzame sociale woonwijk bouwen zonder de bewoners te betrekken in het proces over wat die “duurzaamheid” precies inhoudt.
Het discours van de incapable tenant in slechte huisvesting in een slecht systeem houdt de sociale huisvesting op de plek waar die al jaren staat. Is het dan niet dringend tijd voor dialoog, zodat we deze vicieuze cirkel kunnen doorbreken? Van mens tot mens, waarbij we samen nadenken over de wereld we willen leven, en welke plaats sociale huisvesting daarin inneemt?
Voor mij is dat de kern van duurzaamheid, niet het buzzword dat nu te pas en te onpas als reclame wordt gebruikt. Je kan — volgens mij — geen duurzame sociale woonwijk bouwen zonder de bewoners te betrekken in het proces over wat die ‘duurzaamheid’ precies inhoudt. Want het gaat niet enkel om de energie-efficiëntie of de bakstenen die je gebruikt. Het gaat om de mensen die er leven en hoe zij betekenis verlenen en geven aan die bakstenen.
En het fijne is: sociale huisvesting kan, eerder dan een probleem, een middel zijn voor sociale verandering. En zo schuilt er inherent hoop in de sector. We kunnen ervoor kiezen om “duurzaamheid” samen met “participatie” ter harte te nemen in het zoeken naar het bouwen aan de toekomst en sociale huisvesting als drijfveer voor die toekomst te zien. Want waar we vandaag voor kiezen om te bouwen, gaat mee de toekomst in. Is dat geen mooi en hoopvol idee?
Lies Hens heeft Sociaal Werk gestudeerd aan de UGent en vervangt momenteel de coördinator van de Stadsacademie. Met haar thesis “Duurzame stedelijke ontwikkeling in sociale huisvesting. Een etnografisch onderzoek in de Sint-Bernadettewijk in Gent” won ze de eerste editie van de FUTUREproef award.
FUTUREproef is een initiatief van Green Office Gent om duurzame masterproeven in de kijker te zetten en tot bij relevante organisaties en individuen te brengen.