Marc Broere (Vice Versa)
MO*talks 'De kracht van tegenmacht'
“‘Is een middenveld dat zich beperkt tot de nationale grenzen een vogel voor de kat in een autoritaire staat?’
Marc Broere, hoofdredacteur van Vice Versa, een Nederlands tijdschrift over ontwikkelingssamenwerking, boog zich op onze MO*talks over de vraag of het middenveld in autoritaire landen gebaat is bij steun van westerse ngo’s. Zijn antwoord lees je hier.
Marc Broere, hoofdredacteur van Vice Versa
© deBuren
De stelling die ik meegekregen heb, luidt: Een middenveld dat zich beperkt tot de nationale grenzen is een vogel voor de kat in een autoritaire staat. Dat lijkt een hele logische stelling. Er wordt eigenlijk mee gezegd dat het goed zou zijn dat maatschappelijke organisaties in landen met een autoritaire staat contacten zoeken met organisaties in de ‘vrije wereld’ omdat die hen bescherming kunnen geven.
Gevoelsmatig ben ik geneigd die stelling met JA te beantwoorden. Het is denk ik ook iets dat maatschappelijke organisaties in België of in Nederland graag willen horen omdat ze zich graag als helpers zien van mensen en organisaties elders op de wereld. Maar de praktijk is denk ik toch een stukje weerbarstiger. En de stelling is makkelijker gezegd dan dat die in de praktijk uitpakt.
Laat ik die weerbarstigheid eens illustreren met een concreet voorbeeld. Neem een land als Oeganda, waar ik zelf als journalist al sinds 1992 met grote regelmaat kom. En dan wil ik even inzoomen op de positie van homoseksuelen. Deze positie in de samenleving is niet bepaald te benijden omdat president Museveni en zijn vrouw Janet het als een ziekte zien die te genezen is.
Toch werd homoseksualiteit altijd oogluikend getolereerd en zo lang je er niet te openlijk voor uitkwam, kon je een redelijk normaal leven leiden. Tot Oegandese homo-activisten samen met westerse maatschappelijke organisaties openlijk campagne gingen voeren voor de rechten van homo’s. President Museveni reageerde als door een wesp gestoken en voerde kort daarop een verscherpte homowet in, waarin homo’s gevangenisstraffen tot levenslang konden krijgen en waarin iedere burger verplicht werd om homo’s aan te geven bij de politie.
De gevreesde paparazzi krant The Red Pepper begon namen te publiceren van homo’s en homoactivisten, waarna verschillende van hen de afgelopen jaren mishandeld of vermoord zijn. Wat goed bedoeld en ook heel legitiem was, namelijk campagne voeren voor de rechten van homo’s, had uiteindelijk een averechts effect. Voordat westerse maatschappelijke organisaties campagne gingen voeren was de positie van homoseksuelen in Oeganda al niet te benijden, maar nadat ze lokale activisten begonnen te ondersteunen zijn Oegandese homo’s eigenlijk vogelvrij verklaard. Van bescherming vanwege contacten met westerse organisaties was eigenlijk geen sprake. Integendeel zelfs
We praten vandaag over het maatschappelijk middenveld dat wereldwijd onder druk staat. Het is een trend die zich helaas steeds verder doortzet. En daarbij zie je dat juist die echte of vermeende contacten met organisaties uit het Westen vaak wordt gebruikt door regeringen om nóg strengere wetten in te stellen en op te treden tegen maatschappelijke organisaties. Door lokale maatschappelijke organisaties te brandmerken als spreekbuis van het Westen en door steeds strengere eisen te stellen aan het ontvangen van buitenlandse financiering proberen overheden kritische organisaties vleugellam te maken.
Juist contacten met het buitenland geeft autoritaire regimes een stok achter de hand om kritische organisaties aan banden te leggen.
Je ziet het bijvoorbeeld aan het jargon dat gebruikt wordt. In Rusland zijn ngo’s sinds 2012 verplicht om zich als foreign agent, buitenlandse agent, te registreren wanneer zij geld uit het buitenland ontvangen of zich bezighouden met politieke activiteiten. Het stempel buitenlands agent heeft een duidelijke connotatie met Koude-Oorlogpraktijken en impliceert dat de betreffende organisatie een spion is van het Westen.
Ook in India, de grootste democratie ter wereld, worden kritische ngo’s gebrandmerkt als vijanden van de staat en geïntimideerd. En probeer als werknemer van een westerse middenveldorganisatie maar eens een visum voor India te krijgen. Het is, denk ik, een van de weinige landen ter wereld waar je eenvoudiger als journalist een visum krijgt dan als medewerker van een westerse ngo.
Om een lang verhaal kort te houden. Juist contacten met het buitenland geeft autoritaire regimes een stok om kritische organisaties mee te slaan. Het is dus een zaak van uiterste voorzichtigheid en terughoudendheid. De stelling klopt dus niet.
Wat kun je dan wél doen?
Gelukkig kan je wel degelijk een aantal dingen doen. In de eerste plaats:
1-Wees vooral solidair achter de schermen en via stille diplomatie
Autoritaire leiders zijn niet erg onder de indruk van westerse maatschappelijke organisaties en gebruiken ze zoals ik aangaf als argument om de speelruimte van lokale organisaties verder te beperken.
Maar waar ze wel gevoelig voor zijn, is kritiek van machtige organen die ze niet zomaar even weg kunnen zetten. Een goed voorbeeld is Hongarije. Leider Orban schrikt er niet voor terug om de Soros Foundation of Amnesty International het werken erg lastig of onmogelijk te maken, maar hij werd diep in z’n ziel geraakt toen zijn land veroordeeld werd door het Europees Parlement. Je kunt als westerse organisaties achter de schermen en buiten de publiciteit om lobbyen bij nationale en internationale politieke organen om politieke druk uit te oefenen.
We zagen dat afgelopen week ook bij Brazilië. President Bolsonaro is niet onder de indruk van maatschappelijke organisaties die protesteren tegen de bosbranden in de Amazone, maar was buitengewoon geïrriteerd toen de G7 -de machtigste wereldleiders- hulp aanbood om de branden te blussen. Voor echt machtige en breed samengestelde instituties zoals een Europees Parlement of G7 blijken autoritaire leiders wel degelijk gevoelig te zijn, ook omdat ze graag erkend willen worden door deze instituties.
2-Maak lokale organisaties juist minder afhankelijkheid van het Westen
Een van de belangrijkste manieren is om lokale organisaties te ondersteunen is door ze juist minder afhankelijk te maken van het Westen. Ik vind dat westerse middenveldorganisaties de plicht hebben om hun zuidelijke partners met wie ze een financieringsrelatie hebben minder afhankelijk te maken van die financiering.
Lokale maatschappelijke organisaties in Afrika, Latijns-Amerika en Azië, en misschien ook wel Oost-Europa, zijn afhankelijk geworden van financiering uit het Westen.
Een belangrijk wapen hiervoor is de zogeheten domestic resource mobilisation. Dat zijn alle vormen van geven -in geld, tijd en natura- die vanuit de lokale gemeenschap zelf komen. Volgens een recent gepubliceerd onderzoek van INTRAC, een Brits onderzoeksbureau, bestaat er een positieve relatie tussen lokale fondsenwerving in tijd en geld, en maatschappelijke ruimte van organisaties omdat regeringen minder snel geneigd zijn om maatschappelijke organisaties aan te pakken die een sterke lokale achterban hebben.
Wat je vandaag de dag ziet is dat lokale maatschappelijke organisaties in Afrika, Latijns-Amerika en Azië, en misschien ook wel Oost-Europa, afhankelijk zijn geworden van financiering uit het Westen. Dan heb ik het over milieuorganisaties, vrouwenorganisaties, mensenrechtenorganisaties, ontwikkelingsorganisaties. Dat betekent ook dat hun agenda in grote mate bepaald wordt door de belangen en prioriteiten van hun donors.
Het heeft ertoe geleid dat steeds meer lokale organisaties geen verantwoording meer afleggen aan de mensen die ze vertegenwoordigen. Nee, ze zijn bijna al hun tijd kwijt aan het verantwoording afleggen aan hun westerse geldschieters.
Op deze manier zijn veel lokale middenveldorganisaties losgezongen geraakt van de realiteit en de mensen die zij vertegenwoordigen, wat het makkelijker maakt voor autoritaire overheden om ze weg te zetten als spreekbuis van het Westen.
Lokaal fondsenwerven en lokaal je achterban mobiliseren dwingt organisaties zich weer dieper in de maatschappij te wortelen en maatschappelijke verantwoording af te leggen over hun keuzes. Dat maakt organisaties geloofwaardiger als vertegenwoordiger van lokale belangen en zorgt daarmee ook voor een sterke onderhandelingspositie tegenover de overheid.
Wanneer mensen uit de gemeenschap zelf bijdragen aan een maatschappelijke organisatie, kopen ze daarmee een stukje eigenaarschap en zullen ze daardoor eerder zelf de doelen van de organisatie uitdragen.
3-Een gezamenlijke taal ontwikkelen
Tot slot is het heel essentieel dat progressieve krachten wereldwijd elkaar meer gaan ontmoeten, vooral ook om een gemeenschappelijke taal te ontwikkelen en gezamenlijk te handelen. Toen ik dit verhaal aan het voorbereiden was moest ik daarbij denken aan het World Social Forum dat een tijd lang jaarlijks plaatsvond als tegenhanger van het World Economic Forum in Davos. Het bestaat nog steeds maar heeft niet meer die glans en uitstraling die het had in de periode tussen 1999 en 2006 toen het een aantal keer in Porte Alegre in Brazilië en in Mumbai in India werd georganiseerd en waar vele tienduizenden mensen samenkwamen.
Ik denk dat het tijd wordt dat iets dergelijks als het World Social Forum weer nieuw leven wordt ingeblazen, maar dan qua onderwerpen iets meer aangepast aan de huidige uitdagingen in de wereld.
Boeren uit Colombia, vissers uit India, vakbondsmensen uit de VS en Europa, dierenvrienden, kritische landbouwers, kerkelijke hulporganisaties, de milieubeweging, vrouwengroepen, wetenschappers, solidariteitscomités, voormannen en voorvrouwen van sociale bewegingen uit Latijns-Amerika, Afrika en Azië, en duizenden mensen die buiten elke organisatie om gekomen waren om inspiratie op te doen voor hun strijd voor een rechtvaardige wereld.
Ik denk dat het tijd wordt dat iets als het World Social Forum nieuw leven wordt ingeblazen, maar dan qua onderwerpen iets meer aangepast aan de huidige uitdagingen in de wereld. Waarbij het naar mijn mening vooral zou moeten gaan om een goed inhoudelijk en pakkend verhaal tegenover dat van populistisch rechts te zetten en om een links alternatief te ontwikkelen.
Als je nu kijkt naar de mondiale uitdagingen van deze tijd, dan worden die door populistische partijen en autoritaire leiders gebruikt om zelf legitimiteit op te bouwen en in te spelen op het onderbuikgevoel van de “gewone man”.
Of het nu gaat om Trump in de VS, Orban in Hongarije, Bart de Wever in België, Baudet of Wilders in Nederland, Bolsonaro in Brazilië, of Poetin in Rusland. Ze hebben allemaal een simpele lezing van de wereld en hanteren daarbij allemaal dezelfde strategie: de ander framen als bedreiging.
Of het nu om de migrant, de asielzoeker, de moslim, de journalist, de activist of de “klimaatdrammer” gaat. Zij vormen een bedreiging. Dit verhaal vertellen ze op een spectaculaire manier en herhalen ze op een gedisciplineerde manier. Daarbij zie je dat rechtse en populistische partijen in Europa zich profileren zich als de ridder die de westerse waarden beschermt. Ze zijn erin geslaagd om het discours en mediaframes over de ander grotendeels te bepalen door stemmingmakerij en het zaaien van angst. Progressieve krachten lijken hier vooralsnog geen aansprekend narratief tegenover te kunnen stellen.
In deze context is het van groot belang dat er ruimte komt voor nieuwe perspectieven die ‘het buitenland, de migrant en de vreemdeling’ een gezicht geven. Angst kun je alleen bestrijden met menselijke verhalen. Wij proberen dat met Vice Versa in Nederland te doen, MO* doet het hier in België. Er is denk ik een groeiende behoefte aan meer duiding en het contextualiseren van vraagstukken rondom migratie, internationale solidariteit, klimaat en de multiculturele samenleving. Daarin kunnen maatschappelijke organisaties hier en daar elkaar vinden en samen optrekken en dat biedt uiteindelijk een duurzame bescherming op de lange termijn.
Het gaat om het kantelen van de negatieve frames over “het buitenland” en de ander en tegenwicht bieden en tegenmacht creëren aan het rechtse narratief wat draait op angst en stemmingmakerij. Dan neem je uiteindelijk het draagvlak voor autoritaire leiders weg en versterk je de democratie wereldwijd.
Marc Broere is hoofdredacteur van Vice Versa en auteur van een aantal boeken waaronder ‘De Bewogen Beweging -50 jaar mondiale solidariteit’ (met Hans Beerends), ‘Berichten over Armoede -een journalistieke kijk op ontwikkelingssamenwerking’, en ‘Minder Hypes, Meer Hippocrates -een positieve injectie voor de ontwikkelingssector’ (met Ellen Mangnus).