Pieter Leenknegt
Vijf jaar sdg’s, een terugblik
“‘‘En voor u, mevrouw, een regenboogspoeling?’’
Pieter Leenknegt maakt de balans op van vijf jaar Duurzame Ontwikkelingsdoelen (sdg’s) en de daaraan verbonden Agenda 2030 voor duurzaamheid. Het grootste gevaar komt volgens hem van 'regenboogspoeling': wanneer staten en bedrijven de sdg's enkel gaan toepassen voor de schone schijn.
David Monniau / Wikimedia (CC BY-SA 3.0)
Pieter Leenknegt maakt de balans op van vijf jaar Duurzame Ontwikkelingsdoelen (sdg’s) en de daaraan gekoppelde Agenda 2030 voor duurzaamheid. Het grootste gevaar voor de realisatie van de doelen komt volgens hem van zogenaamde ‘regenboogspoeling’ met de 17 veelkleurige sdg’s. Met andere woorden: van bedrijven of staten die zich een goed imago willen aanmeten zonder ten gronde iets te veranderen aan hun schadelijke praktijken.
De sdg’s, de duurzame ontwikkelingsdoelen van de lidstaten van de Verenigde Naties, zijn intussen al vijf jaar een feit en hebben het eerste derde van hun looptijd afgelegd.
Maar ze bieden geen kader voor een aantal fundamentele zaken: niet voor de invraagstelling van het heersende internationaalrechtelijke, economische of handelsmodel, niet voor een herschikking van geopolitieke machtsevenwichten, noch voor een uitbreiding van het arsenaal van mensenrechten. Dat lag in 2015 ook niet echt in het verschiet, toen de regeringen van de 193 VN-lidstaten rond de tafel zaten.
Wat velen in die periode wél verraste, was het gemak waarmee het Globale Zuiden instemde om de ontwikkelingsagenda die na de Millenniumdoelen (die in 2015 afliepen, red.) kwam te laten samenvloeien met de duurzaamheidsagenda. Het belang van die fusie kan nauwelijks overschat worden.
Het belang van de fusie tussen de ontwikkelingsagenda en de duurzaamheidsagenda kan nauwelijks overschat worden.
Lange tijd voordien was er al de duurzaamheidsagenda Agenda 21, gestold uit de eerste Rio-Conferentie in 1992. Maar die faalde — zoals Mark Halle vaak in herinnering brengt — omdat hij gewoon naast andere internationale agenda’s bleef bestaan. Met name naast die van de internationale financiële instellingen, die zich niets aantrokken van de afspraken in Rio.
Met Agenda 2030 bewijzen alle actoren van formaat een dienst, of op zijn minst lippendienst, aan één globale agenda. Dat is onmiskenbaar een stap voorwaarts: een gezamenlijk vocabularium voor een gedeelde marsrichting, zij het met de gebruikelijke marge voor eigen accenten.
Constructiefouten?
Enkele maanden na het vastleggen van de sdg’s was er de klimaattop van Parijs en werd de sdg-klimaatagenda, verwoord in het zeer bondig opgestelde ontwikkelingsdoel 13 (kortweg sdg13), verschoven richting het Klimaatakkoord. Door diezelfde regeringen die de sdg’s hadden aangenomen. Maar dat hoeft zeker niet als een zwaktebod te worden gelezen, eerder als een verdere uiting van streven naar samenhang en complementariteit. Of dat genoeg is als ‘paradigmaverschuiving’ laat ik u zelf beslissen.
Het concept van de Sustainable Development Goals (sdg’s), met een focus op leefmilieu dus, was in 2011 geen initiatief van de nordic usual suspects. Het waren twee Latijns-Amerikaanse ontwikkelingslanden, Guatemala en Colombia, die het initiatief namen. Dat is weinig bekend bij het publiek en geeft aan hoezeer onze wereld was veranderd sinds het begin van het tijdperk van de Millenniumdoelen.
Akkoord: bepaalde sdg-streefdoelen hadden wat specifieker gemogen, een enkele globale indicator oogt al eens dubieus. En de multilaterale opvolging en evaluatie van de landenprestaties heeft weinig te maken met het afdwingen van de afgesproken doelen.
Het is zeker ook de taak van parlementen en het middenveld om regeringen tijdig en grondig bij te les te houden.
Maar zoals de Agenda 2030 het zelf aangeeft: rekenschap geven aan de burgers over de uitvoering van de agenda’s vindt in eerste instantie plaats op nationaal niveau. Het is dus zeker ook de taak van parlementen en het middenveld om regeringen tijdig en grondig bij de les te houden, vooraleer ze naar de jaarlijkse VN-hoogmis in New York te kijken voor verlossing.
Al die kritische toeschouwers zetten regeringen er blijkbaar toe aan om, waar nodig, de uitvoering en uitleg van de Agenda 2030 voldoende bij de tijd en relevant voor de nationale context te houden.
Zo beweren academische kniesoren dat sdg2 (Zero Hunger) zich niet buigt over het probleem van overvoeding maar zich wel blindstaart op ondervoeding, net als de Millenniumdoelen zaliger.
Maar de critici krijgen ongelijk wanneer je bijvoorbeeld kijkt naar de rapporten die staten constant publiceren. Een reeks Europese en Latijns-Amerikaanse landen deed de voorbije jaren nadrukkelijk onderzoek naar sdg 2.2, die ook over overvoeding gaat en niet enkel over ondervoeding. Die landen leverden daar ook statistieken over aan. Overvoeding is een probleem waar deze landen én andere ontwikkelings- en groeilanden steeds meer mee kampen.
Bij die creatieve invulling van de Agenda 2030 knelt het schoentje dus niet. Waar dan wel?
Van greenwashing naar regenboogspoeling
Ik ontwaar twee grote categorieën risico’s voor het succes van Agenda 2030. Eén: afvalligheid van vrijbuitersregimes, in landen die zich eerder nochtans tot de Agenda hadden verbonden. En twee: dat mensen de Agenda gaan associëren met zij die de geloofwaardigheid ervan in diskrediet dreigen te brengen.
Over de eerste categorie kan ik kort zijn: het gaat uiteraard over de Trumps en Bolsonaro’s van deze planeet. Die gaven en geven hun administraties met de regelmaat van de klok instructie om openlijk voorbehoud aan te tekenen bij de hele agenda, binnen VN-fora en elders. In het geval van de Verenigde Staten gaat het dan over de hele agenda, terwijl Brazilië het moeilijk heeft met delen ervan (onder meer het progressieve taalgebruik over seksuele en reproductieve rechten in sdg3, Good Health and Well-Being, en sdg5, Gender Equality). De voorgangers van beide leiders hadden zich nochtans geëngageerd tot de agenda.
En evengoed zijn er anderen die, zij het op minder gedeclareerde of openlijke wijze, onder bepaalde van de 17 doelstellingen en 169 targets uit wensen te komen.
Maar ik wil het vooral hebben over de tweede categorie risico’s. Het gaat om een fenomeen dat bekendstaat onder de plastische term ‘regenboogspoeling’ (rainbow washing).
We kennen al de term groenspoeling, of greenwashing: die houdt in dat staten of ondernemingen zich een groen imago proberen aan te meten via enkele gratuite financieringen of liefdadigheidsinitiatieven. Dat doen ze dan zonder ten gronde iets te veranderen aan milieuschadelijke praktijken in hun kernbezigheden.
De thematische breedte van Agenda 2030 zorgt voor het risico op een “rainbowwashing” met de hele regenboog van de veelkleurige sdg-icoontjes.
Laat de thematische breedte van Agenda 2030 nu juist de risico’s op zo’n cosmetische spoeling vermenigvuldigen. Want het risico blijft in dit geval niet beperkt tot de groene thema’s, maar kan over de hele regenboog van de veelkleurige sdg-icoontjes worden uitgesmeerd.
In de context van de sdg’s wordt van ondernemingen verwacht dat ze zich inschrijven in de internationale agenda, dat ze hun bedrijfspraktijk verduurzamen en de samenleving zo hefbomen aanreiken. ‘To move from billions to trillions’, in termen van duurzame ontwikkeling.
Maar grote bedrijven in het bijzonder bezitten geduchte pr-machines. In een context van verwoede concurrentie zijn die tuk op imagowinst aan de laagste prijs.
Hoe dat kan verkeren, illustreert de klacht van een ontwikkelingswerker tijdens het High Level Political Forum in New York in 2017. De man plaatste toen terecht vraagtekens bij de manier waarop het Braziliaanse Odebrecht-conglomeraat zichzelf bewierookte voor inspanningen bij het wegwerken van het glazen plafond in hun personeelskader, onder het mom van sdg 5 (Gender Equality).
Het gaat hier om een onderneming die berucht is voor smeergeldaffaires die regeringen in een heel subcontinent in nauwe schoentjes bracht. Die regeringen hinderden daarmee op vrij kolossale wijze de uitvoering van sdg-streefdoel 16.3 voor corruptievermindering.
Nog problematischer wordt het wanneer de VN zelf, de bakermat van al die multilaterale (duurzame) ontwikkelingsagenda’s, in naam van de sdg’s in zee gaat met dubieuze partners.
Neem nu de grote baas van een Nigeriaans olie- en gasconcern, die constant VN-panels allerhande afdweilt. Daar mag hij vertellen hoe een stichting die zijn bedrijf oprichtte, projecten tegen honger en waterschaarste organiseert in door Boko Haram geteisterde gebieden in zijn land. Hoe een Spaans multilateraal financieringsvehikel, haastig van mdg- naar sdg-fonds omgedoopt, hem daarbij tot duurzaamheidskampioen uitriep. En hoe zijn initiatieven een tijd lang werden gepromoot als voorbeeldpraktijk op de duurzameontwikkelingswebsite van de VN zelf.
Op basis van dit alles ging de man een Private Sector Advisory Group voorzitten, die de Nigeriaanse president adviseerde op het vlak van duurzame ontwikkeling. De Nigeriaanse vertegenwoordiger van de privésector prijsde tijdens ‘s lands eerste duurzaamheidsexamen voor de VN in 2017 dit adviesmodel ook aan aan de rest van Afrika.
Maar dit alles is een vijgenblad van liefdadigheidswerk, dat ten grondslag ligt aan dit adviesmodel. Het kan moeilijk verhullen dat de hoofdactiviteit van het bedrijf, namelijk fossiele brandstoffen oppompen, de verwezenlijking van sdg7 (Duurzame Energie) en sdg13 (Klimaatactie) fundamenteel in de weg staat.
Een bijzonder te wantrouwen speler
Je zou er van mogen uitgaan dat de VN de duurzaamheid van de eigenlijke bedrijfsactiviteit als een belangrijk criterium hanteert voor de partnerschappen die het aangaat in naam van de sdg’s. En dat het wie daar manifest niet aan beantwoordt zonder meer weert?
Maar de praktijk leert dat de VN en haar agentschappen en programma’s daar al eens snel overheen gaan, in hun wanhopige zoektocht naar privépartners en centen. Zo was het Joint Fund for the 2030 Agenda al jaren – en succesvol – miljoenen fondsen aan het werven bij een aantal van onze buurlanden en de Europese Commissie. (Dat soms al even wanhopig op zoek is naar originele of vernieuwende vehikels voor hun te besteden ontwikkelingsgelden). En dat lang voor er van een duidelijke lijst criteria voor samenwerking met privépartners sprake was.
De fossielebrandstoffensector is een bijzonder te wantrouwen speler. Hun extractieve activiteit die broeikasgassen uitstoot is inherent en onverbeterlijk onduurzaam. Ze heeft ook een onverkwikkelijke reputatie in termen van lobbywerk bij de totstandkoming van nationale en internationale regelgeving.
Meer zelfs, de vingerafdrukken van de fossielebrandstoffensector zijn vrijwel met zekerheid terug te vinden in de formulering van het anders onverklaarbaar weinig ambitieuze sdg-streefdoel 12.c.
Deze voorziet het ‘rationaliseren’ van fossiele brandstoffensubsidies, en dan nog enkel diegene die ‘inefficiënt’ zijn en ‘afvalproducerende consumptie aanmoedigen’, en wel ‘in overeenstemming met de nationale omstandigheden’ en met nog een rits andere caveats ten bate van ontwikkelingslanden.
Die formule is niet alleen een sterk aangelengde versie van het zes jaar voordien tijdens de G20-bijeenkomst in Pittsburgh gemaakte engagement rond het laten uitdoven van dergelijke subsidies. Ze is, zoals wakkere waarnemers hebben opgemerkt, ook intern onverenigbaar met andere, minder timide streefdoelen onder sdg 12.
Denk maar aan het duurzame beheer en efficiënt gebruik van natuurlijke hulpbronnen (12.2), het aannemen van duurzame bedrijfspraktijken (12.6) en het ondersteunen van versterkte wetenschappelijke en technologische mogelijkheden in de richting van duurzame consumptie- en productiepatronen in ontwikkelingslanden (12.a) – en met hoger reeds voornoemde sdg’s 7 en 13 tout court.
Het kan ook een stuk dichter bij huis, en buiten de fossiele sfeer. Recent onderzoek van de universiteit van Sheffield wees uit dat in de thee- en cacaosectoren vrijwel geen verschillen werden vastgesteld in leef- en werkomstandigheden op plantages die al dan niet aan consumentenlabels en certificatieprocessen rond eerlijke handel deelnamen. Het betalen van een extra premie boven op de kostprijs in de kleinhandel, dat was zowat het enige waar je als consument van als ‘eerlijk’ verhandelde thee of chocolade zeker van kan zijn, zo blijkt.
Voorbeeld
Neem nu het voorbeeld van multi-stakeholder-samenwerkingsverbanden tussen overheden, de private sector en ngo’s die in meerdere landen opgezet worden om specifieke sectoren en/of transnationale aanvoerketens te verduurzamen.
Te dien einde worden in naam van de sdg’s al eens algemene engagementen uitgesproken in termen van leefbaar loon voor arbeiders, het tegengaan van ontbossing en de strijd tegen kinderarbeid. Maar wie verifieert of die engagementen in lijn liggen met bijvoorbeeld het wereldwijd afgesproken sdg-streefdoel 15.2 inzake ontbossing en de daarin voorziene tijdslijn? Wie controleert of er in dergelijke engagementen überhaupt sprake is van een concreet streefdoel (bijvoorbeeld inzake kinderarbeid – of wordt dat gewoon mee verondersteld als een automatisch trickle down-resultaat van het handhaven van leefbare lonen)?
Vaak wordt aan deelnemende firma’s de keuze gelaten om zich ofwel in te schrijven in een relevante erkende certificeringsstandaard ofwel te voldoen aan een bedrijfseigen duurzaamheidsprogramma.
Stel nu dat een aantal deelnemers de notie van te bestrijden kinderarbeid binnen hun bedrijfseigen programma geheel op eigen buikgevoel definiëren als ‘gedwongen kinderarbeid’, een vernauwing – en eigenlijk zelfs een tautologie – die vloekt met alle internationale standaarden en afspraken ter zake (zowel in Agenda 2030 als in de onderliggende fundamentele IAO-Conventies). Kan dan eigenlijk nog gesproken worden van een sterk plan ter uitvoering van de sdg’s… of eerder van een vrijbrief, een vrijblijvende subsidie aan de deelnemers van het samenwerkingsverband?
Zorgplicht
Voor vele ngo’s geeft casuïstiek als deze steevast aan dat van het bedrijfsleven meer sluitende, zelfs gerechtelijk afdwingbare engagementen mogen worden verwacht inzake fundamentele mensenrechten en respect voor het leefmilieu waarin het opereert. Er wordt dan al eens verwezen naar het in Genève lopende multilateraal onderhandelingsproces over een verdragsinstrument inzake bedrijven en mensenrechten.
Het is een denkspoor rond een meer juridisch bindende vorm van zorgplicht voor ondernemingen, dat ook door steeds meer individuele westerse regeringen in hun interne rechtsordes wordt bewandeld. Wat daar wordt voorgesteld is dus een stuk “bijtender” en directer dan de vrijwillige engagementen op de tijdslijn van Agenda 2030, ook al zijn de inhoudelijke doelstellingen dan voor een groot stuk gelijklopend.
We kunnen alvast concluderen dat we er zonder getrouwe afstemming op de globaal afgesproken streefdoelen niet komen, en dat zulks even goed of zelfs des te meer geldt voor initiatieven waar privéspelers hun eigen imago wensen te verbinden aan dat van de Agenda 2030. Als er al te veel ruis op die lijn komt, komt ook het imago van de Agenda zelf in het gedrang, en dat kan nooit de bedoeling zijn geweest.
Regenboogspoeling, of guilt by association met spelers die een loopje nemen met de globaal gezette streefdoelen of –termijnen kan op termijn even fataal zijn voor de Agenda als een te groot aantal sleutelspelers die deze openlijk zouden afvallen. Laat het een aanbeveling zijn voor het ons resterende ‘decennium van de actie’.
Pieter Leenknegt is Belgisch diplomaat in Genève, en was dat voorheen ook in Kaboel en Nairobi. Tot en met de zomer van 2019 was hij het Belgische contactpunt voor VN-rapportering inzake Agenda 2030, en in 2017 fungeerde hij ook als één van beide penhouders van het eerste Belgische National Voluntary Review-rapport aan de VN. De hierboven vertolkte standpunten zijn in eigen naam en kunnen dus niet worden beschouwd als een officieel standpunt van de FOD Buitenlandse Zaken.