De echte oorzaak van de Griekse crisis ligt bij de banken

Frank Vanaerschot

23 juni 2015
Opinie

De echte oorzaak van de Griekse crisis ligt bij de banken

De echte oorzaak van de Griekse crisis ligt bij de banken
De echte oorzaak van de Griekse crisis ligt bij de banken

Griekenland leende vanaf 2010 al 254 miljard euro van de Europese Centrale Bank, de Europese Commissie en het Internationaal Monetair Fonds. 89 procent van dat geld diende om schuldeisers -voornamelijk banken- terug te betalen. Intussen blijven die banken buiten schot, al lagen zij meer aan de basis van de crisis dan spilzieke overheden, zegt Frank Vanaerschot van de ngo Fairfin.

Alle Zuid-Europese landen die in de problemen kwamen tijdens de eurocrisis kregen het verwijt dat hun staatsapparaat niet goed functioneerde, en dus moest er diep gesneden en hard hervormd worden. Griekenland wordt boendien als een uitzonderljik problematisch geval voorgesteld.

Maar indien Griekenland de koploper is van een klas slechte Europese leerlingen, waarom hebben grote Europese banken er dan zoveel geld aan geleend? Duitse banken leenden voor 2009 704 miljard euro aan Griekenland, Ierland, Italië en Spanje. De Franse banken BNP Paribas en Credit Agricole 477 miljard euro. Zijn die banken hun huiswerk vergeten te maken?

Privatisering van de banken

Niemand zou ooit te weten komen wt er met het geleende geld gebeurde

Het excessief leengedrag van Noord-Europese banken in Zuid-Europa kwam tot stand in een specifieke context. In de jaren 90 werden banken in heel wat Europese landen geprivatiseerd. In Duitsland en Frankrijk, maar ook in eigen land. In 1997 werden financiële diensten bovendien geliberaliseerd door de Wereldhandelsorganisatie en moesten Europese banken met Amerikaanse banken concurreren. Deze twee gebeurtenissen vielen samen met de introductie van de euro in 1999-2002. Europese banken genoten allemaal een goede kredietwaardigheid (rating) en konden bijgevolg goedkoop lenen, maar hadden weinig mogelijkheden tot uitbreiding in eigen land.

Tegelijkertijd werd de overheidsschuld van Zuid- en Noord-Europese landen op de eengemaakte Europese markt als ongeveer gelijkwaardig beschouwd, hoewel de economische situatie van deze landen sterk verschilde. Zo konden landen in de periferie op hun beurt ook veel goedkoper lenen dan voorheen. “Deze landen werd gezegd dat het licht uit was en ze (met de leningen) konden doen wat ze wilden. Niemand zou het ooit te weten komen,” schetst een Amerikaanse journalist. In verschillende Zuid-Europese landen was een schuldgedreven groeimodel het gevolg.

Creatie van een zeepbel

De erbarmelijke economische prestaties die tijdens de eurocrisis aan Zuid-Europese landen en hun cultuur toegeschreven werden, waren in realiteit een samenspel tussen Noord-Europese banken aan de ene kant en lokale politieke en economische elites aan de andere kant. In 2009 hadden buitenlandse banken – voornamelijk Europese – een blootstelling van 140 miljard euro aan investeringen in Griekenland.

Van die 140 miljard was 45 procent in de publieke sector geïnvesteerd, 16 procent in Griekse banken en 39 procent in de privésector (niet-financiële bedrijven en gezinnen). Griekse banken droegen vooral bij tot een zeepbel in privéschuld tussen 2001 en 2009: leningen aan huishoudens stegen met een factor 7, leningen aan bedrijven met factor 4. Leningen aan de publieke sector namen slechts met 20 procent toe.

Pixabay (CC 0)

Pixabay (CC 0)

Noord-Europese banken zoals Dexia waren medeplichtig aan corruptie.

Noord-Europese banken waren medeplichtig aan corruptie. Twee voorbeelden van Dexia. Deze Frans-Belgische bank heeft via haar dochter Sabadell mee een Spaanse luchthaven gefinancierd waar twee jaar na de inauguratie nog geen enkel vliegtuig gesignaleerd werd. Er staat wel een 24 meter hoog koperen standbeeld van Carlos Fabra, de vorige gouverneur van de regio en bezieler van wat men in Spanje de eerste ‘voetgangersluchthaven’ is gaan noemen. De nationale overheid stelde zichzelf garant voor de lening.

In Griekenland verschafte Dexia via haar Oostenrijks filiaal Kommunalkredit International in 2006 een lening van 25 miljoen euro aan Zografou, een buitenwijk van Athene. Het geld moest dienen om land te kopen voor een winkelcentrum. Het bleek echter dat het verboden was te bouwen op het voorziene terrein. De lening bleek bovendien illegaal , wegens niet goedgekeurd door een audit van de staat. Vijf jaar lang weigerde het nieuwe bestuur van Zografou om deze lening teug te betalen. In 2011 voerde het IMF druk uit op de nationale overheid om de lening plus intrest (45 miljoen euro) op zich te nemen als het verder toegang wilde hebben op de leningen van de Troika.

In de jaren dat Noord-Europese banken deze schuldenberg in de periferie van de Eurozone opbouwden, leek er geen vuiltje aan de lucht te zijn. Maar toen brak de Amerikaanse hypotheekcrisis uit.

Van bankencrisis naar Europese overheidsschuldencrisis

Die bankencrisis bereikte haar hoogtepunt met de val van de Amerikaanse investeringsbank Lehman Brothers in 2008. Er ontstaat een wereldwijde paniek op de beurzen en een groter bewustzijn van de risico’s en de kredietwaardigheid van financiële producten, financiële instellingen en overheidsschuld. De wijze waarop risico in de sector ingeschat werd, bleek niet te kloppen voor één type producten (herverpakte Amerikaanse hypotheekleningen) en leidde tot de vraag bij welke andere investeringen de risico’s mogelijk niet correct ingeschat werden.

 Patrick Stahl (CC by-sa 2.0)

De pers verzamelt voor het hoofdkantoor van Lehman Brothers na de ineenstorting van de bank in 2008

Patrick Stahl (CC by-sa 2.0)

Er is een vaag bewustzijn over de link tussen de bankencrisis en de eurocrisis die twee jaar later de Europese politiek zal gaan domineren. Het is echter minder geweten dat de trigger van de eurocrisis, het groeiende verschil tussen de rente op Duitse obligaties en obligaties van landen uit de periferie van de eurozone, ontstond op de dag dat Lehman Brothers omviel.

De trigger van de eurocrisis, het groeiende verschil tussen de rente op Duitse obligaties en obligaties van landen uit de periferie van de eurozone, ontstond op de dag dat Lehman Brothers omviel.

Rente op overheidsschuld die op 10 jaar terugbetaald moet worden

Bron: 10 year government bond rate for selected countries: ECB, http://sdw.ecb.europa.eu/ , in ‘Bassens ea, no more credit to Europe? (2013).

De grafiek hierboven toont duidelijk aan dat de intresten voor alle landen gelijk lopen tot in september 2008 (het hierboven vermelde gevolg van de Eurozone). Vlak na de val van Lehman Brothers stijgt de rente op Griekse en Ierse overheidsschuld, terwijl de Duitse daalt. De grafiek leert ons ook dat de eerste verlaging van de rating van Griekenland en Ierland volgt op een verhoging van de rente en er bijgevolg niet de oorzaak van is. Dit is nochtans wat verschillende politici beweerden toen de eurocrisis opflakkerde. Ratingagentschappen zijn in de realiteit slechts een van de vele schakels in een problematische financiële sector. De echte oorzaken liggen dieper.

Wantrouwen op de financiële markten

Deze snelle omslag van bankencrisis naar eurocrisis werd gevoed door specifieke marktmechanismen. Het besef dat Europese grootbanken een grote blootstelling aan de Amerikaanse huizenmarkt hadden (zonder te weten in welke mate dit precies het geval was), leidde ertoe dat Europese banken en investeerders wantrouwig werden om elkaar nog geld te lenen op de interbancaire markt. Die markt is van cruciaal belang voor grootbanken, aangezien ze goedkoop leenden van andere banken en er afhankelijk van werden om hun groei te financieren.

Noord-Europese banken probeerden hun investeringen in deze landen waar ze zo massaal en roekeloos geïnvesteerd hadden, nu zoveel mogelijk te beperken

Tot aan de val van Lehman Brothers waren Europese banken gewoon om overheidsobligaties van eurozone landen te gebruiken als onderpand voor leningen bij andere banken. Daarna vond een abrupte herdefiniëring plaats van wat als geschikt onderpand voor een lening op de interbancaire markt kon dienen. De Financial Times berichtte op 16 september 2008 dat heel wat banken enkel Duitse overheidsobligaties aanvaardden en vooral Griekse – en Italiaanse obligaties geweigerd werden.

In het bezit zijn van Zuid-Europese overheidsschuld werd plots een bron van gebrek aan liquiditeit. In de jaren die volgen gaan Noord-Europese banken hun investeringen in deze landen waar ze zo massaal en roekeloos geïnvesteerd hadden, nu zoveel mogelijk beperken, waardoor het moeilijker werd voor deze landen om aan krediet te geraken.

In 2010 kunnen Griekenland, Ierland, Portugal en Spanje zich niet langer financieren op financiële markten en verschaffen het IMF, de Europese Centrale Bank en de Europese Commissie noodleningen aan deze landen in ruil voor drastische besparingsprogramma’s. Een meer algemene eurocrisis heeft als gevolg dat de Europese Commissie controle krijgt over de begrotingen van lidstaten en de acute instabiliteit op financiële markten werd pas weggenomen doordat de Europese Centrale Bank koste wat kost de liquiditeit op markten wilde garanderen door miljarden in financiële markten te injecteren.

Risicoweging door banken: een riskante affaire

Dus: Europese banken worden geprivatiseerd en treden in concurrentie met Amerikaanse banken. Om te kunnen concurreren moeten ze groeien. De twee grote ‘speeltuinen’ daarvoor – om in het discours van premier Michel te treden - zijn: handel in complexe financiële producten en lenen aan de periferie. Die groei van hun eigen balans financieren ze door goedkoop te lenen bij andere banken. Maar het kapitaal van de aandeelhouders van deze banken, dat moet functioneren als een buffer tegen potentiële verliezen, groeit niet mee.

De verhouding tussen eigen kapitaal en schulden van de bank is namelijk de winstmachine van de aandeelhouders

De verhouding tussen eigen kapitaal en schulden van de bank is namelijk de winstmachine van de aandeelhouders. Hoe minder eigen kapitaal ze in de steeds verder groeiende bank steken, hoe meer winst ze maken. Want die winst moet onder minder aandelen verdeeld worden dan als er meer aandeelhouderskapitaal in de bank zou steken. Dat veronderstelt natuurlijk dat de bank geen verlies maakt, want met weinig eigen kapitaal kan een bank maar weinig verliezen slikken.

CC Andreas Wecker (CC BY-NC-ND 2.0)

Het fainanciële district van Frankfurt

CC Andreas Wecker (CC BY-NC-ND 2.0)

Maar dat is volgens de banken en toezichthouders geen probleem, want ze hebben een ongebreideld vertrouwen in hun eigen capaciteit om risico’s te voorzien en te berekenen. De wettelijke normen (Basel normen) die bepalen hoeveel kapitaal een bank in reserve moet hebben zijn niet gebaseerd op hoe groot de werkelijke balans is, maar op hoe groot de ‘risicogewogen balans’ is. Op deze balans moet een bank 8% eigen kapitaal aanhouden. Dit is een wat technisch aspect van de financiële sector, maar met een grote impact. In een geprivatiseerde financiële sector is het de risicoweging die in grote mate bepaalt waar een bank middelen toewijst en waar niet.

Risicoweging betekent concreet dat aan elk soort van investering die een bank kan doen, een risicogewicht wordt gehangen. Banken kunnen kiezen om het model van de toezichthouder te volgen of zelf een model te maken voor het wegen van risico’s. Volgens het risicowegingsmodel dat de toezichthouder zelf voorstelt, is het risicogewicht van leningen aan banken met een hoge rating 20 procent  en leningen aan Europese overheden 0 procent. Naarmate de rating van landen of bedrijven verlaagt, stijgt het percentage van de risicoweging. KMO’s en particulieren hebben geen rating, hun risicogewicht ligt vast op respectievelijk 100 procent en 75 procent.

Stel: een bank geeft een lening van 100 euro aan een andere bank met een hoge rating, een Europese lidstaat met een hoge rating, een KMO en een particulier. Op de echte balans staat er dan 400 euro, maar hoeveel staat er op de risicogewogen balans? Lening aan andere bank: 20% = 20 euro; lening aan Europese lidstaat: 0 procent  = 0 euro; lening aan KMO: 100 procent  = 100 euro; lening aan particulier: 75 procent = 75 euro. 20+0+100+75=400: op de risicogewogen balans staat er nu maar 195 euro, minder dan de helft dan de eigenlijke balans. Risicoweging zorgt er dus voor dat de balans waarvoor een bank eigen kapitaal moet aanhouden veel kleiner is dan de eigenlijke balans.

Een onduurzame schuldenberg als oplossing

Kijken we terug naar de totstandkoming van de Europese schuldenberg: Noord-Europese banken met een goede rating konden goedkoop lenen bij andere banken - die hiervoor weinig kapitaal opzij moesten zetten. Die banken leenden dit uit in Zuid-Europese landen, die door hun lidmaatschap van de eurozone een hogere rating hadden gekregen - en de Noord-Europese banken moesten er dus ook weinig kapitaal voor apart zetten. Het creëren van een onduurzame schuldenberg was dus mede door het systeem van risicoweging de meest winstgevende weg vooruit voor de Noord-Europese grootbanken.

Er is nauwelijks iets veranderd sinds de crisis van 2008

Politici beloofden na 2008 banken strenger te zullen gaan controleren. In 2010 werden de Basel regels voor kapitaalvereisten op Europees niveau aangepast. Maar er is nauwelijks iets veranderd; de risicoweging blijft overeind. Bovendien mogen banken nog altijd hun eigen model hanteren. Als we naar de verhouding tussen de risicogewogen balans en de echte balans kijken bij de grote banken in België, zien we dat risicogewogen balansen nog altijd veel kleiner zijn dan echte balansen en er geen noemenswaardige verandering is in vergelijking met 2008.

De percentages tonen aan hoe groot de risicogewogen balans is tov de balans in het jaarsverslag:  (cijfers afkomstig uit de jaarverslagen van de respectievelijke bankgroepen.)

  • BNP Paribas: 2008: (26%), 2014 (30%)

  • Deutsche Bank: 2008: (13%), 2014 (23%)

  • ING: 2008: (26%), 2014 (30%)

  • Belfius/Dexia: 2008: (25%), 2014 (25%)

  • KBC: 2008: (40%), 2014 (37%)

De cijfers zijn afkomstig uit de jaarverslagen van de respectievelijke bankgroepen.

In de periode na de crisis werden Noord-Europese banken uit de wind gezet voor de gevolgen van de implosie van de zelfgecreërde Zuid-Europese schuldenberg en werd de Troika opgericht om de Griekse bevolking een streng besparingsbeleid op te leggen zodat ze de banken konden terugbetalen.

Ook banken leenden meer geld dan ze konden terugbetalen, en investeerden in maatschappelijk en economisch onverantwoorde projecten, om de winst van de aandeelhouders veilig te stellen.

De sterke groei van banken, hun disfunctionele risicomodellen, hun gebrek aan voldoende eigen kapitaal om verliezen te slikken, hun afhankelijkheid van leningen van andere banken en het verleggen van hun activiteiten naar het handelen in vaak complexe financiële producten hebben allemaal bijgedragen aan de overheidsschuldencrisis, maar ze worden grotendeels genegeerd.

De schuld werd eenzijdig gelegd bij spilzieke overheden. Terwijl ook banken meer geld leenden dan ze zouden kunnen terugbetalen en investeerden in maatschappelijk en economisch onverantwoorde projecten – evengoed ‘spilziek’ waren dus – zij het niet om een standbeeld te krijgen, maar om de winst voor de aandeelhouders veilig te stellen.

Bij banken zijn niet megalomane personen of groepen het probleem, maar een slecht gereguleerd systeem dat kapitaal zeer onefficiënt toewijst. Terwijl de Griekse bevolking bestraft werd en de economie de dieperik in bespaard werd, hebben beleidsmakers in Europa enerzijds nagelaten de financiële sector ernstig te reguleren en anderszijds de mechanismen die de crisis veroorzaakten, succesvol in stand gehouden.

Misschien bestaat Europeaan zijn er vandaag in zich af te vragen hoe Europa er zou uitzien als we banken even hard zouden aanpakken als Griekenland.

Frank Vanaerschot is stafmedewerker bij Fairfin, een ngo die ijvert voor een duurzaam bankwezen.