‘Juist wij mogen niet zwijgen’

Nikola Edelsztejn

01 februari 2024
Opinie

Een joodse Nederlander spreekt zich uit tegen het leed van de Palestijnen

‘Juist wij mogen niet zwijgen’

‘Juist wij mogen niet zwijgen’
‘Juist wij mogen niet zwijgen’

Nikola Edelsztejn is één van de naar schatting 40.000 joodse Nederlanders. Hij spreekt zich uit tegen het leed van de Palestijnen: ‘Ik ken het verleden van het Joodse volk en derhalve verafschuw ik het heden van de Palestijnen.’

Robert Thiemann / Unsplash

Robert Thiemann / Unsplash

Nikola Edelsztejn spreekt zich als jonge joodse Nederlander uit tegen het leed van de Palestijnen: ‘Ik ken het verleden van het Joodse volk en derhalve verafschuw ik het heden van de Palestijnen. Juist wij mogen niet zwijgen.’

Ik ben er één van de ongeveer 40.000. Ik groeide op in de wijk die het epicentrum vormt van deze etnoculturele gemeenschap. Ik kreeg mijn eerste jaren les op een school gelieerd aan het geloof. Ik groeide op zonder een gram varkensvlees in huis, kende elk lied aangaande elke feestdag uit mijn hoofd. Ik hoefde maar naar mijn achternaam te kijken en wist: ik ben joods.

7 oktober 2023. Deze datum markeert de zoveelste zeer gewelddadige escalatie van het conflict tussen de staat Israël en Palestina. Ik voelde de bui meteen hangen. Aan de ene kant voel ik me verplicht contact op te nemen met mijn — weinige — familie in Israël en me te bekommeren om hun welzijn. Aan de andere kant stond ik — alweer — paraat om mensen duidelijk te maken dat mijn joodse achtergrond losstaat van de staat Israël.

Mijn bloed kookte van woede bij het zien van de bombardementen op het overvolle Gaza, bij het kijken naar de beelden van zwaar verminkte kinderen zonder enig vorm van perspectief op een vreedzame toekomst, bij het ene na het andere propagandistische filmpje van het Israëlisch leger dat ik zag.

Ik werd ook geconfronteerd met mijn vroegste kinderjaren, waarin ik in Amsterdam in de joodse kinderopvang en de joodse basisschool zat. Tijdens het opgroeien heb ik een steeds negatievere houding ten opzichte van de staat Israël aangenomen, maar het was lastig het zionisme volledig uit mijn leven te bannen. Na de zoveelste hervatting van het gewapend conflict was dit geen probleem meer.

Hatikvah in de gymzaal

Hoewel ik niet bijzonder veel herinneringen heb aan mijn kindertijd voor mijn twaalfde levensjaar, herinner ik me soms flarden uit de jaren die ik doorbracht in de kleuterklassen van een Amsterdamse joodse basisschool.

Ik herinner me — naast het inkleuren van kleurplaten — de religieuze vorming, bestaande uit het middaggebed en het aansteken van de kaarsen op vrijdag. Ook herinner ik me nog zeer goed de vieringen op Yom Ha’Atzmaut, de dag waarop Israël in 1948 de onafhankelijkheid uitriep. Door de gymzaal klonk het Israëlische volkslied en alle leerlingen zongen hoopvolle teksten over ‘de terugkeer van het Joodse volk naar het Heilige Land’.

Het leek me normaal. Ik wist niet beter dan het aanhoren van het Israëlische volkslied op de dag waarop Israël zich, volgens de doctrine, strijdbaar op de wereldkaart plaatste.

Na m’n vijfde levensjaar liep mijn avontuur op de joodse basisschool ten einde en werd ik op een andere school geplaatst: een montessorischool, zonder enige vorm van joodse identiteit. Ik vond het onwennig geen keppeltje meer te moeten dragen en om op die ene dag in mei de melancholische, doch hoopvolle klanken van het Hatikvah niet te horen. Ik belandde in een staat waarin ik mijn joods bewustzijn verder wilde ontwikkelen, om me te onderscheiden en om mijn identiteit niet uit het oog te verliezen. Ik wilde thuis de kaarsen aansteken, ik wilde op feestdagen de liedjes zingen, ik wilde in mei het Hatikvah horen: ik wilde joods zijn en joods uitdragen.

Ideologische ontwikkeling

Thuis werd het joodse geloof niet bepaald sterk uitgedragen. Sterker nog, er werd zo goed als niks mee gedaan. We wisten dat we joods waren, we aten geen varkensvlees en daarmee was alles wel gezegd. Mijn extreme vorm van het uitdragen van mijn joodse identiteit zwakte jaar na jaar af en was in het tweede jaar van mijn middelbare schoolcarrière ook zo goed als verdwenen.

Ik merkte op dat het jodendom en de staat Israël in het leven van mijn leeftijdsgenoten haast geen rol speelden. Alleen wanneer het geweld weer oplaaide kwam het onderwerp ter sprake. De sympathie voor Palestina had in de klas steevast de overhand. Waar ik eerst nog met alle, door familie vertelde, horrorverhalen en de bijbehorende smacht naar veiligheid en stabiliteit voor het Joodse volk probeerde een pro-Israëlisch standpunt in te nemen en duidelijk tracht te maken dat de stichting van de staat Israël ‘de enige juiste oplossing was voor de tijdloze problemen van de Joden’, nam dat pro-Israëlisch sentiment ook met het jaar af.

Op het gymnasium werd ik opgeleid tot een individualistisch, kritisch denker. Het kunnen opzijschuiven van de eigen waarden om een zo gebalanceerd mogelijke mening te kunnen vormen vormde een belangrijke pijler van onze schoolcultuur. Het spoorde me aan meer te leren over de ontstaansgeschiedenis van Israël, hetgeen resulteerde in het onderkennen van de wandaden die Israël al sinds de oprichting van de staat onderneemt tegen een significante groep van de oorspronkelijke bevolking, tegen de Palestijnen.

Ik las over de talloze beschuldigingen van oorlogsmisdaden aan het adres van het Israëlische leger, waarvan de eerste teruggaan tot de onafhankelijkheidsoorlog van 1948, het startpunt van een staartdeling aan plaatsnamen, aantallen en grafisch beeldmateriaal. Ik kon mezelf enkel nog luidop afvragen: wie kán dit nog goedpraten?

Ons verleden mag nooit het heden van een ander worden

Terug naar de meest gewelddadige escalatie van het geweld in de 21ste eeuw. Terug naar de man die de ledematen van zijn kind in vuilniszakken door de straten van Gaza vervoert. Terug naar there is a list’, een lijst die ondanks beweringen van het Israëlisch leger niet meer dan een kalender bleek te zijn. Terug naar de schrijnende realiteit. De situatie in Gaza is erbarmelijk en Israël heeft laten zien ditmaal geen druppel water bij de wijn te willen doen.

Wij hebben ons verleden en we moeten als Joodse gemeenschap laten zien dat wij geen enkele andere etnische groep ons verleden toewensen.

Families zijn verwoest, kinderen sterven nog voor ze ‘mama’ hebben leren zeggen en voor elk gebouw dat enigszins heropgebouwd kan worden heeft Israël alweer tien andere gebouwen tot de dorre vlakte platgebombardeerd.

Ik wil u even meenemen in het joods verleden: We werden uit onze huizen verdreven, we verloren onze banen, we mochten de parken, de bioscopen niet meer in, de wegen niet meer op. We werden gedwongen in ghetto’s te leven. We werden publiekelijk geëxecuteerd. Als we die dans hadden ontsprongen, werden we als vracht vervoerd naar de talloze concentratiekampen in Duitsland of bezette gebieden, waar we of werkend, of verhongerend, of aan de tering of omringd door staal en gas onze dood tegemoet gingen.

Gaza, “de grootste openluchtgevangenis ter wereld”, is de moderne equivalent van het toenmalige ghetto. Snelwegen door Palestijns gebied zijn enkel toegankelijk voor de Israëli’s, geen Palestijn mag er gebruik van maken. Nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever floreren: er is handel, er zijn goed functionerende sociale voorzieningen, maar een Palestijn zal er behandeld worden als een inbreker in zijn eigen huis. Het Palestijns paspoort is amper een teken van nationale trots; het is een document, slechts goed voor het passeren van de vele checkpoints.

De geschiedenis mag zich niet herhalen. Historisch denken gebiedt me dit te zeggen. Wij hebben ons verleden en we moeten als joodse gemeenschap laten zien dat wij geen enkele andere etnische groep ons verleden toewensen. Het is tijd geworden om af te rekenen met de eindeloze trouw aan Israël. Het is tijd om solidair te zijn met de miljoenen Palestijnen, op de Westelijke Jordaanoever, in Gaza en in de vele vluchtelingenkampen over de grens.

Ik ken het verleden van het Joodse volk en derhalve verafschuw ik het heden van de Palestijnen.

Juist wij mogen niet zwijgen.

Nikola Edelsztejn werd in 2003 geboren in Amsterdam en woonde er tot zijn achttiende levensjaar, waarna hij verspreid over anderhalf jaar in Boekarest, Cluj-Napoca, La Herradura en Sofia woonde. Momenteel woont hij in Arnhem en studeert hij geschiedenis in Nijmegen.