Mondiale journalistiek moet de juiste vragen stellen

Opinie

Mondiale journalistiek moet de juiste vragen stellen

Mondiale journalistiek moet de juiste vragen stellen
Mondiale journalistiek moet de juiste vragen stellen

MO* vierde op zaterdag 1 december zijn tiende verjaardag. Dat was voor Gie Goris de aanleiding om zijn persoonlijke manifest voor mondiale journalistiek op papier te zetten. Een programma over onderwerp, methode en vorm dat niet alleen voor de eigen redactie bedoeld is. 'Er is geen gelijkheid tussen verdrukker en verdrukte, en dus is een journalistieke benadering die doet alsof, niet objectief maar vals.'

De wereld is het onderwerp

In mediakringen wordt nog te vaak schamper gedaan over journalistiek die zich bezighoudt met uitdagingen en ontwikkelingen die zich buiten de landsgrenzen (of meer bepaald de gemeenschaps- en gewestgrenzen) afspelen. Verwegistan is het codewoord voor wat beschouwd wordt als de dure maar behoorlijk overbodige hobby van een kleine club buitenlandjournalisten. Vreemd genoeg hoor je dat nooit wanneer er gevoetbald wordt in  Oekraïne, getennist in Australië of gekozen in New York.

De wereld is geen dorp, daarvoor is hij veel te groot, te complex, te divers, te onbeheersbaar, te vrij. Een stad of een sociaal netwerk zouden betere beelden zijn om uit te drukken dat we met zijn allen behoren tot een realiteit die we delen en appreciëren, maar nauwelijks kennen. De wereld is niet ver weg, en het is net aan goede journalistiek om dat uit te leggen, om mensen inzicht te geven in hun eigen verwevenheid met de trends die zich ontwikkelen in bijvoorbeeld Zuid-Afrika, Bolivia of India.

Ook de geopolitiek is onderhevig aan de basiswet van de quantumfysica: zoals een vlindervleugelslag in de Cariben een novemberstorm over de Noordzee kan veroorzaken, zo kan een uit de hand gelopen avontuurtje op Wall Street de financiële kaartenhuisjes van Frankfurt tot Tokio onderuit halen.

Bij de berichtgeving over de wereld –een bedrieglijk enkelvoud voor een veelheid aan verscheidenheden- zouden twee basisregels moeten gelden: (één) gewone mensen zijn experts over hun eigen leven en verwachtingen en (twee) wie intellectuele experts zoekt, moet die vinden aan de universiteiten en in de organisaties van het land waarover het gaat. Dat betekent niet dat de expert-uit-de wijk of de academische pundit-uit-het-Zuiden altijd gelijk heeft omdat hij met twee voeten in de beschreven realiteit staat, maar hij of zij heeft wel het ontegensprekelijke voordeel over de eigen ervaring, de eigen economie, de eigen bestuurlijke uitdagingen, de eigen klimaatveranderingen, de eigen culturele waarden te spreken. Wie dat oninteressant vindt, belazert zijn publiek.

Nieuws krijgen en delen

In de machoversie van de journalistiek gaat het erom nieuws te màken en daardoor scoops te scoren. Die benadering positioneert de journalist als dichte familie van de scheppende God die uit niets licht en duisternis, hemel, aarde en de wijde wateren creëerde, inclusief al het leven dat daarin rondvliegt, -loopt en -zwemt, en daar bij de weekendbijlage een dag lang content over mocht zijn.

Goede journalistiek maakt het nieuws niet, die vindt het in het beste geval waar anderen niet zochten. Maar meestal krijgen wij het nieuws. Van mensen die hun verhaal vertellen. Van getuigen die hun ervaring kwijt willen. Van ambtenaren en bedienenden die het hele verhaal beu zijn. Van cijferaars, kommaneukers en eenzaten, maar evengoed van bewegingen en organisaties. Of gewoon van collega’s.

Nieuws is geen koopwaar en het is geen privébezit. Dat betekent niet dat je er geen geld mee kan verdienen, wel dat het iets is dat gegeven en ontvangen wordt zonder dat het noodzakelijk meer of minder waard wordt. The Economist schreef midden 2011 in een speciale bijlage over de toekomst van de media dat het nieuws terug beland is waar het ooit begon: in het theehuis. Daar werden nieuws en nieuwtjes uitgewisseld, bediscussieerd, aangevuld, tegengesproken en doorgegeven. De drukpersen en daarna de zenders zorgden tijdelijk voor nieuwsmonopolies en eenrichtingsverker, maar die tijd is alweer achter de rug.

Nieuws is opnieuw veel meer een gesprek. Maar dat reduceert de journalist niet tot een recorder. Het geeft hem of haar juist de moeilijke taak om dat gesprek te voeden, duidelijk te maken hoe hij erdoor gevoed wordt, er de juiste vragen bij te stellen en er een kader van betrouwbaar inzicht aan toe te voegen.

Tegen de stroom in

De juiste vragen stellen, dat is de korste samenvatting van de journalistieke opdracht. Het is tegelijk vanzelfsprekend en aartsmoeilijk, en het wordt op applaus onthaald behalve als die vervelende vragen aan de applaudiserende deel van het publiek gesteld worden. Daarom heeft goede journalistiek behoefte aan een dikke buffer tussen haar werk en de eigenaren of andere stakeholders. Niet omdat journalisten het altijd beter weten –het is tenslotte geen priesterlijke kaste- of omdat ze tegelijk opdrachtgever, uitvoerder en evaluator kunnen zijn, maar omdat niets menselijks ons vreemd is.

De beste intenties bij redacties, eigenaars, lezers en andere betrokkenen komen onder druk als het water aan de lippen staat of wanneer fouten of tekorten aan het licht (dreigen te) komen. Op dat moment moet een redactie kunnen terugvallen op een duidelijke opdracht en een even duidelijk afsprakenkader.

Vragen stellen veronderstelt kennis van zaken. De recente overtuiging –dat generalisten of beginners betere vragen kunnen stellen omdat ze dichter bij het kennisniveau van het publiek staan, of omdat hun benadering nog niet gekneed is door langdurige omgang met een thema- is slecht vermomd besparingsbeleid. Kennis van zaken garandeert niet dat de journalist de creativiteit opbrengt om de juiste vragen te stellen, maar ze is wel een voorwaarde, of tenminste een enorme bonus. Een bonus waarop de lezer, kijker of luisteraar recht heeft.

In de regel worden de vragen gesteld aan de macht. Kritische journalistiek is geen evenwichtsoefening tussen theoretisch gelijkgestelde extremen in een debat, maar is op de eerste plaats kritisch tegenover de dominante groepen en tendensen in een samenleving. Ik parafraseer Robert Fisk omdat ik het eens ben met zijn definitie van objectiviteit. Er is geen gelijkheid tussen verdrukker en verdrukte, en dus is een journalistieke benadering die doet alsof, niet objectief maar vals.

Om een ander monument te citeren: ‘In de periode van de Vietnamoorlog gold in de media de overtuiging dat objectiviteit gelijkstond met het verzwijgen van de waanzin. Voor mij is dat net het tegenovergestelde van objectiviteit: je zwijgt over wat je weet, omdat je beseft dat de machthebbers die waarheid niet willen horen,’  zegt Seymour Hersh.

Het grootste kapitaal van de journalistiek is haar betrouwbaarheid. Daarop is nogal zwaar ingeleverd de voorbije jaren.

Een dergelijke “politieke economie” van de objectiviteit ontslaat degenen die zich presenteren als dissident of alternatief niet van een kritische doorlichting, want dat zou een zelfamputatie zijn die de hele geloofwaardigheid van de journalistiek onderuit zou halen. Tegen de stroom in varen, is niet iets dat je op opportunistische basis soms eens wel, dan weer niet kan doen. Het grootste kapitaal van de journalistiek is haar betrouwbaarheid. Daarop is nogal zwaar ingeleverd de voorbije jaren.

De grenzen tussen informatie en duiding enerzijds en advertentie en entertainment anderzijds worden veel te vlot en veelvuldig overschreden. En dat is onvergeeflijk.

Vijftig tinten werkelijkheid

Een van de effecten van de commercialisering van de media op het nieuws en de duiding is de alomtegenwoordigheid van het zwart-witformaat. Indien een complex thema –ik noem maar wat: de politieke keuzes in Gaza, de Amerikaanse pivot naar Azië, het Chinese milieubeleid, islam en mensenrechten, sociale cohesie in Brussel- niet langer te vermijden is, wordt het voor de consumptie in de media gereduceerd tot twee behapbare en netjes onderscheiden opinies. Die worden dan belichaamd door twee antagonisten die bereid zijn hun eigen inzichten opzij te zetten voor de pantomime van het programma.

Versimpeling en polarisering krijgen zo het respectabele air van ‘het debat op scherp stellen’, waardoor het ook voor mensen die veel meer weten geen schande meer is eenzijdigheid en populisme te verkiezen boven nuance en complexiteit.

Een voorbeeld. Wie Afghanistan wil begrijpen, moet meer zien dan het bewust gecreëerde bipolaire schema van taliban versus vooruitgang (met de tegengestelde waardenclusters autoritair-middeleeuws-vrouwonvriendelijk en democratisch-moderniteit-mensenrechten). Media die zelf de inspanning niet doen om duidelijk te maken dat zulke schema’s de werkelijkheid en de mensen onrecht aandoen, en vaak zelfs gewoon propaganda zijn die de meerderheid of de overheid dient, schieten schromelijk tekort.

Maar om die inspanning te kunnen doen, moet het medium zijn journalisten de ruimte, de tijd en de middelen geven om hun werk goed te doen.

‘Snelheid is vaak onze grootste vijand’, zei Seymour Hersh onlangs op de conferentie van Vlaamse en Nederlandse onderzoeksjournalisten in Antwerpen –waar naar slechte gewoonte véél meer Nederlandse dan Vlaamse collega’s waren. Dat betekent niet dat we de berichtgeving terwijl de feiten zich afspelen moeten laten vallen, wel dat er voldoende ruimte moet zijn om los van de brandende actualiteit verhalen te brengen die het begrijpen mogelijk maken.

De dictatuur van de onmiddellijkheid voedt ons met feiten, geruchten en opinies. Als dat niet gebeurt in het kader van voorafgaande en opvolgende analyses en reportages, dan is de kans groot dat de aangezwollen nieuwsstroom het begrijpen van de wereld eerder bemoeilijkt dan vergemakkelijkt. Naarmate het nieuws in toenemende mate gezocht, gevonden en gepubliceerd wordt waar het nooit slaapt, neemt het belang van trage journalistiek toe.

De nieuwe taal

Mondiale journalistiek in tijden van kabel- en sateliettv en internet moet een nieuwe taal leren spreken. Een taal die de eeuwig zappende en multitaskende gebruiker toch overtuigt dat inspanning en aandacht waardevolle inzichten kunnen opleveren. Een taal die tekst en beeld combineert om dat inzicht te verdiepen. Een taal die op dialoog gericht is zonder te vervallen in nivellering of gemakzuchtige relativering: de vaak brallerige toogpraat van de internetfora is niét gelijk aan de onderbouwde meningen van experts, noch aan de doorleefde meningen van wie echt betrokken is.

In Vlaanderen is taal altijd een extra gevoelige en moeilijke uitdaging. De journalistiek moet uit de aard van haar opdracht een rijke en correcte taal hanteren, maar moet tegelijk zorgen dat die taal inclusief en toegankelijk is. Inclusief betekent in een snel diverser wordende samenleving ook innovatief. De regels kennen en respecteren, en tegelijk oprekken en ermee spelen. Als de Vlaamse journalistiek niet alleen over de wereld wil berichten, maar ook in die wereld wil meespelen –het is een dialoog die we zelden zoeken en waar we nog minder in lukken- dan zullen we ook buiten de oevers van onze beschutte taal moeten treden.

Waarom heeft geen enkele Vlaamse krant een Engelstalige website? Is het omdat te veel van de kwalitatieve inhoud al vertaald werd uit copyrights? Of omdat we er gewoon niet aan denken bij te dragen tot het internationale gesprek over economie, migratie, klimaat en ongelijkheid? Of produceren we gewoon te weinig belangwekkende bijdragen over internationaal relevante thema’s?

Ne journalist is een groep

Wannes Van de Velde stelde, lucide als altijd, vast dat ‘ne zanger een groep’ is. ‘Zonder de stem van miljoenen muzikanten zou het allang gedaan zijn met al die mooie liedjes’, zong hij. Hetzelfde geldt voor een journalist. Zonder het werk van de ontelbare voorgangers en collega’s, die vaak in veel moeilijkere omstandigheden werken, bestond het beroep wellicht niet meer. Wat zouden wij weten over Goma, Kandahar of San Cristobal de las Casas, indien er niemand terplaatse aan berichtgeving zou doen?

Die journalist als groep slaat vandaag op de eerste plaats op de redactie, die elke individuele journalist moet helpen om zijn of haar ambities hoog genoeg te stellen en tegelijk de deontologie strikt te bewaken, die elkeen toelaat zich te specialiseren en tegelijk voldoende rond te lopen in straten en op pleinen, in de wandelgangen en op internetfora.

Maar tijd kan alleen maar onder collega’s gedeeld worden, als die door anderen gecreëerd wordt. Iemand moet de lonen en facturen betalen, iemand moet ervoor zorgen dat lezers, kijkers, luisteraars of gebruikers de weg naar de geproduceerde informatie vinden. Hoe zeer ik ook pleit voor media die de journalistiek en meer bepaald de journalisten centraal stellen, zonder de omkaderende diensten, investeerders en partners allerhande redden we het niet.

‘Een liedje zing je nooit ofte nimmer alleen. Zonder al de anderen zou het gewoon niet gaan.’ Daar kunnen we alleen maar aan toevoegen: et pour les journalistes: la même chose.