Jos Geysels
MO*lezing: 100 minuten tegen ongelijkheid
“‘Mythes over de economie en fabels over armoede’
‘Het geloof kan bergen verzetten. Het kan ook bergen feiten verzetten’, zo begon Jos Geysels' bijdrage aan de MO*lezing “100 minuten tegen ongelijkheid”. ‘Tegen beter weten in blijven veel politici vasthouden aan dat “economisch correcte denken”, blijven ze de fabels en mythes herhalen.’
© Iratxe Alvarez
Beste vrienden,
Het geloof kan bergen verzetten. Het kan ook bergen feiten verzetten.
En dat is er gebeurd met de fabels die gedurende vele jaren over de economie werden verteld. Jullie kennen de tekst wel: ‘Als de economie groeit en de koek groter wordt, zal iedereen, en dus ook de armen, er automatisch beter van worden.’
Vooral na de val van de Berlijnse Muur in 1989 kwam er voor velen niet alleen een einde aan de geschiedenis maar ook een einde aan de discussie over de rol en de functie van de economie. Ze werd een religie met stellingen die door economische hogepriesters zo dikwijls herhaald werden dat bijna iedereen ze geloofde. In plaats van een menswetenschap werd economie een natuurwetenschap. In plaats van een probleemstelling werd de economie een uitgangspunt. Links en rechts vonden elkaar in een ‘economisch correct denken’.
Deze opvatting kreeg een fundamentalistisch variante in de “trickle down economics”, het geloof dat een groeibevorderend beleid ten gunste van de sterken voor iedereen een positief effect zou opleveren. ‘Om vooruit te komen hebben we ongelijkheid nodig’, benadrukte een woordvoerder van een werkgeversorganisatie ooit.
Het idee van de maakbare samenleving mogen we verlaten hebben, het individu geldt nu als maakbaar en voor zichzelf verantwoordelijk.
Want rijke mensen brengen de samenleving heel veel bij, op voorwaarde dat we ze daarvoor voldoende belonen. Op lange termijn sijpelt hun rijkdom trouwens naar de armen door omdat ze jobs creëren en de economie aanzwengelen.
De ene fabel stimuleerde een andere. Want dat economisch gedachtegoed werd maatschappelijk vertaald in een verhaal dat ervan uitgaat dat ‘individuen en niet omstandigheden verantwoordelijk zijn voor armoede; dat afhankelijkheid van uitkeringen een teken van luiheid en persoonlijk falen zijn, en leiden tot een gebrek aan zelfredzaamheid’.
‘Geen gezeik, iedereen rijk’, vatten Kees van Kooten en Wim de Bie het ooit samen. En het klonk zo aanlokkelijk.
Economisch succes werd een mogelijkheid en dus een individuele keuze. Wie die keuze niet maakt, moet maar op de blaren gaan zitten. ‘Het idee van de maakbare samenleving mogen we verlaten hebben, het individu geldt nu als maakbaar en voor zichzelf verantwoordelijk’, zei de Nederlandse psychologe Trudy Dehue.
Het dominante vertoog werd algemeen aanvaarde toogpraat.
© Iratxe Alvarez
Het gevolg was dat in het politiek debat over armoede het problematische individu in plaats kwam van het collectieve probleem. De armoede werd gedepolitiseerd en/of in een eufemistisch welzijnsjargon gestoken. Armen werden kansarmen, een ‘doelgroep’.
Trouwens, aldus het goed klinkende credo, onze sociale zekerheid is niet langer een vangnet maar een trampoline. Mensen mogen zich niet nestelen in een sociaal profitariaat maar moeten zich actief inzetten om aan werk en dus een inkomen te geraken. De armen activeren, zo werd (en wordt) het in bestuurstaal geformuleerd en met de nodige maatregelen uitgevoerd.
Na het uitbreken van de crisis viel de ‘trickle down economics’ van haar ideologische troon. Talloze kritische onderzoeken (cf. Joseph Stiglitz, Paul Krugman, Thomas Piketty,.) en een vracht van cijfermateriaal toonden onverbloemd aan dat de rijkdom niet naar beneden sijpelde maar vooral naar boven stroomde: naar aandeelhouders, naar de financiële sector en naar allerlei eilanden.
Voor de enen bracht de fabel fabelachtige rijkdom, voor vele anderen bleef het een vals gezongen welvaartslied.
Reeds in 1987 stelde prof. Jan Vranken (UA) vast dat 15% van de Belgische bevolking arm was. Volgens hem was de veronderstelling dat de ‘geweldige economische groei sinds de jaren zestig voldoende mogelijkheden aan iedereen bood om welvarend te worden, niet in overeenstemming is met de werkelijkheid’.
Recente cijfers geven hem nog steeds gelijk.
Tegen beter weten in blijven veel politici vasthouden aan dat “economisch correcte denken”, blijven ze de fabels en mythes herhalen.
Ondanks de gestegen welvaart leeft 33% van de mensen onder of juist boven de armoedegrens leeft. Want ook de lage middenklasse schurkt tegen de armoede aan. Dat zijn mensen die werken, alleenstaanden, alleenstaanden met kinderen. Dat zijn o.a. de 66.000 mensen die werken voor het bruto minimumloon van 9,80 euro per uur. En de 200.000 mensen die minder dan 11 euro bruto per uur verdienen.
Wij evolueren dus naar een twee derde maatschappij, een gespleten maatschappij waarin twee derde het goed, zeer goed of buitensporig goed heeft en een derde in armoede leeft of amper de eindjes aan elkaar kan knopen.
En toch. Tegen beter weten in blijven veel politici vasthouden aan dat ‘economisch correcte denken’, blijven ze de fabels en mythes herhalen.
Vele jaren later, op 17 oktober 2013 (Dag van de strijd tegen armoede!), herhaalde Staatssecretaris voor Armoedebestrijding Maggie De Block deze stelling:
‘Als de economie aantrekt, kunnen meer mensen geactiveerd worden en er meer jobs bijkomen, waardoor de inkomsten van de sociale zekerheid groeien en er dus meer geld naar gezinnen in armoede kan gaan’.
Beste vrienden,
Ik denk dat we de strijd tegen de armoede best verbinden met de strijd tegen de ongelijkheid die niet alleen te maken heeft met inkomensongelijkheid, maar ook met onderwijs, energievoorziening, huisvesting, gezondheidszorg en andere (collectieve) voorzieningen. Het streven naar minder ongelijkheid betekent bovendien niet alleen het nastreven van een verdeling van de ‘goods’ maar ook de verdeling van de ‘bads’, zoals de klimaatopwarming.
Want we kunnen niet ontkennen dat de klimaatopwarming vooral de meest kwetsbare mensen zal treffen, terwijl ze de kleinste voetafdruk hebben.
Ook in eigen land ziet het er voor de gezinnen met een laag inkomen niet rooskleurig uit.
Een geboorte in de USA veroorzaakt 86 keer meer CO2-uitstoot dan in Nigeria en 552 keer meer dan in Bangladesh. Maar als de temperatuur blijft stijgen zullen regio’s zoals de Sahara, de kustlijn van Oost-Afrika, Zuid-Azië en meeste kleine eilandstaten wel de grootste schade ondervinden. En Afrika is de meest getroffen regio, ze telt 15 van de 20 meest kwetsbare landen.
Een recent rapport (juli 2019) van de Verenigde Naties verwijst nogmaals naar de verwoestende gevolgen van de klimaatverandering waarbij slechts de rijken zullen kunnen ontsnappen aan ‘oververhitting, honger en conflict’ terwijl zo’n 120 miljoen mensen dreigen arm te worden.
Ook in eigen land ziet het er voor de gezinnen met een laag inkomen niet rooskleurig uit. Volgens een onderzoek van het Centrum voor Sociaal Beleid van de Universiteit Antwerpen ‘is de uitstoot van broeikasgassen verbonden met huishoudconsumptie, uitgedrukt in ton CO2-equivalent per persoon per jaar, gemiddeld ongeveer vier keer hoger in het rijkste deciel dan in het armste.’
Deze observaties tonen dat er sterke ongelijkheden bestaan in hoeveel personen bijdragen aan de uitstoot van broeikasgassen.’ En het onderzoek besluit dat ‘de grote ongelijkheid in levensstandaard, consumptie-uitgaven en de daarmee gepaard gaande uitstoot van broeikasgassen benadrukt dat sociaal beleid en klimaatbeleid niet los van elkaar kunnen worden gezien indien men bekommerd is om een sociaal rechtvaardige transitie’.
Daarom was ik zo gechoqueerd door de reacties van sommige politici die het zo urgente klimaatbeleid proberen te vertragen of af te remmen omdat het te duur zou zijn voor de gewone mensen. Er mag geen “ecoproletariaat” ontstaan was de boodschap. Wel een heel cynische mededeling wanneer ze wordt uitgesproken door politici die al vele jaren zich weinig of niets hebben aangetrokken van de mensen in armoede of de laagste inkomens.
Iedereen is van de wereld en de wereld is van iedereen. Maar dat betekent een circulaire in plaats van een doorholeconomie. Dat veronderstelt solidariteit en geen hebzucht.
Onze houding is het tegenovergestelde : de planeet kouder en de samenleving warmer. We hebben maar één planeet. Geen twee of drie. Als we de wereld willen delen dan moeten we ze leefbaar houden en van ons gemeenschappelijk huis geen stortplaats van maken, anders valt er niets meer te delen. Iedereen is van de wereld en de wereld is van iedereen. Maar dat betekent een circulaire in plaats van een doorholeconomie. Dat veronderstelt solidariteit en geen hebzucht. Dat veronderstelt een rechtvaardige verdeling van goods en bads. Dat betekent dat we woningen isoleren en niet mensen in een isolement brengen.
Laat u dus niet verleden door de vocabulaire van de ‘eco-realisten’. Deze notarissen van de status-quo blijven geloven dat de aarde rond de huidige economie zal blijven draaien, dat je hout moet blijven hakken om het Amazonewoud te redden en dat ‘plane-poolen’ een ecologische maatregel is.
Beste vrienden,
Ik stel voor dat we het ‘economisch correct denken’ achter ons laten en een ander verhaal schrijven.
Een verhaal waarin herverdeling geen oubollig concept is maar een interessante hefboom om de economie en de samenleving op andere sporen te zetten.
Waarin armoede als een onrecht wordt beschouwd.
Waarin we door armoede (en ongelijkheid) te bestrijden een rechte lijn trekken tussen grondrechten en beschaving en de verbinding maken tussen de tekst van de fundamentele mensenrechten en de context van een solidaire samenleving.
Laat ons die lijn trekken en die verbinding maken.
Jos Geysels gaf deze toespraak op 10 december op de MO*lezing ‘100 minuten tegen ongelijkheid’ in De Roma.