“‘Nieuwjaarsbrief: Geen nieuwjaarswensen voor mijn Afghaanse vliegeraar’
Gie Goris schrijft zijn nieuwjaarsbrief aan Ayoob, een Afghaanse dertiger die hij ontmoette op een vliegerfestival in een stadje op zestig kilometer van Kaboel. De beste wensen komen er niet echt van, maar het gaat des te meer over vrede, vaders en vergeten vrouwen.
Beste Ayoob
Ik heb je vorig jaar ontmoet op Gul Ghundi, de Heuvel van de Bloemen. De weg vanuit het centrum van het stadje Charikar loopt via paars opvlammende struiken naar boven, waar de heuvel niet alleen boven de stad, maar ook boven de Pansjirvallei uittorent. Je was, net als honderden of misschien wel duizenden mannen en jongens aan het vliegeren op de bloemenheuvel. Felgekleurde, hoog wiegende vliegers tegen de blauwgrijze voorjaarslucht. Het was een zeldzaam moment van poëzie in een land waar een lopende oorlog altijd overlapt met de volgende.
‘Dit is mijn vader’, zei je, en je wou met de jong en vitaal ogende, maar grijzende man in zijn witte salwar kameez en zijn grijze vest samen op de foto.
Het deed me denken aan het moment dat ik mijn eigen vader op bezoek was in de gebouwen van de koolmijn in Beringen –hij als de oud-mijnwerker die me trots “zijn spullenkastje” toonde in de douchezaal, ik als vriend van fotograaf Karim Abraheem die een tentoonstelling gemaakt had over het leven in de cité. Ik wou toen ook graag samen met mijn vader op de foto, en telkens ik het ouderlijke huis bezoek ben ik blij als ik die zwart-wit foto van ons beiden zie hangen. Daarom heb ik je het kiekje diezelfde avond toegestuurd, over het slepend trage internet in Afghanistan.
Ayoob en zijn bader tijdens het vliegerfestival in Charikar
CC Gie Goris (CC BY-NA 2.0)
De levens die wij leiden, Ayoob, kunnen moeilijk meer verschillend zijn. Je woont in een van de mooiste landen die ik ken, met ongelooflijke bergketens, halfwoestijnen, bloeiende boomgaarden in het juiste seizoen, hier en daar een prachtige moskee, woeste rivieren en vruchtbare valleien. Maar als ik je leeftijd schat –dertig, vijfendertig?- dan weet ik dat jij in je hele bestaan nooit vrede gekend hebt, terwijl ik tot de Europese generatie behoor die nooit oorlog gekend heeft. Dat simpele feit maakt het al bijna onmogelijk om een gesprek te voeren waarin we elkaar verstaan. Als je van de vijftiger naast jou zegt: ‘Dit is mijn vader’, dan zeg je ook: ‘En tot vandaag heeft hij alle geweld overleefd.’
Jij hebt in je hele bestaan nooit vrede gekend, terwijl ik tot de Europese generatie behoor die nooit oorlog gekend heeft. Dat simpele feit maakt het al bijna onmogelijk om een gesprek te voeren waarin we elkaar verstaan.
Het meest eenvoudige gebaar is in Afghanistan altijd beladen met historisch en politiek gewicht, en iedereen beseft dat. Een vader hebben, een naamkaartje geven, een vrijdagnamiddag vliegeren: in een land waar de dood vaak vanzelfsprekender lijkt dan het leven, zijn al die kleine, dagdagelijkse zaken gewichtige vaststellingen of keuzes. Me dunkt dat we daar in Europa wat van kunnen leren. Wij weten niet meer hoe kwetsbaar het leven is, hoe verwoestend een oorlog kan zijn, hoe voorzichtig je met de breekbare evenwichten in een samenleving moet omgaan.
Wat we ons collectief nog wel herinneren, dat is het geweld van de godsdienstoorlogen van vierhonderd jaar geleden. Dat vertalen we in een nog steeds groeiend wantrouwen tegenover godsdienst en traditie. Dat zijn zaken die jij, je vader en zijn vrienden, die ook op de foto wilden, niet goed begrijpen.
Nochtans heeft de religieuze ijver van de moedjahedien, de Taliban, en de honderden lokale predikers jouw land meer kwaad dan goed gedaan. Ik heb er die dag van Jahweh met jou niet over gepraat, maar als ik de vele andere gesprekken die ik in Afghanistan gevoerd heb als leidraad mag nemen, dan denk ik dat je dat maar al te goed beseft. Maar net als Europa niet van zijn vervloekte nationalisme lijkt af te raken, komt Afghanistan niet weg onder het nefaste gezag van zijn zelfverklaarde verdedigers van de islam.
Terug op mijn spartaanse kamer in Kaboel besefte ik pas hoe jouw ervaring toch ook de mijne is. Ik ben bijna dubbel zo oud als jij, maar ook ik heb een vader. En ook dat is niet evident. Hij was een tiener toen het hier nog oorlog was. Hij is van school gegaan toen hij elf was, om de plaats van zijn overleden vader op de boerderij in te nemen. Daarna werkte hij op meer dan zevenhonderd meter onder de grond om steenkool boven te spitten en daarmee zijn gezin te onderhouden en zijn zonen te laten studeren. En hij heeft dat allemaal overleefd.
Vandaag nog zei hij: ‘Jongen, ik ben oud geworden.’ Negentig is hij intussen, en toch kan ook een zestigjarige “jongen” hem niet behoeden voor zijn eigen ongemakken noch voor de onwaarschijnlijk lelijke aanblik die de wereld hem biedt. Een vader, dat is toch altijd een mysterie en een geschiedenis die je tegelijk voortgebracht heeft en waar je eeuwig buitenstaander bij blijft. Daarom is een foto samen met die man zo bijzonder, natuurlijk. Of het nu oorlog is of vrede.
‘Het meest eenvoudige gebaar is in Afghanistan altijd beladen met historisch en politiek gewicht, en iedereen beseft dat. Een vader hebben, een naamkaartje geven, een vrijdagnamiddag vliegeren: in een land waar de dood vaak vanzelfsprekender lijkt dan het leven, zijn al die kleine, dagdagelijkse zaken gewichtige vaststellingen of keuzes.’
CC Gie Goris (CC BY-NA 2.0)
Ik schrijf je deze brief naar aanleiding van het nieuwe jaar dat eraan komt, maar voor we 2017 beginnen en ik je het allerbeste zal wensen, nog één vraag Ayoob. Jullie groepje bestond uit vijf volwassen mannen. Waar waren de vrouwen? En de kinderen? Het is geen persoonlijke inmenging en nog minder een verwijt, het is een nieuwsgierige vraag.
Want op heel die paarsgekleurde heuvel in Charikar was er die vrijdag bijna geen enkele vrouw of meisje te zien. Hoe kan een Heuvel van Bloemen nu echt geuren en kleuren als de vrouwelijke helft van de lokale mensheid er niet aanwezig is? Nochtans denk ik dat zij het ook heerlijk zouden vinden om rond te rennen met vliegers in alle kleuren en maten, over de paadjes en door de struiken, onder de lentezon, blozend van inspanning en opwinding. Waarom moeten zij thuisblijven, waarom krijgen meisjes minder plezier en minder kansen?
Ik weet hoe gevoelig die vragen liggen. Het Westen stelt die vragen van op een hoge heuvel van zelfingenomen morele superioriteit, waarbij alle misdaden, onrechtvaardigheden en vergissingen die datzelfde Westen begaat onder de mat geveegd worden. Dat hoef je inderdaad niet te aanvaarden. Maar ik stel de vragen vanuit een gedeelde menselijkheid.
Die heerlijke vader van mij, die alles in het werk stelde om zijn zonen te laten studeren, die vond ook dat zijn dochter dat niet moest doen. Dat was geen kwade wil en hij zag dat zeker niet als een onrechtvaardige behandeling, want daar was hij als de dood voor. Het was de tijd, zeggen wij nu: in de jaren zestig was feminisme in Vlaanderen niet zo veel populairder dan in Afghanistan vandaag. Maar dat belet niet dat er in “die tijd” heel veel vrouwelijk talent vergooid werd. Denk je daar wel eens over? Over de talenten van je vrouw of dochters?
‘Hoe kan een Heuvel van Bloemen nu echt geuren en kleuren als de vrouwelijke helft van de lokale mensheid er niet aanwezig is?’
CC Gie Goris (CC BY-NA 2.0)
Mijn beste Ayoob. December en januari zijn de maanden waarin het vechten luwt, waarin de mensen zich terugtrekken in hun lemen huizen en dicht bij het vuur de winter uit hun botten proberen te weren. Ten minste, zo was dat in de jaren van “klassieke oorlog”, waarin de strijders door bergpassen moesten komen om het gevecht aan te gaan. Vandaag lijkt zelfs die seizoenspauze Afghanistan niet meer gegund.
De aanslagen gaan door, de opstand heerst over dertig tot vijftig procent van het grondgebied –ook rond Charikar- en de luchtbeleconomie van de voorbije vijftien jaar is doorprikt en loopt hopeloos leeg in veralgemeende armoede. Hoe moet ik je een gelukkig nieuwjaar toewensen in zulke omstandigheden?
Ik stel voor dat ik mijn wensen opschort. Niet omdat ze je niet gegund zijn, integendeel, maar omdat ik ze niet gratuit wil uitspreken.
Ik stel voor dat ik mijn wensen opschort. Niet omdat ze je niet gegund zijn, integendeel, maar omdat ik ze niet gratuit wil uitspreken.
In plaats van een snelle en oppervlakkige wens, stuur ik je hierbij een belofte: dat ik bij mijn eigen regeringen –wij hebben er zes in België, voor dik 11 miljoen inwoners- zal aandringen om de ontwikkelingssteun voor Afghanistan te hervatten. Het geeft toch geen pas dat de federale regering bijvoorbeeld haar jaarlijkse steun van 11 miljoen euro gewoon schrapt nu de Belgische troepen je land verlaten hebben?
In het beste geval kan ik je dan over enige tijd laten weten dat België je land opnieuw gaat steunen in deze moeilijke tijden. En als dat niet lukt, dan krijg je vooralsnog mijn beste wensen, al zullen die dan wel erg cynisch klinken vanuit een land dat jouw land als een baksteen in steeds dieper geweld laat vallen.
Met de beste groeten en (dan toch) de allerbeste wensen voor een voorspoedig 2017,
Gie Goris