Nieuwjaarsbrief: waarom uw thee zo onverzettelijk uniek is

Opinie

Nieuwjaarsbrief: waarom uw thee zo onverzettelijk uniek is

Nieuwjaarsbrief: waarom uw thee zo onverzettelijk uniek is
Nieuwjaarsbrief: waarom uw thee zo onverzettelijk uniek is

​Beste meneer al-Kashali, wat u vertelde, toen in uw café, kwam binnen. Toch denk ik in deze korte, donkere winterdagen met licht gemoed terug aan u, uw theehuis, uw boekenstraat en uw stad.

Beste meneer al-Kashali,
ik durf te stellen dat u zich mij nog wel herinnert. U zei me immers dat het lang geleden was dat u westerse journalisten nog een thee had ingeschonken.

Zelf zag ik ook weinig witte mensen in uw bommenstad Bagdad. Om heel direct te zijn: vermits ik de Groene Zone, waar die zich doorgaans schuilhouden, niet heb bezocht, heb ik geen enkele gespot.

Maar misschien herinnert u me toch niet. U bent tenslotte een drukbezet man die elke dag wel honderd theedrinkers en waterpijprokers over de vloer krijgt: van vaste dommelaars in de hoek naast uw afrekentafeltje, over theedrinkers die de dag vorsen, tot orerende dichters en filosofen.

© Karim Ibraheem

© Karim Ibraheem​

Ik ben een Belgische die u in november interviewde, in uw prachtige Shahbander Café, het theehuis dat u zo mooi ‘de poort van al-Mutanabbi’ noemt. U koestert deze plek die u in 1964 overnam.

U kreeg meermaals de dwingende vraag om uw handelszaak te verkopen. U gaf niet in en bent zich uiteraard bewust van de waarde ervan. Het verbaast u wellicht niet dat ik uw huis van honderd-liter-thee-per-dag het beroemdste en mooiste theehuis van Bagdad noem, in wellicht de beroemdste en mooiste straat, boekenstraat al-Mutanabbi.

Ik was al meermaals in uw theehuis gepasseerd, één keer ’s morgens heel vroeg toen het ochtendlicht door de ramen op de talloze houten kaders op de muur viel en de caféruimte nog een onbevaren zee leek. Maar ik dronk vooral thee – de heerlijke citroenthee uit Basra – als uw café was volgelopen met theedrinkers. En telkens zag ik u zitten, aan het tafeltje, daar naast de deur, om de dinars te innen voor de talloze theetjes die waren gedronken.

Wat een telsysteem, dacht ik, terwijl ik stiekem toekeek. ‘Hoe doet hij het toch, noteren dat een negende thee wordt geconsumeerd terwijl nummers tien en elf al worden aangedragen?’
Of werkt u met een aloud vertrouwen in de klant?

Ik bleef raastig noteren toen u naar de vijf kaders achter me wees.

Ik ben vergeten om die vraag te stellen toen ik u interviewde. U vertelde en ik noteerde, snel, alsof ik een minuut voor sluitingsuur nog een boodschappenlijstje moest afwerken. Ik bleef naarstig schrijven toen u naar de vijf kaders achter me wees: de vijf zonen die u verloor bij die allesvernietigende aanslag in 2007. Een aanslag op uw leven, en hetgeen erop had moeten volgen. Een aanslag op de boeken en de wijsheid die u zo koesterde. Een aanslag op het vrije hart van Bagdad.

© Karim Ibraheem

© Karim Ibraheem​

U vertelde dat uw vrouw kort na de aanslag ophield met leven. Ondraaglijk verdriet draagt geen zichtbare scherven, en dus werd uw gestorven echtgenote niet meegeteld. Maar vanop de verbrokkelde zijlijn werd ze het 69ste slachtoffer van de aanslag.

U bleef achter met de misschien wel troostende idee dat ook u terminaal was en uw dode geliefden dra zou kunnen vervoegen. U vertelde dat u er als enige mannelijke broodwinner echter vijf families bij kreeg, de vrouwen en kinderen van uw zonen. En u moest verder. Geen keuze.

Een kapot theehuis en duizend verbrande boeken konden u gestolen worden, zei u.
Maar u bleef. Voor de bloederfenis die u in uw schoot kreeg. En voor diegenen die deze hadden achtergelaten. Om het onzinnige verlies nog dat kleine beetje zin te geven. Om uw stem te verheffen, verzet aan te tekenen, uw rug nog te kunnen rechten. En om uw werk af te maken.

Tenminste, zo stel ik het me voor.

Wat ik noteerde woog aan inkt niet door in mijn schriftje. Maar wat u vertelde, ook zonder woorden, kwam binnen, met het nodige gewicht.

En toch, meneer al-Kashali, denk ik in deze korte, donkere winterdagen met licht gemoed terug aan u, uw theehuis, uw boekenstraat en uw stad.

U staat dagelijks op. En met u alle andere Bagdadi’s die minstens elk weekend, op vrijdag, naar de boekenstraat van Bagdad trekken.

De Irakezen laten over zich heen lopen, had een jonge Irakees in België gezegd. 'Wanneer worden ze wakker?' Hij is misschien nog niet lang genoeg in België om te weten dat Vlamingen ook niet bepaald meesters zijn in opstaan. Maar dat terzijde, ik geloof dat niet, dat de Irakezen slapen.

U staat dagelijks op. En met u alle andere Bagdadi’s die minstens elk weekend, op vrijdag, naar de boekenstraat van Bagdad trekken, te voet, met de taxi, desnoods met paard en kar. Zelfs in fietscolonne, hoorde ik.

De meesten komen om te keuvelen bij de thee. Slechts enkelen trekken wellicht in de namiddag naar het Bagdadse Tahrirplein om de wekelijkse demonstratie voor meer democratie te vervoegen. Elke vrijdag manifesteert zich op Tahrir het verzet van onderuit, tegen hoge water- en elektriciteitsprijzen, tegen de afbraak van wetten en gerecht, tegen de corruptie, tegen de teloorgang. Onverzettelijkheid bestaat, ook in bommenland Irak.

‘Ik heb geen diploma’, zei u en vertelde erbij hoe u genoeg hebt gelezen om het belang van cultuur en boeken te kennen. En dat u dit café heeft gewijd aan Irak en het bewaren van het gesprek, ‘het intellect, de ratio, als voedsel voor onze levensziel.’

© Karim Ibraheem

© Karim Ibraheem​

En met die levensziel in Bagdad, gaat het minstens een beetje goed. Althans dat gevoel had ik toch, na twee weken Bagdad. Natuurlijk weet ik dat mijn verblijf in Bagdad maar een passage was, en dat ik niet veel meer dan indrukken kreeg.

Maar, terwijl in ons land schepenen triest worden over handen die ze niet geschud krijgen, kreeg ik in Bagdad de meeste warme handdrukken toegediend van alle oosterse steden die ik intussen bezocht. Ik vond open verhalen, verborgen hoeken, humor, ontmoette verrassende stadsbewoners, dronk Jordaanse koffie in het koffiehuis van de Soedanezen.

En dus heb ik Bagdad gebruikt. Het klinkt wat wollig misschien, maar ik had uw warme bommenstad en theehuis nodig om mijn geloof in mensen en de maakbare toekomst opnieuw goed bij te stellen. Bedankt daarvoor.

‘Ik heb veel gezien en nog meer te vertellen’, zei u. U glimlachte en zweeg. ‘Kom later terug en praat met me, zonder pen en papier.’

Misschien moet ik maar terugkomen, meneer al-Kashali. Want ik wil toch wel vragen hoe u dat doet: dagelijks die honderd liter onverzettelijke thee in glaasjes schenken.