Reportage langs de Franse Chemin Radioactif
Wat blijft er van de grote stormloop op Frans uranium? Eeuwig afval.
Frankrijk telt 250 oude uraniummijnen. Het is de erfenis van de droom van zuivere energie-onafhankelijkheid. Ondertussen weet niemand goed wat er moet gebeuren om de terreinen te saneren. ‘Men banaliseert vooral om de mensen gerust te stellen.’
© Tine Hens
Net voorbij Saint-Priest-la-Prugne, een dorp dat vroeger bekend stond om z’n zagerijen en steengroeven en nu hoopt op het aanzuigeffect van z’n ongerepte natuur op toeristen, hangt aan de afsluiting langs de D495 een uitgeprint citaat van Albert Einstein.
Theorie is, als men weet hoe het zou moeten functioneren, maar het functioneert niet.
Praktijk is, als het functioneert en niemand weet waarom.
Bij ons zijn de twee verenigd: niets functioneert en niemand weet waarom.
Volgens Arlette Maussan uit Nizerolles, een dorp dertig kilometer verderop vat het de situatie achter de afsluiting prima samen. Maussan hing het citaat op, in een plastic mapje knoopte ze het met witte, katoenen touwtjes aan de verroeste metalen draad. Achter de afspanning strekt zich links een dijk en rechts een meer uit. Een bijna rimpelloze watervlakte zonder vogels. Misschien omdat de plantengroei er te schaars is. Misschien ook omdat ik hier op een late winterdag sta en de trek terug naar het Noorden nog niet begonnen is. Misschien omdat mijn verbeelding de waarneming vernauwt en bijkleurt.
Als je de werkelijkheid van dit meer kent, dan kijk je er anders naar. Je ziet wat niet te zien is. Of je denkt te zien wat er niet is. Het is het nadeel van wat onzichtbaar is. In je hoofd wordt het groter of kleiner dan het is.
De dag waarop in de rotswanden van de sleuf die de rivier de Besbre uitsleet uranium werd ontdekt, kroonde het dorp zichzelf fier tot uraniumdorp
Een auto stopt, een man stapt uit, een toevallige voorbijganger op weg naar Lyon, zijn gps voerde hem langs deze plek, hij was getroffen door de zacht gepolijste granieten zonnewijzer langs de kant van de weg. Maussan maakte hem. ‘Le soleil est à tout le monde’, graveerde ze op de vuistdikke rand. Een daad van schoonheid uit protest tegen wat zich achter de draad bevindt.
De ingang naar de oude uraniummijn. Het verleden dat Saint-Priest ooit een zorgeloze toekomst beloofde
© Tine Hens
‘Wat is het?’ wil de passant weten. Hij kijkt naar de zware poort, het met de hand geschilderde radioactieve teken op de zware, betonnen stijlen en dan weer naar mevrouw Maussan.
‘Een oude uraniummijn.’
Het is het verleden dat Saint-Priest een zorgeloze toekomst beloofde. De dag waarop in de rotswanden van de sleuf die de rivier de Besbre uitsleet uranium werd ontdekt, kroonde het dorp zichzelf fier tot uraniumdorp. Ondertussen wil de burgemeester die naam niet meer horen. Ze heeft het liever over de oude zagerijen en boerderijen, de vele watermolens en even verderop het middelpunt van wat het Europa van de twaalf was. Het verleden mag weer zwaarder doorwegen dan wat ooit een fonkelende toekomst was. Maar de droom van toen baart de bewoners van nu vaker dan gewild kopzorgen.
Radioactieve modder
‘Daar’, de arm van Maussan schiet snel als de futen die hier nauwelijks nog broeden de lucht in en wuift vaagweg in de richting van de achterliggende heuvels, ‘op een plateau zeshonderd meter hoger stond een extractiefabriek. SIMO. ’ Haar vinger zigzagt de heuvels op en trekt denkbeeldig het spoor dat de vrachtwagens vijfentwintig jaar lang dagelijks aflegden.
Van 1955 bij de opening van de mijn tot 1980 bij de sluiting van de mijn en de fabriek.
Heuvel op met een laadbak vol uraniumhoudende ertsen, heuvel af met het residu van de chemische extractie, hompen roestkleurige en radioactieve modder, ‘die ze daar uitkiepten.’
© Tine Hens
De vinger van Maussan priemt recht voor ons naar de dijk, breed als een smalle straat, waarop helemaal op het einde, vlak tegen de voet van de heuvels, een bulldozer in en uit het water rijdt. Hij schraapt wat modder van de kant en duwt de brokkelige hoop het meer in. Als een mechanische mestkever die dwangmatig een bol stront voortrolt.
De halfwaardetijd van natuurlijk uranium is 4,5 miljard jaar. Zeggen dat de radioactiviteit hier eeuwig is, is niet overdreven.
440 meter diep en 1,5 kilometer lang waren de schachten van de uraniummijn van Bois Noirs, maar een deel lag ook bovengronds, in open lucht. Op twintig jaar tijd kapten mijnwerkers in de ondergrondse gangen 2,6 miljoen ton erts van de wanden, goed voor 6919 ton uranium en 1,3 miljoen ton restafval. Een korrelige modder die hier werd gestort en nu de bodem van het meer vormt. Het is een mengeling van chemische producten, vooral zwavelzuur, en gruis vol radioactieve elementen.
Het uranium mag er dan grotendeels uitgehaald zijn en verwerkt tot yellow cake, 80 procent van de radioactiviteit blijft achter in de vorm van vervalproducten als radium 226, thorium 230, lood 210 of polonium 210. Voor Maussan in de voetsporen van haar vader trad en steenhouwer werd, studeerde ze voor lerares wiskunde en natuurkunde. Ze kent de tabel van Mendelev uit haar hoofd, net zoals de keten waarvan uranium het topje is. Ieder radioactief element heeft zijn eigen halfwaardetijd. Voor thorium is dat 75000 jaar, voor radium 1600 en voor uranium 4,5 miljard jaar. Zo oud als de aarde zelf. Als Maussan zegt dat de radioactiviteit hier eeuwig is, dan is dat niet overdreven.
Een schild van water
De rotsblokken die men mee uit de mijnen haalde, maar die onvoldoende uranium bevatten om er op een economisch rendabele manier uit te halen, gebruikte de voormalige mijnuitbater, het staatsbedrijf Cogema — nu Areva — om de dijk aan te leggen. 42 meter hoog en vijfhonderd lang moet hij de vallei van de Besbre, de rivier die hier stroomt en die met een netwerk van kleine rivieren de streek zijn naam gaf – land van water en bossen – afschermen van de radioactiviteit die zich in al het gestorte steengruis bevindt.
Het water van het meer vormt een andere dam. Het is het dekschild tegen de verspreiding van het meest geniepige van alle vervalproducten van uranium, radon, een gas dat stelselmatig uit de bijzondere bedding van dit meer ontsnapt. Het is het gas dat de lucht van de mijnen vulde en het percentage longkanker bij de uraniumhouwers de hoogte in joeg. Al in de zeventiende eeuw werd het beschreven door een dokter in het Ertsgebergte op de grens van Duitsland en Tsjechië. Bergziekte, heette toen nog de mysterieuze kwaal waaraan de mijnwerkers bezweken.
Verboden te zwemmen in dit meer
© Tine Hens
Bergziekte heette toen nog de mysterieuze kwaal waaraan de mijnwerkers bezweken.
Twee meter water is voldoende om de verspreiding van radongas tegen te houden. Bij hevige regenval staat het water hoger, bij lange droogte lager. In beide gevallen is er reden tot waakzaamheid. Als het meer overstroomt – wat geregeld gebeurt — loopt het over in de Besbre die gekanaliseerd aan de rechteroever langs het meer stroomt; als de waterspiegel zakt, stijgt het risico dat het gas ontsnapt. Metingen hebben de voorbije jaren aangetoond dat de radioactieve besmetting van mossen, sediment en waterplanten in het stroomgebied van de Besbre reëel is. Tot twintig kilometer verder, in het stuwmeer van Saint-Clement zijn de radioactieve elementen in het slib teruggevonden. Maar er is ook de vraag naar de robuustheid van de dijk. ‘Wat als er water doorsijpelt? Wat als die breekt?’, vraagt Maussan zich af.
Reden tot zo veel paniek is er voorlopig niet. Het grootste probleem, meent Maussan, is dat de site niet opgevolgd en beheerd wordt. Er kwam geen opvolger voor de conciërge die in 2005 overleed. Het noodnummer op de toegangspoort is afgesloten. Ooit waren er plannen om alles grondig te saneren. Men zou het meer uitgraven, de radioactieve modder afvoeren en gecontroleerd opslaan. Men zou een laag waterdichte klei, bentoniet over de bodem van het meer uitstorten als een verzonken sarcofaag om de radioactiviteit van de buitenwereld af te sluiten. Beide projecten ketsten af op hun economische kost. Ze waren te duur in verhouding met het directe gevaar voor de volksgezondheid dat de site vormt.
De gemiddelde Fransman loopt niet hoog op met het palmares van het nucleaire staatsbedrijf.
‘Typisch Areva’, schudt de passant het hoofd. De gemiddelde Fransman loopt niet hoog op met het palmares van het nucleaire staatsbedrijf. Daar zijn jaren van geheimhouding, van hooghartige minimalisering van problemen en van een gapende kloof tussen geprojecteerde dromen en geboekte resultaten niet vreemd aan.
Hij stapt in zijn auto en verdwijnt over de heuvelrug op weg naar Lyon.
Graven met Geigerteller
Maussan wijst op een donkergrijs, plastic zeil links van de poort. ‘Al sinds de zomer ligt het daar.’ Het is de niet gereglementeerde verpakking van licht radioactief afval.
De erfenis van een andere traditie die zo lang de mijn draaide heel gewoon was. Met de zogenaamde steriele rotsen werd niet alleen de dam gebouwd, er werd in de hele streek van alles mee opgevuld, aangehard, geëgaliseerd. Putten in wegen, binnenkoeren van boerderijen, parkings langs bosranden, bospaden en zagerijen werden ermee verhard en opgehoogd. Het materiaal was overvloedig aanwezig en Cogema was deze economisch waardeloze stenen liever kwijt dan rijk. Alleen vergat men dat ze radioactief waren. Soms zeer licht, soms te hoog om aanvaardbaar te zijn.
Wat de stippen vooral tonen, is dat de radioactieve fracties van de mijn zich over de hele regio verspreid hebben. Het was spotgoedkoop bouwmateriaal.
Pas in 2009 werden de plaatsen waar deze sterielen gebruikt werden geïnventariseerd. Onder druk van een documentaire op de nationale televisie. Men bracht de splijtbom van radioactief steenafval in kaart. Niet om ze noodzakelijk weg te halen. ‘Soms wel, soms niet’, vertelt Maussan.
Later zal ze op de keukentafel de kaart uitspreiden waarop iedere plaats met een kleur is aangeduid. Zwart voor voldoende gevaarlijk om te saneren, geel voor weinig alarmerend. Maar wat de stippen vooral tonen, is dat de radioactieve fracties van de mijn zich over de hele regio verspreid hebben. Het was spotgoedkoop bouwmateriaal.
Iedere plaats op deze kaart is met een kleur aangeduid. Zwart voor voldoende gevaarlijk om te saneren, geel voor weinig alarmerend. Maar wat de stippen vooral tonen, is dat de radioactieve fracties van de mijn zich over de hele regio verspreid hebben.
© Tine Hens
Telkens er een weg heraangelegd wordt, of een eigenaar van een camping een zwembad wil graven, moet er in principe iemand met een Geigerteller naast staan om de radioactieve zones te bepalen, ze te laten afgraven en wegvoeren. Vaak is dat Maussan. Omdat zij als gepensioneerde ambachtsvrouw tijd heeft, omdat Areva het niet noodzakelijk doet en omdat ze er haar burgerplicht van gemaakt heeft het bedrijf op zijn verantwoordelijkheid te wijzen.
De stenen onder het zeil zijn afkomstig van een gemeenteweg in de buurt van Nizerolles en zijn licht radioactief. Maussan ontdekte ze per toeval omdat ze er deze zomer langs wandelde. ‘Ongevaarlijk’, noemt Areva ze. Het bedrijf weigerde de afvoer van de resten te verzorgen, waardoor de gemeente ze voor de poort liet bezorgen. Dat was zes maanden geleden. Maussan: ‘Areva deed niets, behalve een klacht indienen voor sluikstorten. De ironie is soms groot in deze vallei.’
Uraniumkoorts
De laatste Franse uraniummijn ging in 2001 dicht; de meeste mijnen sloten druppelsgewijs in de jaren ’80. Het was het einde van de grote droom van de duizendjarige energie-onafhankelijkheid die Frédérick Joliot-Curie, schoonzoon van Marie Curie, net na de Tweede Wereldoorlog formuleerde. Nadat generaal Charles De Gaulle onder andere op aanraden van Joliot-Curie in oktober 1945 het Commissariat à l’Energie Atomique had opgericht, gaf Joliot-Curie in december van datzelfde jaar het startschot voor ‘de grote stormloop op Frans uranium.’ Bij dat Frans rekende hij dat van de overzeese gebieden en kolonies er logischerwijze bij. Het zou Frankrijk meester maken over alle schakels van de kernreactie. Van erts tot elektriciteit en ook atoombom. Over het afval sprak hij zich niet uit. Dat verscheen niet op de radar. Daarvoor was de uraniumkoorts te hoog.
“Geen kruimel uranium zal me ontsnappen.”
In een zaal in het natuurhistorisch museum van Parijs proclameerde hij: ‘Als ik kon, stuurde ik over heel Frankrijk tweeduizend uraniumzoekers uit, van de Pas de Calais tot aan de Pyreneeën zullen ze systematisch onze bodem afspeuren met een Geigerteller: geen kruimel uranium zal me ontsnappen.’ De uraniumzoekers zwermden uit. Geen tweeduizend, maar enkele honderden. Sommigen officieel, anderen in de hoop de uraniumader te treffen die hun leven zou veranderen.
© Tine Hens
Drie jaar later werd in Saint-Sylvestre in de Limousin het eerste uranium ontgonnen. Verspreid over zo’n vijfenvijftig jaar zou Frankrijk 250 mijnen tellen, waarvan de meeste en de rijkste in de streek rond Limoges. Al was de rijkdom van het erts behoorlijk relatief en op wereldschaal zelfs minimaal. Terwijl het erts in de mijn van Shinkolobwe, dat gebruikt werd voor de beide atoombommen, tot 65 procent uranium bevatte, schommelde dat van de Franse mijnen tussen 0,1 en 0,6 procent. Uit een ton erts puurde men gemiddeld een kilogram uranium, enkel in Jouac liep dat op tot zes.
Het resultaat van meer dan vijftig jaar uraniummijnbouw laat zich in een paar eenvoudige cijfers samenvatten. Uit 52 miljoen ton erts werd 75000 ton uranium gepuurd. Bleven over: 200 miljoen ton zogenaamde steriele rotsen en 51 miljoen toen restafval van de in totaal acht extractiefabrieken. Meestal werd deze radioactieve modder opnieuw in de mijn gestort, als opvulmateriaal van de bovengrondse mijnen, enkel in Bois Noirs verdween dit onder een laag water. Het zag eruit als onschuldige natuur en was bijna symbolisch voor hoe men verder leefde met het verleden van de mijnen. Men verkoos het te vergeten. Tot dat niet meer kon.
Onverantwoord beheer
‘Een georganiseerde verwaarlozing’, noemt ingenieur kernfysica Bruno Chareyron het huidige beheer van de verlaten mijnsites. Ik ontmoet hem in zijn laboratorium voor stralingsonderzoek- en meting, CRIIRAD, in een buitenwijk van Valence waar de straten de namen van componisten dragen, als een doorzichtige poging om de alledaagsheid van de aaneenschakeling van woontorens te verdoezelen.
Chareyron herinnert zich zijn kennismaking met de staat van de nalatenschap van de Franse uraniummijnen nog goed. Het was in 1993, hij was al even afgestudeerd, werkte pas in het laboratorium en er werd een staal roestbruine aarde uit Bessines-sur-Gartempes, vlakbij Limoges binnengebracht. ‘Het roodbruine stof was radioactief. We geloofden de waarden niet die we maten. Het was gewoon gruis dat een echtpaar van zijn gevel had geschraapt. Dit kon niet mogelijk zijn.’
De ambitie van het oude mijnbouwbedrijf is geen andere dan de sites teruggeven aan de natuur, ze promoveren tot landschappelijk waardevol gebied.
Tot Chareyron de plaats bezocht waar het stof verzameld was. Het echtpaar woonde langs de weg tussen de mijn van Bellezane en de extractiefabriek in Bessines. Honderden vrachtwagens denderden jarenlang dagelijks langs hun huis. In de open laadbak het restafval van de fabriek. Roestbruine aarde die bij droog weer tegen hun gevel waaide of gewoon op de weg voor hun deur viel. ‘Alles werd in de open mijn gestort’, gaat Chareyron verder. ‘Het is een niet verantwoorde opslagplaats. Vooral omdat er contact met water mogelijk is. Van alle mijnen zou men deze restanten weer moeten opgraven, ze verglazen of in beton gieten en ze in vaste vorm in vaten stoppen om ze te bewaren in een opslagplaats waar men de garantie heeft dat ze gedurende miljoenen jaren niet lekken.’
Chareyron kijkt me over zijn bril aan. Zijn ogen staan ernstig.
‘U begrijpt dat dat niet zal gebeuren.’
Volgens Areva — en ook opvolger Orano — is dat ook niet nodig. Uiteindelijk hebben we het hier over natuurlijke radioactiviteit. De Limoges en ook Bois Noirs zijn streken die gekend zijn voor een verhoogde radioactiviteit. Die is volledig natuurlijk en ook onvermijdbaar. De ambitie van Areva, en ook Orano, is geen andere dan de sites teruggeven aan de natuur, ze promoveren tot landschappelijk waardevol gebied. ‘Ooit droomden ze er zelfs van om van het meer in Saint-Priest een recreatieplas te maken. Ze beseften op tijd dat dat niet helemaal verantwoord was.’
Onzichtbaar, onhoorbaar, smaakloos
Chareyron glimlacht minzaam. ‘Het is hun manier om te doen uitschijnen dat het ongevaarlijk is. Maar ze vergeten erbij te zeggen dat uraniniet of andere radioactieve gesteenten die in de bodem zitten zich op een bepaalde diepte bevinden en dat de bovenliggende aardlaag een natuurlijke bescherming vormt. Als je die ertsen bovenhaalt, en ze bovendien vermaalt, dan krijg je een ander verhaal. Dan heb je radioactief materiaal dat je volgens de regels moet behandelen. Dat betekent: zo veel mogelijk vermijden dat het in contact komt met water, dat het niet ingeademd of opgegeten wordt.’
Het is niet omdat radioactieve straling natuurlijk is dat ze ongevaarlijk is. Ik ken niemand die vrijwillig een beker lood of arsenicum opdrinkt. Nochtans ook natuurlijke stoffen.
‘Los daarvan: het is niet omdat radioactieve straling natuurlijk is dat ze ongevaarlijk is. De schadelijkheid hangt af van de dosis en van de duur van blootstelling. Ik ken niemand die vrijwillig een beker lood of arsenicum opdrinkt. Nochtans ook natuurlijke stoffen. Het grote nadeel van radioactiviteit is dat het onzichtbaar, onhoorbaar en smaakloos is. Om het te zien, moet je meten.’
Hij legt een Geigerteller in mijn handen waarmee ook Maussan de wegen, hoven en parkings bij haar in de buurt afstruint. ‘Meten is de enige manier om te weten.’
Maar weten is niet voldoende om te veranderen. Toen Chareyron in naam van CRIIRAD een rapport opstelde over de radioactieve besmetting van de oude mijnsites en de radon in de huizen van Bessines, legde het toenmalige gemeentebestuur de resultaten voor aan twee professoren van de universiteit van Limoges. Ze erkenden de wetenschappelijke waarde van het rapport, maar stelden de gemeenteraadsleden ook gerust. ‘Er is niet echt een probleem.’ Nu nog krijgt Chareyron er tranen van in de ogen. ‘Altijd weer is er die minimalisering. De realiteit is dat de nucleaire industrie in Frankrijk niet voor een adequate oplossing heeft gezorgd voor de opslag van de radioactieve modder dat het restproduct is van uraniumextractie.’
© Tine Hens
Niet dat er helemaal niets gebeurd is. Al lijkt het allemaal een beetje laat en onvoldoende. Sinds 2004 heeft het Institut de Radioprotection et de Sûreté Nationale, de Franse evenknie van het Fanc, het MIMAUSA-project opgestart om de omvang van de impact van de Franse uraniummijnen te inventariseren en in kaart te brengen. Sinds 2009 verplicht een ministerieel schrijven de erfgenamen van het mijnbedrijf, voornamelijk Areva, de oude mijnen af te sluiten, een cartografie te maken van alle radioactieve, steriele rotsen in de ruime omgeving en om – indien nodig – het radioactief materiaal te verwijderen en vervangen.
‘Een volgende, belangrijke stap’, zegt Chareyron, ‘is om de sites waar radioactief restafval is gedumpt te oormerken als nucleaire basisinfrastructuur. Dan pas geldt het regelkader dat nodig is.’ Het zou de financiële strop rond de nek van Areva extra aanspannen. Volgens Chareyron een van de voornaamste redenen waarom voorlopig alles bij het oude blijft. Er is geen geld. Of men wil er geen geld voor vrijmaken.
Verboden te eten
Onzichtbaar, geurloos en onhoorbaar. De woorden van Chareyron gonzen na in mijn hoofd wanneer Maussan me mee neemt naar de bossen bij Saint-Priest-la-Prugne. Ze wil me zo’n plek tonen. Een plek waar je alles behalve radioactieve besmetting verwacht. Een plek die gezondheid, rust en zelfs wat magie uitstraalt. Op de kaart die ze had gladgestreken op haar keukentafel had ik de kleurencode van de weg al gezien. De stickers waren zo dicht op elkaar geplakt dat het veilige geel verdween in het minder rustwekkende rood en ronduit onrustwekkende zwart.
De Geigerteller tikt, steeds harder, als een amechtige hartpatiënt. Ik kijk naar het scherm en zie de rode cijfers verspringen.
Uit haar tas haalt Maussan een Geigerteller en een zelfgeschilderd bord met een radioactief teken. ‘Chemin radioactif’ staat erop. Als Areva de wandelaars niet wil waarschuwen, dan doet Maussan het wel. Ze toont me de basiswaarde van de streek. 200 tikken per seconde. We wandelen omhoog, de Chemin des Pierres de Fées op, een van de populairste wandelingen uit de streek, vertelt Maussan. Mensen picknicken op de weg, ze zoeken paddenstoelen of bosbessen in het bos en helemaal aan het einde van het pad, net voor de weg over heuvelkam knikt, liggen rechts het bos in, de rotsen die de weg hun naam hebben gegeven. De rotsen van de fee.
De Geigerteller tikt, steeds harder, als een amechtige hartpatiënt. Ik kijk naar het scherm en zie de rode cijfers verspringen. 400, 450, 300, 600, 610, 900 en dan schiet het naar 1000, 1200, zelfs tot 14000, om als je links of rechts langs het pad stapt weer te zakken tot 200. ‘Het is geen probleem zo lang je de radioactieve elementen niet opeet’, zeggen ze bij Areva. ‘Niemand eet toch stenen’, hoor je ze daarbij denken’, vertelt Maussan. ‘Alsof er in hun wereld geen kinderen leven. Als ik hier wandel, dan blijf ik hier nooit lang, maar ik zie voor mij wel alle kinderen die met stokken in de aarde van het pad wroeten en een steen in hun mond stoppen.’
Ze schudt het hoofd en zet de wild tikkende Geigerteller uit. ‘Areva banaliseert alleen maar. Ze zijn ervan overtuigd dat als ze de mensen doodslaan met geruststellende uitspraken, ze zichzelf uiteindelijk geruststellen. Een bosweg met radioactief steengruis mag je niet banaliseren. Er is niets geruststellends aan. Daarom doe ik dit’
Met een houten hamer slaat ze haar waarschuwingsbord in de grond.
Dit onderzoeksartikel kwam tot stand met de steun van het Fonds Pascal Decroos voor Bijzondere Journalistiek. Samen met de reportages ‘Bestaat er een oplossing voor kernafval? Nee. Kunnen we het opslaan? Ja’ en Kernafval: het “kleine probleem” voor later dat weigert te verdwijnen vormt het een dossier over radioactief afval. Later dit jaar verschijnt er ook een boek.