De weeffouten in het bonte tapijt van de Europese Unie
Oost-Duitsers voelen zich nog steeds achtergesteld: ‘Als de toekomst onzeker is, profiteert extreemrechts altijd’
'Het huidige rechtspopulisme komt niet uit de lucht gevallen. Het is een reactie op de perverse effecten van het neoliberalisme in de Europese Unie.' MO* ging graven naar die effecten in een afgelegen, leeggelopen industriestadje in Oost-Duitsland: Eisenhüttenstadt.
Voor de federale regering in Berlijn zijn de afgelegen achterstandsgebieden in Oost-Duitsland niet bepaald een prioriteit. ‘De Oost-Duitsers, maar ook de Polen, Hongaren en Roemenen zijn tweederangsburgers gebleven in Europa. De politieke elite in Brussel kijkt vooral naar economische winst. Het is een van de perverse effecten van het neoliberalisme in de Europese Unie.’ Hans Wetzels trok voor MO* naar Oost-Duitsland en sprak met de mensen die achterbleven in de mondiale kenniseconomie.
Avond na avond drinken Maik en Andreas goedkoop bier en schnaps in een helverlichte pizzeria in Eisenhüttenstadt. Het centrum van het Oost-Duitse industriestadje aan de Poolse grens is nagenoeg verlaten. Maik is stratenmaker, begin zestig, en praat luidkeels over zuipen, vechten en de vrouwen die hij ooit het hof maakte. Andreas is stiller. Hij draagt een leren jack, heeft een opgeschoren kapsel en vertelt op afgemeten toon hoe de politiek hem verraden heeft.
Dertig jaar geleden hielpen de twee vrienden mee deze pizzeria bouwen. Toen was Duitsland net herenigd en overheerste een gevoel van hoop. Vandaag zijn de meeste kroegen in Eisenhüttenstadt gesloten en zijn veel inwoners werkloos. Buiten, tussen de gestileerde arbeidersflats, speurt een oude man met een zaklamp naar statiegeldflessen. Het voormalige stadshotel pal in het centrum is veranderd in een ruïne, omdat de West-Duitse vastgoedinvesteerder die het kocht de renovatiekosten toch te hoog vond. ‘Onder het communisme was alles beter’, brult Maik door de pizzeria. Een groepje jongeren verderop negeert het gebral door vakkundig naar hun smartphones te staren.
‘Onder het communisme was alles beter.’
‘Sindsdien is de huur tien keer zo hoog en is alle werk verdwenen. Jonge mensen trekken massaal weg en wij krijgen daar allerlei buitenlanders voor terug. Die stoppen ze hier in een asielzoekerscentrum zodat de elite in Berlijn er geen last van heeft. Maar mij krijgen ze hier niet weg. In het weekend ga ik nog steeds lekker vissen en drink ik bier uit plastic flessen. Eigenlijk net als vroeger.’
Hoogovens en kegelbanen
Ooit was Eisenhüttenstadt een trotse stad. In de jaren ‘50 van de vorige eeuw bouwde de regering van de Duitse Democratische Republiek (DDR) een complete planstad rondom het toen hypermoderne hoogovencomplex Eisenhüttenkombinat-Ost. Geheel in lijn met de communistische ideologie moesten de staalarbeiders die naar de stad trokken ook prettig kunnen wonen.
De autoriteiten bouwden ruime flatwoningen in de classicistische stijl die we ook kennen van de Karl-Marx-Allee in het oosten van Berlijn. Er werden groene parken aangelegd, ruime pleinen en zelfs een klein voetbalstadion. Tot op de dag van vandaag liggen op het fabrieksterrein tussen de hoogovens overal kegelbanen waar werknemers zich kunnen ontspannen.
‘Ondanks alle mooie beloftes is er sinds de Duitse hereniging niet zoveel verbeterd hier.’
Het volledige stadscentrum is werelderfgoed en staat onder bescherming van de Unesco. Midden in Eisenhüttenstadt staat een grote herdenkingszuil voor de Sovjet-Unie. Aan de centrale avenue ligt een perfect onderhouden theater en op de flatmuren werden socialistische mozaïeken aangebracht. In de centrale hal van het stadhuis hangt een groot glas-in-loodraam dat verhaalt over hardwerkende arbeiders en boeren.
De volledige economie van Eisenhüttenstadt is nog steeds afhankelijk van de voormalige staatsstaalfabriek. Die is na de privatisering, en de daaropvolgende overnames en fusies, inmiddels in het bezit van het conglomeraat ArcelorMittal, opgericht door een Indiase miljardairsfamilie. Maar de Oost-Duitse fabriek kan allang niet meer op tegen het goedkope Chinese staal dat sinds de eurocrisis de wereldmarkt overspoelt. Daarbij moeten Europese staalbedrijven van de Europese Commissie ook aan steeds strengere duurzaamheidseisen voldoen.
‘Ondanks alle mooie beloftes is er sinds de Duitse hereniging niet zoveel verbeterd hier’, verzucht Zoran Culafic in zijn sfeervolle Bosnische restaurant in het stadscentrum. ‘Dit was en is een arbeidersstad, maar er is steeds minder werk. Dus vertrekken mensen naar Berlijn, het Westen of het buitenland. Dat proces is al drie decennia aan de gang en ik zie niet snel iets veranderen. In de huidige samenleving heeft Eisenhüttenstadt geen toekomst meer.’
Twee Landen
Na de ineenstorting van het communisme ging de DDR in 1990 op in de West-Duitse Bondsrepubliek. Om de nieuwe Oost-provincies klaar te stomen voor integratie in de markteconomie werd er een speciaal agentschap opgericht, dat alle 8500 staatsondernemingen moest gaan privatiseren: de Treuhandanstalt. Dat agentschap was korte tijd formeel het grootste bedrijf ter wereld. Het werd in één klap eigenaar van de Babelsberg-filmstudio’s bij Potsdam, de Oost-Duitse staatswooncorporaties, miljoenen hectares landbouwgrond en zelfs van het ontmantelde DDR-leger. Ook het Eisenhüttenkombinat-Ost kwam in handen van de Treuhand.
Voor de federale regering in Berlijn zijn de afgelegen achterstandsgebieden in het oosten niet bepaald een prioriteit.
Door de privatiseringsschok hoopte de Duitse regering een investeringsstroom richting oosten op gang te brengen. Maar die bleef uit, en het privatiseringsagentschap moest uiteindelijk een verlies van 270 miljard Duitse mark afschrijven. Door het gigantische banenverlies dat met die hele operatie gepaard ging kregen veel Oost-Duitsers het gevoel gekoloniseerd te worden, herinnert Gregor Gysi, vandaag parlementslid voor Die Linke, zich. ‘Na de ineenstorting van de DDR is op partijcongressen en in directiekamers in West-Duitsland besloten hoe het oosten er moest gaan uitzien. Er heeft nooit overleg als gelijken plaatsgevonden. En eigenlijk is daarvan nog steeds geen sprake.’
Gysi heeft een lange staat van politieke dienst. In de DDR maakte hij deel uit van de hervormingsgezinde vleugel binnen de staatspartij SED (Sozialistische Einheitspartei Deutschlands). Als jurist verdedigde hij critici van het regime en sprak hij zich uit voor democratisering van het staatsbestel. Later was hij betrokken bij de oprichting van de socialistische fusiepartij Die Linke, en ook dit najaar werd hij weer verkozen als parlementslid. Volgens hem bestaat Duitsland dertig jaar na de hereniging in veel opzichten nog steeds uit twee landen.
Voor de federale regering in Berlijn zijn de afgelegen achterstandsgebieden in het oosten niet bepaald een prioriteit. In heel Oost-Duitsland steunt de economie nog steeds op kleine bedrijfjes, en er wordt nauwelijks geïnvesteerd. Oost-Duitse bedrijven met meer dan duizend werknemers bestaan bijna niet. De werkloosheidscijfers zijn er hoger dan in andere delen van het land, lokale overheden hebben meer schulden, de infrastructuur is er slechter en de belastinginkomsten zijn lager.
Wetenschappers van de Universiteit van Leipzig rekenden uit dat de zes Oost-Duitse provincies voor maar liefst zeventig procent van hun overheidsbegroting afhankelijk zijn van bijdragen uit de federale staatskas. Demonstraties van neonazi’s, hakenkruisgraffiti of openlijke naziposters achter de ramen zijn niet uitzonderlijk.
De extreemrechtse partij Alternative für Deutschland (AfD) scoort steevast meer dan twintig procent van de stemmen in Oost-Duitsland. ‘Door het leed dat hen is aangedaan wil de bevolking van Oost-Duitsland nu opeens wél voor haar land vechten’, verklaart Gysi. ‘Ironisch genoeg hebben dertig jaar Duitse eenheid zo voor elkaar gekregen wat de communisten nooit is gelukt: een gemeenschappelijke nationale identiteit creëren met het Westen als vijand.’
Breuklijnen
De breuklijn die Duitsland sinds de hereniging in tweeën splijt is relevant voor de hele Europese Unie (EU), meent de Duitse filosofe Ulrike Guérot. Volgens haar is Oost-Duitsland niet het enige gebied dat het gevoel heeft de tweede viool te spelen in Europa. Vergelijkbare gevoelens van ongelijkheid en onmacht worden ervaren door mensen in heel Europa, van Polen in het noorden tot Roemenië in het zuiden.
‘De politieke elite in Brussel kijkt vooral naar economische winst.’
‘Oost-Duitsland liep in de jaren ‘80 en ‘90 sociaal en economisch achter op het Westen en heeft die achterstand nooit ingehaald’, waarschuwt Guérot. ‘Dat is vergelijkbaar met de positie waarin veel Oost-Europese EU-lidstaten nu verkeren. Politieke elites verwachten steeds dat marktwerking en liberalisering alle problemen oplossen. In de praktijk gebeurt dat zelden, en nu zie je dat vooral rechtse populistische politici daar optimaal van profiteren.’
Economische eenwording moest voorafgaan aan een politieke unie, dat idee was onbetwistbaar vanaf het prille begin van de Europese integratie, weet Guérot. Twintig jaar lang was ze zelf betrokken bij dat integratieproces. In Bonn, Parijs en Berlijn werkte ze als parlementair assistente, voor politieke denktanks en voor grote lobbyclubs. In Brussel werkte ze rechtstreeks samen met Frans Eurocommissaris Jacques Delors.
De politieke elites legden bij het ontwerpen van de EU grote nadruk op de interne markt, handelsliberalisering en internationale bedrijven. Het heeft ertoe geleid dat er grote verschillen konden ontstaan tussen het ooit communistische Oost-Europa en rijke landen in het Westen zoals Nederland, België of Duitsland, maar ook tussen laagopgeleide en hoogopgeleide burgers, tussen winnaars en verliezers van de globalisering, tussen kosmopolitische steden en rurale achterstandsgebieden.
‘De politieke elite in Brussel kijkt vooral naar economische winst’, stelt Guérot. ‘Een modern treinstation bouwen op het Hongaarse platteland of in Eisenhüttenstadt past niet binnen die logica.'
'Als je alleen kijkt naar macro-economie,' vervolgt ze, 'is er volstrekt geen logische reden om te investeren in zulke voorzieningen in regio’s waar toch iedereen vertrekt. Mensen die daar achterblijven vervullen eigenlijk geen nuttige functie meer binnen de mondiale kenniseconomie en worden aan hun lot overgelaten. Hun werk kan elders immers elders goedkoper gedaan worden.’
Machtige lieden
Guérot zag van binnenuit hoe de euro jarenlang gepusht werd door Europese bedrijfselites. Ze werkte van 1995 tot 1997 als directeur Communicatie bij de Association for the Monetary Union of Europe (AMUE), een lobbyclub met als enige doel om de euro te promoten. Die werd opgeheven in 2002 en kon invloedrijke multinationals als Siemens, Deutsche Bank en Philips tot het ledenbestand rekenen. Maar de Europese bedrijfselites trokken vervolgens, tot Guérots schrik, aan de rem bij de politieke integratie die nodig was om de euro en de interne markt onder controle te kunnen houden.
‘Verschillende machtige lieden in Brussel hadden er geen belang bij om de EU ook écht democratisch te organiseren.’
‘Liberalisering van de handel was handig voor grote bedrijven, die zo goedkoper konden gaan produceren en hun producten konden afzetten op een gigantische interne markt’, vertelt Guérot. Duitse autofabrikanten konden zo hun productie gemakkelijk verplaatsen naar Slowakije of Hongarije zonder gehinderd te worden door Europees gecoördineerd sociaal beleid of Europese minimumlonen.
‘Maar verschillende machtige lieden in Brussel hadden er geen belang bij om de EU ook écht democratisch te organiseren. Democratie komt altijd met een prijskaartje, en dat wisten ze. Dus is de politieke integratie, die nodig is om de euro en de interne markt te controleren, nooit van de grond gekomen. Want in dat geval zou datzelfde bedrijfsleven moeten meebetalen aan een Europees werkloosheidsplan en was er een continentaal minimumloon ingesteld. In plaats daarvan hebben ze de Europese eenwording gebruikt om voor zichzelf de hemel op aarde te creëren.’
Eldorado
De sociale gevolgen van de eenzijdige focus op marktintegratie zijn nog duidelijker geworden sinds het stapsgewijs toetreden tot de EU van Polen, Tsjechië, Slowakije, Slovenië, Letland, Estland, Litouwen, Malta, Hongarije en Cyprus in 2004, en Bulgarije en Roemenië in 2007. De regeringen van de lidstaten die in 2004 toetraden ondertekenden allemaal hetzelfde, 1300 pagina’s tellende toetredingsverdrag.
De nieuwe EU-lidstaten werden een waar eldorado voor West-Europese landbouwinvesteerders die op zoek zijn naar goedkope grond.
Daarin benoemde de EU bijvoorbeeld het ‘herstructureren’ van kleine boerderijen als expliciet beleidsdoel om de economieën van de nieuwe lidstaten geschikt te maken voor de Europese interne markt. In de praktijk veranderde dat de nieuwe EU-lidstaten in een waar eldorado voor West-Europese landbouwinvesteerders die op zoek zijn naar goedkope grond. Traditionele kleine boerderijen in Oost-Europa konden zelfs helemaal geen aanspraak maken op EU-landbouwsubsidies, omdat de ondergrens daarvoor in Brussel vastgesteld werd op 5 hectare.
De levensstandaard in de nieuwe lidstaten is daarom, zeker buiten de grote steden, nog stukken lager dan in West-Europa. Er kwam een migratiestroom op gang van oost naar west. Duitse, Nederlandse en Belgische bouwondernemingen, logistiekbedrijven, de schoonmaakbranche en de landbouw profiteren gretig van de oneindige (en vervangbare) stroom laaggeschoolde en niet door vakbonden beschermde Oost-Europeanen. Die willen werken tegen lage lonen, wonen in ondermaatse huisvesting, zijn niet verzekerd en kunnen zonder ontslagbescherming zomaar op straat gezet worden.
In Duitsland zijn boeren volgens cijfers van landbouwvereniging VSSE (Verband Süddeutscher Spargel- und Erdbeeranbauer) tijdens het oogstseizoen zelfs voor negentig procent afhankelijk van goedkope arbeidsmigranten uit Oost-Europa.
‘Na de eerste toetredingsgolf konden Nederlandse boeren opeens voor een appel en een ei grond kopen in Polen’, beaamt Nederlands hoogleraar Europese Geschiedenis Mathieu Segers. ‘Vrij verkeer van kapitaal was meteen van kracht in de nieuwe en uitgebreide EU. De arbeidsmigratie kwam later op gang, maar toen het gebeurde was ook dat vrijwel zonder inbedding in sociaal beleid of garanties op goede arbeidsvoorwaarden. Uiteindelijk heeft dat kwaad bloed gezet in heel Oost-Europa, en daarvan ondervinden we nu de politieke gevolgen.’
Tweederangsburgers
Guérot geeft in haar boek Der neue Bürgerkrieg (2017) gelijkaardige waarschuwingen. Volgens de Duitse filosofe hebben ook de financiële crisis en de eurocrisis, de manier waarop Zuid-Europa verregaande bezuinigingen kreeg opgedrongen, de vluchtelingencrisis en tenslotte de omgang met de coronapandemie de breuklijnen in Europa nog eens verscherpt. Ze hebben daarbovenop ook een uiterst vruchtbare voedingsbodem gecreëerd voor anti-Europese, autoritaire en nationalistische politici.
‘Net als de Oost-Duitsers zijn Polen, Hongaren en Roemenen in feite tweederangsburgers gebleven in Europa.’
In Polen zit de rechtse partij Recht en Rechtvaardigheid (PiS) al sinds 2015 stevig in het regeringszadel. En Andrej Babis, nog maar net premier af in Tsjechië, wordt omgeven door controverses over belangenverstrengeling en fraude met EU-landbouwsubsidies, maar schoffeert het Europees Parlement vanwege vermeende inmenging in de binnenlandse politiek. Ook de Hongaarse leider Viktor Orbán intimideert journalisten en politieke tegenstanders en jaagt de Europese Commissie tegen zich in het harnas.
Maar maatregelen tegen het bruuskeren van de rechtstaat in Hongarije worden permanent geblokkeerd, dankzij een politiek duivelspact met de Poolse regering. Boedapest en Warschau spraken af om elkaar in de Raad van de EU rugdekking te geven en sanctiemaatregelen onmogelijk te maken.
‘Orbán was nochtans uitgesproken voorstander van de EU voordat Hongarije, in de nasleep van de bankencrisis, buiten de eurozone werd gehouden’, legt Guérot uit. ‘Pas toen hij besefte dat er veel politieke winst te rapen valt met anti-Europese standpunten maakte hij een draai. Het huidige rechtspopulisme komt niet uit de lucht gevallen. Het is een reactie op de perverse effecten van het neoliberalisme in de EU. Net als de Oost-Duitsers zijn Polen, Hongaren en Roemenen in feite tweederangsburgers gebleven in Europa.’
‘Jarenlang lag in de EU de nadruk op begrotingsdiscipline en het liberaliseren van de markt’, verklaart hoogleraar Mathieu Segers. ‘Met politiek moesten EU-instellingen als de Europese Commissie zich zo min mogelijk bemoeien. Voor banken, investeerders en bedrijven heeft die fixatie op prijsstabiliteit en vrij kapitaalverkeer prima gewerkt. Maar omdat EU-landen de verantwoordelijkheid voor flankerend beleid, zoals sociale voorzieningen, zo nodig zelf in handen wilden houden, kan nu niemand de burgers van Europa nog beschermen tegen de excessen van de markt. Daarvoor bestaat op EU-niveau geen enkele managementstrategie.’
‘Op steun van de Duitse of Europese politiek rekent niemand hier meer. Dit is een achterstandsregio waar niemand veel om geeft.’
Het Europees Comité van de Regio’s trekt inmiddels aan de alarmbel. Deze politieke instelling, waarin 329 lokale en regionale bestuurders en burgemeesters vertegenwoordigd zijn, vergadert zes keer per jaar in Brussel en mag de Europese Commissie adviseren over beleidsvoorstellen.
Het Comité vraagt expliciet aandacht voor de steeds dieper wordende breuklijnen tussen Oost- en West-Europa, tussen rurale gebieden en steden. In een recent advies pleiten de regiobestuurders gezamenlijk voor beter gecoördineerd Europees sociaal beleid, voor de introductie van toereikende minimumlonen in heel Europa en voor meer investeringen in goed onderwijs in achterstandsgebieden.
Omdat binnen nationale regeringen zelden een momentum voor verandering lijkt te bestaan, kunnen juist regionale overheden een belangrijke rol spelen door druk uit te oefenen op EU-instellingen, meent Segers. ‘Het Brusselse ambtenarenapparaat heeft volgens mij wel door dat een koerswijziging noodzakelijk is. Wat we nu zien, zijn de laatste stuiptrekkingen van een ancien régime dat bijna exclusief gericht was op marktwerking.'
'Het draagvlak voor zulke veranderingen moet uiteindelijk wel in de nationale arena gevonden worden. Maar dat spel is in veel lidstaten vreselijk slecht ontwikkeld. In Nederland bijvoorbeeld heeft Mark Rutte zich als regeringsleider nog nooit sterk gemaakt voor gezamenlijke Europese belangen. Dat is nefast voor het draagvlak van het EU-beleid.’
Voetbaltenue
De Bosnische restauranthouder, Zoran Culafic, schenkt twee borrels in en maakt afspraken met klanten over catering. Hij woont sinds eind jaren ‘80 in Eisenhüttenstadt. De voormalige profvoetballer heeft overal in zijn knusse restaurant foto’s ophangen van zichzelf in de blauwwitte voetbaltenue van FC Eisenhüttenstadt. Nadat hij stopte met voetballen brak in zijn thuisland Joegoslavië de burgeroorlog uit en besloot hij in Duitsland te blijven, dat toen net herenigd was.
‘Extreemrechts profiteert altijd als de toekomst onzeker is.’
Van de hoop die de mensen toen hadden, is nog weinig over, vertelt hij. ‘In het begin hebben mijn sportkameraden me geholpen om dit restaurant op te bouwen. Toen was dit geen rijke regio. Iedereen werd kunstmatig aan het werk gehouden in staatsbedrijven die eigenlijk allang geen winst meer maakten. Maar ondanks alle beloften over open grenzen en een kapitalistische economie is er sindsdien maar weinig beter geworden.’
In de verte knipperen de lichtjes van de alomtegenwoordige hoogovens. Hoeveel banen ArcelorMittal dit keer wil schrappen is nog niet helemaal duidelijk. Jongeren op scooters hangen rond een shoarmakeet tegenover het restaurant van Culafic. Op steun van de Duitse of Europese politiek rekent niemand hier meer, vertelt hij.
‘Dit is een achterstandsregio waar niemand veel om geeft. Na de Duitse hereniging zijn ontzettend veel mensen hier hun baan verloren en daar is vervolgens helemaal niks aan gedaan. Daarna kwamen de extreemrechtse groepen, en die zijn nooit meer weggegaan. Extreemrechts profiteert altijd als de toekomst onzeker is. Dat boezemt me wel wat angst in. Ik woon al heel lang in Eisenhüttenstadt, maar uiteindelijk blijf ik ook maar een immigrant in Duitsland.’
Deze reportage kwam tot stand in het kader van MO*onderzoekt en is mee mogelijk gemaakt door het Postcode Loterij Fonds van Free Press Unlimited.
Deze reportage werd geschreven voor het winternummer van MO*magazine. Voor slechts 32 euro kan je hier een jaarabonnement nemen! Je kan ook proMO* worden voor slechts 4 euro per maand. Je krijgt dan ook ons magazine toegestuurd en je steunt daarmee ons journalistiek project. Opgelet: Knack-abonnees ontvangen MO* automatisch bij hun pakket.