Bouwen aan een betere toekomst in Libanons armste stad
‘We houden van hetzelfde eten, worstelen met dezelfde problemen en hebben hetzelfde accent’
Twee wijken in de Libanese havenstad Tripoli, Jabal Mohsen en Bab el-Tabbaneh, vormden ooit één geheel. Door de Libanese burgeroorlog vielen ze uiteen en kwamen de bewoners tegenover elkaar te staan. Ze zijn intussen helemaal klaar met het geweld en proberen te bouwen aan een betere toekomst.
Een van de gaten in de muur die de bewoners van Jabal Mohsen gebruikten om Bab el-Tabbaneh te beschieten.
© Marek Kowalczyk
Twee verwaarloosde wijken in de Libanese havenstad Tripoli, Jabal Mohsen en Bab el-Tabbaneh, vormden ooit één geheel. Door de Libanese burgeroorlog vielen ze uit elkaar en kwamen de bewoners tegenover elkaar te staan. Ze zijn intussen helemaal klaar met het geweld en proberen te bouwen aan een betere toekomst. ‘Ik ben geen loser, ik hoef niet meer met wapens rond te rennen.’
Tot voor kort waren Ali en Zafir elkaars grootste vijand. Vandaag bouwen ze samen aan de vrede in Tripoli, de op een na grootste stad van Libanon. Tussen 2008 en 2014 vonden daar meer dan twintig gevechten plaats tussen de inwoners van Bab el-Tabbaneh en Jabal Mohsen, twee verpauperde wijken. Ali zette koffie en herlaadde geweren voor de deelnemers aan de rellen, Zafir verkocht granaten.
Tegenwoordig zijn de twee goede vrienden. Ze ontmoetten elkaar tijdens het resocialisatieprogramma voor de jeugd, georganiseerd door de ngo March Lebanon. Daar leerden ze hoe ze hun woede en frustratie kunnen benutten om de buurt herop te bouwen. Ze zijn ambassadeurs van de vrede en zijn een sprekend voorbeeld van hoe samenwerking met de “vijand” mogelijk is.
Toch is niet iedereen even overtuigd van die samenwerking. Sommige bewoners van Jabal Mohsen en Bab-el-Tabbaneh kunnen het verleden moeilijk achter zich laten. De aanhoudende economische crisis en het gebrek aan toekomstperspectief zorgen bovendien voor toegenomen spanningen.
Nog maar enkele maanden geleden, op 12 september, berichtte het dagblad L’Orient Today over gewelddadige incidenten in Tripoli. Die begonnen met een inwoner van Jabal Mohsen die was neergeschoten.
Het voorval leidde tot rellen in verschillende delen van de stad. Velen vreesden dat het een nieuwe golf van geweld tussen Jabal Mohsen en Bab al-Tabbaneh op gang zou trappen.
Lange geschiedenis
Officieel is het conflict tussen de twee wijken sinds de Libanese burgeroorlog (1975-1990) aan de gang. De soennieten van Bab al-Tabbaneh en de alawieten van Jabal Mohsen werden van de ene op de andere dag elkaars vurigste vijand.
Soennieten, sjiieten en alawieten
De islam kent twee grote stromingen: de soennieten, met naar schatting 80% geloofsaanhangers, en de sjiieten. Die tweedeling zorgt al heel lang voor breuklijnen en conflicten in het Midden-Oosten.
Het alawitische geloof wordt gezien als een uitloper van de sjiitische islam. In Syrië zwaaien de alawieten de plak, aangevoerd door de elite rond president Assad. Het alawisme wordt intussen ook ondersteund door het epicentrum van de sjiieten, Iran.
Toch moeten we nog dieper de geschiedenis in duiken om de vijandigheid te begrijpen. Tijdens het soennitische Ottomaanse Rijk werden de alawieten van de Levant onderdrukt. Toen Syrië en Libanon na de Eerste Wereldoorlog Franse mandaatgebieden werden, rekruteerden de Fransen de alawieten als soldaten en wonnen ze aan invloed.
In de jaren zestig – Syrië stond inmiddels op eigen benen – kwamen de alawieten aan de macht, tot onvrede van de soennitische meerderheid. Sinds 1970 sloeg de familie Assad, de heersende elite van alawieten, de protesten van soennieten hard neer.
‘Mijn vader hoorde plots een luid kabaal: soennieten uit de wijk sloegen met stokken en wapens tegen de ingang van ons appartement.’
Nog altijd onderhouden tal van alawieten die in Libanon wonen, en dat zijn er ongeveer 120.000, sterke banden met geloofsgenoten in Syrië, waaronder de regerende Assad-clan.
Gedwongen verhuis
Ook in het bescheiden appartement van Ali’s familie is de enige muurdecoratie een portret van Hafez al-Assad (vader van de huidige Syrische president, red.). Ali’s vader, Taleb Abboud, is Syriër, maar hij is geboren en getogen in Bab el-Tabbaneh.
Taleb bracht bijna heel zijn leven in de wijk door. Hij verhuisde pas in mei 2008. Omdat het moest. ‘Toen de rellen uitbraken, was mijn vader televisie aan het kijken. Plots hoorde hij een luid kabaal: soennieten uit de wijk sloegen met stokken en wapens tegen de ingang van het appartement.’
Taleb wist niet wat hij moest doen, dus belde hij een soennitische vriend op. Die was bekend in de buurt, mensen hadden schrik voor hem omdat hij een behoorlijk postuur heeft.
De vriend bedacht een plannetje: hij zou doen alsof Taleb zijn gevangene was. ‘Terwijl hij mijn vader uit het appartement leidde, hield hij zelfs een pistool tegen zijn slaap. Maak je geen zorgen, ik zal hem doden, verzekerde hij iedereen in de buurt. De twee vrienden hadden geen keus, de menigte volgde hen op de voet.’
Na vijf minuten was Taleb bij zijn familie in Jabal Mohsen. ‘We waren toen al bij mijn grootouders. Mijn vader had ons daar op 7 mei ‘s avonds, meteen na de toespraak van Hezbollah-leider Hassan Nasrallah, naartoe gestuurd. We hadden niet eens tijd om onze spullen te pakken. Zelf bleef hij in Bab-al-Tabbaneh om het appartement in de gaten te houden.’
In zijn toespraak reageerde Nasrallah op de beslissing van de prowesterse premier Fouad Siniora om het telefoonnetwerk van de invloedrijke sjiitische politieke partij en militante beweging Hezbollah illegaal te verklaren. Nasrallah zag dat als een oorlogsverklaring.
Het land was toen al 18 maanden in crisis. De pro-Syrische 8-maart-beweging (een door Iran en Syrië gesteunde coalitie van politieke partijen, o.a. Hezbollah) lag in conflict met de anti-Syrische 14-maart-beweging, die steun geniet van de Verenigde Staten en Saoedi-Arabië.
In de ochtend van 8 mei braken er rellen uit in de Libanese hoofdstad Beiroet. Na twee dagen verplaatsten die zich naar het noorden van het land. De hevigste gevechten tussen regeringsgezinde soennieten en pro-Hezbollah-alawieten vonden plaats in Tripoli en het Aley-district, ten oosten van Beiroet.
Ali enzijn vader op het balkon van hun appartement in de wijk Jabal Mohsen.
© Marek Kowalczyk
Economische crisis
Net zoals vele jonge mannen nam ook Zafir deel aan de rellen. ‘Er was geen werk. Ik ben zelfs naar Beiroet getrokken om daar een baan te zoeken, maar niemand wilde me aannemen’, legt Zafir uit als we elkaar spreken in het café van March Lebanon. ‘Je bent een terrorist, zeiden ze, je brengt ons in de problemen.’
‘Zelfs als je hier probeert weg te komen, lukt dat niet. Het stigma van een jongen uit Tabbaneh schud je niet zomaar van je af.’
‘Hoe zou ik voor mijn kinderen zorgen? Ik heb geen inkomen. En wat zijn de vooruitzichten in dit land?’
En dus keerde Zafir terug naar Tripoli. ‘Er was niets te doen, dus vocht ik zoals iedereen. We kregen kogels en granaten. Een deel daarvan gebruikten we, maar het meeste materiaal verkochten we. Je moet het op de een of andere manier redden, we hadden geld nodig voor eten.’
Hij reikt naar zijn telefoon en scrolt door zijn foto’s. Als hij me het scherm toont, zie ik de negentienjarige strijder Zafir: van top tot teen in het zwart, een baseballpet op zijn hoofd en een pistool in de tailleband van zijn broek.
Hij wil niet dat we er een foto van nemen, het behoort tot het verleden. De drieëndertigjarige Zafir, een vredesambassadeur, vader van drie kinderen, is nu een heel andere persoon.
Ali, die 12 jaar jonger is, wil voor geen geld kinderen hebben. ‘Hoe zou ik voor hen zorgen? Ik heb geen inkomen. En wat zijn de vooruitzichten in dit land?’
Hij probeert psychologie te studeren. In theorie zit hij in het tweede jaar, maar door stroomonderbrekingen gaan de colleges zelden door. ‘Nu is de universiteit weer gesloten. Docenten staken voortdurend.’
Ali zou het liefst zijn studies in Europa voortzetten, in om het even welk land waar de situatie stabiel is. Maar hij kan het collegegeld niet betalen. Het paspoort alleen al heeft een stevig prijskaartje: 300 dollar, met een geldigheidsduur van maar twee jaar. Op een boot stappen, zoals steeds meer mensen doen, is voor hem geen optie. ‘Ik ben gehecht aan mijn leven.’
Weg uit de crisis
Omdat de economische crisis verergert, proberen steeds meer Libanezen, maar ook Syriërs en Palestijnen die in Libanon wonen, Europa te bereiken via een gevaarlijke zeeroute.
In de eerste negen maanden van 2022 zijn zo’n 2670 personen per boot vertrokken. Dat is bijna twee keer zoveel als in dezelfde periode in 2021.
Eind september vond een van de dodelijkste rampen plaats in het oostelijke Middellandse Zeegebied. Meer dan 100 van de 140 passagiers verdronken in de buurt van de Syrische stad Tartus. Op 24 september keerden de stoffelijke resten van de slachtoffers terug naar Libanon.
Een deel van de overledenen werd begraven in het Palestijnse vluchtelingenkamp Nahr el-Bared, 16 kilometer ten noorden van Tripoli.
Omdat de sfeer in het kamp gespannen is en niemand de kracht heeft om over de tragedie te praten, ga ik er niet heen. Nahr el-Bared is trouwens niet de enige plek waar je beter niet alleen naartoe gaat. Zelfs in Bab al-Tabbaneh en Jabal Mohsen krijgen we een rondleiding van Ali en Zafir.
Ali toont een foto uit zijn kindertijd. Veel bewoners van Jabal Mohsen en Bab el-Tabbaneh bezitten nog altijd wapens.
© Marek Kowalczyk
‘We lijken op elkaar’
Het is pas 10.30 uur, maar de hitte is al overweldigend. We laten de drukke Syriëstraat, de demarcatielijn die Tabbaneh van Jabal Mohsen scheidde, achter ons. ‘Mijn vader maakte zich zorgen toen ik vertelde dat ik mee wilde doen aan een programma met de soennieten’, vertelt Ali terwijl we gebouwen met kogelgaten in voorbijlopen.
‘We houden van hetzelfde eten, worstelen met dezelfde problemen en hebben hetzelfde accent.’
‘Je moet voorzichtig zijn, ze zijn gevaarlijk! Ze haten ons en zijn niet te vertrouwen’, waarschuwde hij me.
Voor het uitbreken van de rellen had Ali’s vader veel soennitische vrienden. Soennieten en alawieten woonden destijds zelfs in hetzelfde gebouw. Door het conflict verloor hij veel vrienden.
‘Deze oorlog verdeelde ons,’ zegt Ali. ‘Politici en religieuze leiders gooiden olie op het vuur door te herhalen dat we vijanden zijn. Dat is onzin.’
Toen Ali drie jaar geleden voor het eerst bij March Lebanon langskwam, was hij bang dat de soennieten hem zouden neerschieten. ‘Omdat mijn vader me telkens zo bang maakte.’
‘Trouwens, tussen 2008 en 2019 ben ik niet één keer in Tabbaneh geweest. Ik was er zeker van dat iedereen meteen zou ontdekken dat ik een alawiet was en me in elkaar zou slaan.’
‘Nu weet ik dat het onmogelijk is, we lijken hier tenslotte allemaal op elkaar. Maar toen dacht ik dat het op mijn gezicht stond geschreven. Ik was ook gewoon bang: in plaats van met mijn vrienden van dezelfde sekte rond te hangen, koos ik ervoor om tijd door te brengen met mijn vijand!’
Ali overwon de angst vrij snel. Hij had kennelijk zelfs meer gemeenschappelijk met Zafir, een soenniet uit Tabbaneh, dan met een sjiiet uit Beiroet of Zuid-Libanon. ‘We komen tenslotte allebei uit Tripoli. We houden van hetzelfde eten, worstelen met dezelfde problemen en hebben hetzelfde accent. Ik zou de sjiieten uit het zuiden niet kunnen begrijpen.’
‘Vergeten noorden’
Alawieten uit het platteland vlak bij Tripoli stichtten in het begin van de twintigste eeuw Jabal Mohsen. Tabbaneh maakte er toen deel van uit. Aanvankelijk ging het de bewoners voor de wind: de nabijheid van spoorwegen en wegen naar Beiroet en de Syrische stad Homs bevorderden de handel.
‘Hoe moeten we hier leven, als we met een achterstand beginnen?’
Het uitbreken van de burgeroorlog maakte in 1975 een einde aan die voorspoedige tijd. Na het einde van het conflict, in 1990, focuste de regering zich op de heropbouw van Beiroet. Tripoli werd vergeten.
Die nalatigheid leidde tot een toename van extremisme en woede onder de bewoners van het ‘vergeten noorden’. Het negatieve beeld van Tripoli als bolwerk van extremistische groeperingen, versterkt door de media, werkte de verdere marginalisering van de stad in de hand.
Momenteel zijn meer dan 300 gebouwen in Tripoli met instorting bedreigd. Op 2 november stierf de zestienjarige Maggie Mahmoud in een school in Jabal Mohsen. Een stuk van het plafond kwam op het meisje terecht. Waren er maar fondsen, dan zou de stad wellicht niet in zo’n staat van verval verkeren. Aan vakmensen is er immers geen gebrek.
Ali’s vader werkte ook in de bouw. Nu kan hij amper de eindjes aan elkaar knopen. Van tijd tot tijd krijgt hij opdrachten van ngo’s, maar van een vast dienstverband is geen sprake. Syriërs hebben sowieso al meer moeite om een baan te vinden dan Libanezen, en ze krijgen lagere lonen.
‘Daarom wil mijn vader dat ik vertrek. Vanwege de discriminatie,’ zegt Ali. ‘Hoe moeten we hier leven, als we met een achterstand beginnen? Bovendien ziet het er niet naar uit dat de situatie ooit zal verbeteren. De terughoudendheid jegens de Syriërs zit hier diep verankerd.’
In de gevels zijn er nog altijd kogelgaten te zien. Kunstenaars en jongeren proberen de buurt op te waarderen.
© Marek Kowalczyk
Het Syrische leger bezette Libanon gedurende bijna 30 jaar, legt Ali uit. ‘Toen voelden vele Libanezen zich geïntimideerd. Bij controleposten werden ze stevig gecontroleerd, terwijl wij alleen maar met ons Syrische paspoort zwaaiden. Toen de Syrische troepen zich terugtrokken, draaiden de rollen om. Nu maken soldaten ons het leven moeilijk tijdens routinecontroles.’
Ook al is Ali in Libanon geboren, toch kan hij geen Libanees staatsburgerschap aanvragen. ‘Het zou de machtsverhoudingen in het land verstoren. Maronieten (zie kader) zouden hun invloed kunnen verliezen, en dat zullen ze nooit laten gebeuren. We hebben onze kans gemist. In 1994 kon mijn grootvader het Libanese staatsburgerschap krijgen, maar hij maakte er geen gebruik van. Hij zei dat we beter af waren als Syriërs, door de aanwezigheid van het Syrische leger.’
De sektarische politiek van Libanon
De maronieten vormen in Libanon de grootste christelijke gemeenschap en leveren daarmee, zoals vastgelegd in de grondwet, de president. De Libanese grondwet erkent 18 religieuze groepen. Die worden allemaal, in verhouding tot hun demografische grootorde, vertegenwoordigd in het politieke systeem.
De volkstelling gaat echter terug tot 1932. De christelijke maronieten, toen in de meerderheid, consolideerden daarbij hun macht. Ze weigeren tot vandaag om meer politieke vertegenwoordiging te geven aan de soennitische moslims die al decennia in de meerderheid zijn.
Dat leidt al decennialang tot gewelddadige conflicten, met als dieptepunt de Libanese burgeroorlog.
Na 2011 nam het anti-Syrische sentiment in Libanon toe. Het land ving anderhalf miljoen Syrische vluchtelingen op – geen enkel land ter wereld kan zulke cijfers voorleggen. In het afgelopen decennium zijn de Syriërs de zondebok geworden. Ze krijgen de schuld van alle problemen in het land.
Libanese politici blijven herhalen dat de opvang van Syriërs het land miljarden dollars heeft gekost. Het heeft de infrastructuur belast en verergerde de economische crisis waarmee Libanon sinds 2019 worstelt.
In juli dit jaar kondigde de minister van Buitenlandse Zaken en Emigratie de massale repatriëring van Syrische vluchtelingen aan, ook al is Syrië nog altijd geen veilige plek. Hij is van plan om maandelijks 15.000 Syriërs het land uit te zetten. Het besluit stuitte op heel wat kritiek, onder meer van de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen van de Verenigde Naties.
Het ministerie Buitenlandse Zaken en Emigratie verantwoordt het controversiële besluit met ‘angst voor toenemende spanningen in het land’: ‘We (het ministerie, red.) hebben herhaaldelijk gewaarschuwd dat de crisis zal leiden tot concurrentie tussen Libanezen, Palestijnse vluchtelingen en ontheemde Syriërs over beperkte voedselbronnen; vooral omdat ontheemden en vluchtelingen een derde van de Libanese bevolking vertegenwoordigen en 80% van de Libanezen onder de armoedegrens leeft.’
’s Nachts is Tripoli in duisternis gehuld. Weinig inwoners kunnen zich een onafgebroken toegang tot elektriciteit veroorloven.
© Marek Kowalczyk
Hoop
Zafir gelooft erin dat de situatie in Tripoli zal verbeteren. Hij maakte zelfs een model van de omgeving, waarmee hij duidelijk wilde maken wat er al werd bereikt door samen te werken. Hij toont het met trots. Aan de ene kant zie je grijze gebouwen bezaaid met kogels en miniatuursluipschutters die hun papieren geweren op de buren richtten. De andere kant ziet er helemaal anders uit: kleurrijk, ordelijk.
‘Dit is ons verhaal: we lieten de chaos van het geweld achter ons en kozen voor het leven dat om respect draait. Respect voor jezelf en voor anderen. Ik wil het aan mijn kinderen en kleinkinderen vertellen. Zodat ze niet verstrikt raken in een kluwen van haat.’
‘Ik ben geen loser. Ik hoef niet meer met wapens rond te rennen.’
Toen Zafir bezig was met de grijze kant van het model kwam het trauma opnieuw naar boven: hij hoorde schoten en explosies. En hij voelde weer angst. Hij is nog altijd onrustig, ook al neemt hij al vijf jaar deel aan het programma. Zelfs als hij zit beweegt hij voortdurend met zijn been, alsof hij zijn rusteloze geest met iets wil bezighouden.
‘Kijk, ik was analfabeet. En nu spreek ik Engels. Ik kreeg het vertrouwen in mezelf terug. Ik ben geen loser. Ik hoef niet meer met wapens rond te rennen, ik laat me niet meer gebruiken door krijgsheren. Was er maar elektriciteit, water en toegang tot gezondheidszorg…’
‘Zelfs als je op straat sterft, brengen ze je niet naar het ziekenhuis. Eerst moet je betalen. Maar waar moeten we het geld vandaan halen? Medicijnen kosten ook een fortuin. Of ze zijn er gewoon niet, het is zelfs moeilijk om pijnstillers te krijgen. Als je hoofdpijn hebt, kun je alleen bidden dat het snel weggaat.’
‘Ja, je kunt hier niet op de overheid rekenen. Alleen God zal ons beschermen, voegt Ali toe. ‘Deze staat is disfunctioneel. Daarom smeken we Allah elke dag om gezondheid, dat we maar niet ziek worden, dat er niets op ons hoofd valt.’
De bewoners van Jabal Mohsen en Tabbeneh weten dat ze alleen op elkaar kunnen rekenen. Die gedachte brengt voormalige vijanden bij elkaar. Toen de regering een paar maanden geleden water en elektriciteit afsloot, gingen ze allemaal samen de straat op.
Dit geeft de vader van Ali hoop. ‘Hij zegt dat het een goed teken is. Dat mensen zich weer verenigen, net als in 2019. Ik zie ook een verbetering. Nu vraagt mijn vader of mijn vriend uit Tabbeneh iets kan regelen. Ik lach hem uit: dus nu heb je zijn hulp nodig? Ben je niet bang dat hij je zal vermoorden? Hij schudt alleen met zijn hoofd en zegt dat dit stereotypen zijn.’
Het schemert al, de muezzin roept op tot het avondgebed. In de woonkamer bij Ali’s familie gaat de lamp aan, de elektriciteit werkt weer. Iedereen weet wat dat betekent. We maken ons klaar om te vertrekken. ‘Jammer dat jullie al weg moeten. Maar het wordt hier gevaarlijk als het donker wordt. Dat is niet veranderd.’
Dit artikel kwam tot stand met steun van het Fonds Pascal Decroos voor Bijzondere Journalistiek.