Hoe overleven Malinezen de barre tijden in Bamako?

Reportage

24 uur kunst, cultuur en culinair in Bamako

Hoe overleven Malinezen de barre tijden in Bamako?

Wat doet een MO*redacteur zoal op een vrije dag in een vreemde stad? Wel, dit. Een etmaal dwars door Bamako, hoofdstad van Mali en één van Afrika's fijnste culturele broeinesten.

© Arne Gillis

Brug Roi Fahd, Bamako

© Arne Gillis

Ik ben in Mali omdat de jihadi’s in dit land oprukken. En ik ben in Bamako omdat dit de toegangspoort is voor de steden verder in het noorden: Ségou en Mopti, de frontlijn met het oprukkende woestijnkalifaat. Maar al die urgente actualiteit kan de vitaliteit en bruisende cultuur van deze stad niet verdringen. En dus besloot ik ook een korte cultuurgids te schrijven voor wie in Bamako moet zijn, of er gewoon van wilt dromen. Geen uitputtende opsomming van alle culturele activiteiten die je in deze stad kan doen, maar een prikkelend voorstel van wat op één etmaal mogelijk is. Suivez le guide!

06h45 Hôtel Séguéré, Torokorobougou

De eerste zonnestralen vegen de duisternis weg. Het is nog rustig in de wijk Torokorobougou, maar in de verte weerklinkt het leven. Op het dak van hotel Ségueré kan je in de verte de brug over de Niger zien liggen. Met meer haast dan nodig lijkt in de Sahel baant een continue stroom aan brommertjes, bussen, taxi’s en pickups zich een weg over Pont du Roi Fahd, genoemd naar de tweede koning van Saudi-Arabië. Onder de brug lijkt de rivier Niger zich niet al teveel aan te trekken van de drukte. Majestueus baadt ze in het ochtendlicht. In de verte dobberen er enkele schuiten.

‘Je bent gek. Die rivier zit vol zware metalen’, zegt Toumouté. ‘Ik eet zelfs geen vis, omwille van die reden.’

‘Zwemmen? In de Niger?’, herhaalt Nouh Toumouté mijn vraag. Dan opnieuw, in het Bambara, aan de mensen op het bankje. Ze schieten in de lach. ‘Je bent gek. Die rivier zit vol zware metalen’, zegt Toumouté. ‘Ik eet zelfs geen vis, omwille van die reden.’

Toumouté is de gerant van Hotel Séguéré en begint met enkele wijkgenoten net aan zijn eerste glas thee. Voor theedrinken in Mali neem je de tijd, het is haast een ceremoniële activiteit. Onder een klein theepotje knisperen de stukjes houtskool al.

Een plateau met twee kleine glaasjes erop verschijnt. Om de thee sneller te laten afkoelen wordt ze verschillende keren overgegoten in de glaasjes. In de Sahel wordt thee met een dikke schuimkraag genuttigd, of ze wordt niet genuttigd. Het is nog geen zeven uur, en het mierzoete brouwsel levert me al ineens de eerste rush van de dag op.

Tijd heeft Toumouté genoeg nu er geen toeristen meer zijn. ‘Tot 2012 waren het mooie tijden, mensen kwamen van over de hele wereld. De Amerikanen had ik niet zo graag. Maar ach, ik lust graag hun dollars’, grijnst hij.

Zijn hotel toont inderdaad tekenen van verval. Aan de spinnenwebben rond de menukaart te zien heeft er sinds 2012 geen hond meer iets besteld in het restaurant. Aan een turfblad naast de frigo te zien dronk ene Dan in december 2012 vijf flessen bier op één avond. De ijskast is leeggehaald, het blad hangt er nog steeds. Faits divers uit een vorig leven, zo lijkt het.

Michele komt opdagen, een Italiaanse fotojournalist wiens Vespa ik mag lenen voor een dag. ‘Achter de hoek van het hotel kan je hem volgooien’, vertrouwt hij me nog toe voor ik het ruime stof kies. ‘Benzine en olie in één mix, maar de bediende weet het.’

© Arne Gillis

© Arne Gillis

Tja, hoeveel Vespa’s zou hij op dagelijkse basis voltanken? Niet veel, zo blijkt. In Bamako zijn vooral Chinese en Indonesische importbrommertjes populair.

Een Yamaha DT is een veilige, wendbare, en daarom geschikte keuze voor snel personentransport in een Afrikaanse grootstad

‘Mij krijg je zo gek niet om op een Vespa door Bamako te scheuren’, zou ik tot twee dagen geleden hebben gezegd. Wat mij betreft is dat werk voor een Yamaha DT. Een veilige, wendbare, en daarom geschikte keuze voor snel personentransport in een Afrikaanse grootstad. Waarom het warm water proberen heruitvinden?

Maar Michele heeft gelijk. Al snel onthult de Vespa zijn charme. De esthetiek is prachtig en het geluid eerlijk. Even later snor ik als een speer over de Niger, door de ochtendspits van Bamako, één van de snelst groeiende steden van Afrika, min of meer regelrecht naar de wijk Médina Koura, de stek van het beroemde Musée Nationale.

Uit de drukke heksenketel die Bamako rond spitstijd is, glijd ik genoegzaam een wereld van rust binnen.

© Arne Gillis

Botanische tuin van Bamako

© Arne Gillis

9h00 Musée Nationale, Médina Koura

Onder voormalig president en archeoloog Alpha Konaré groeide het Musée Nationale uit tot één van Afrika’s best gedocumenteerde instellingen. De website vermeldt de tentoonstellingen maar tot en met begin 2012, het begin van de oorlog in het noorden van het land. Maar ik heb horen waaien dat de tweejaarlijkse African Photography Encounters gearriveerd zijn. Een uitzonderlijke gelegenheid.

Bij aankomst kan ik alleen maar raden of de foto’s die ik voor me heb werkelijk deel uitmaken van de APE. Ik kan het aan niemand vragen. Ik heb het museum voor mij alleen. Er is niemand. Geen bezoekers, zelfs geen kassa om de entree te betalen. In alle rust kan ik de beelden tot mij nemen. Mentaal, maar ook fysiek zou dat kunnen. Er zijn zelfs geen bewakers, besef ik.

Uitmuntend is het werk van Delio Jasse. De Angolese fotograaf smeedt connecties tussen beelden en lang vervlogen levenslopen. The Lost Chapter: Nampula 1963 creëerde hij uit foto’s die een Portugese kolonistenfamilie in de jaren ’60 in Mozambique maakte. Door de beelden te reproduceren en er administratieve symbolen uit de koloniale periode over te printen, vraagt de fotograaf aandacht voor het collectieve geheugen en de manier waarop geschiedenis wordt geschreven.

Bamako lijkt een planeet verder te liggen.

Aanpalend aan het Museum ligt de Botanische Tuin van Bamako. Ik betaal dubbele entree, in de stille hoop dat een ticketje alsnog naar het Musée Nationale gaat.

17 prachtige hectaren groen liggen uitgestrekt in het centrum van Bamako. Het verkeer is amper te horen, het groen contrasteert enorm met het stoffige geel dat elders in de stad zo prominent aanwezig is.

De Bamakois komen hier blijkbaar graag sporten. Er wordt gefietst, gelopen, en achterin is zelfs een muur uitgerust met haken en touwen om te sportklimmen. Jonge koppeltjes ontsnappen aan de ogen van de goegemeente. Groepjes vrienden drinken thee in het gras. Bamako lijkt een planeet verder te liggen.

11h15 Studio Malick Sidibé, Bagadadji

In de naburige wijk Bagadadji ligt de voormalige studio van één van Afrika’s beroemdste fotografen, Malick Sidibé. Met een oude Brownie Flash maakte hij sinds de jaren vijftig het portret van een generatie. Een onbevangen generatie vol vrolijkheid en levenslust. Een generatie Bamakois die de fleur van hun leven doorbrachten net na de onafhankelijkheid. Ze hadden net de Fransen eruit getrapt en wilden niets liever dan feestvieren, muziek maken en dansen. Sidibé was er om hun portret vast te leggen. In 1958 richtte hij zijn eigen studio op in Bamako.

Toen Sidibé de overkant van de Styx ging fotograferen in 2016, namen zijn zonen het roer over. Zeventien kinderen heeft hij. Eén ervan tref ik aan op de drempel van de studio. Mody Sidibé drinkt thee. Voorts beheert hij de lopende zaken van de studio van zijn vader. Dan neemt hij me mee naar binnen. De miniscule studio ligt er nog steeds bij alsof de grote meester elk moment kan binnenwandelen. Grote doeken schermen de plankjes af waar tientallen fototoestellen opgesteld staan. Links staan twee flashes – de plek waar de magie plaatsvond.

Ik mag me neerzetten. Sidibé diept ergens twee dikke fotoboeken op met het werk van zijn vader.

Als een soort éénmans-Instagram legde Sidibé zo het portret van zijn generatie vast.

Ik zie een taxichauffeur met olifantenpijpen. Een familie op een motorfiets. Geen Vespa, maar toch. Twee vrienden verkleed als Amerikaanse cowboys. Een rabiate fan van Jimi Hendrix. Een jongen die poseert met zijn favoriete plaat. Het beeld zou het later op haar beurt schoppen tot coverontwerp van het iconische Pirate’s Choice. Allemaal getrokken op drie meter van de bestofte zetel waar ik diep in weggezakt zit. Door de vader van de persoon die naast mij sigaretten zit te roken.

Als een soort éénmans-Instagram legde Sidibé zo het portret van zijn generatie vast. ‘Morgen bestaat niet’, lezen de blikken op de foto’s. En dat was ook zo. Van de oorlog was er nog geen sprake, de klimaatverandering liet haar wrede gezicht nog niet zien. Er was feest, muziek en vreugde, en er was meer dan genoeg van.

Mody Sidibé legt me wat uit over de werkwijze van zijn vader. ‘Hij was overal graag gezien, zeker op feesten. Als hij aankwam op een feest, liet hij altijd eerst de flash van zijn fototoestel afgaan. Dan wisten de mensen dat hij er was. Zo moest hij nooit aanschuiven om ergens binnen te geraken.’

Zelf maakt Mody geen foto’s. ‘Ik beheer de administratieve kant van de studio’, zegt hij. Op de vraag of er nog veel klanten komen in de studio, haalt hij zijn schouders op. ‘Jammer genoeg veel minder dan vroeger. Mensen hebben vandaag geen geld meer om foto’s te laten maken. Bovendien hebben veel mensen nu zelf een camera op hun telefoon. Ze beseffen niet dat dat iets totaal ander is.’

Malick Sidibé kreeg de Golden Lion Award for Lifetime Achievement toegekend op de Bienale van Venetië in 2007. De bekroning op het leven van een uitzonderlijke man, een uitzonderlijk talent.

Bladeren door de fotoboeken – zo veel teloorgegane vreugde - doet me pijn.

© Arne Gillis

© Arne Gillis

13h00 Markt van Badalabougou

Maar tijd om weemoedig te worden is er niet. De gesuikerde thee die Mody mij nog voorschotelt ter afscheid dient andermaal als de perfecte startkabel om een lijf terug op gang te krijgen in de hete middagzon.

Ik ga iets eten op de markt van Badalabougou aan de andere kant van de rivier. De vreemdste objecten liggen er uitgestald. Ze liggen daar alsof het de normaalste zaak van de wereld is dat iemand rattenhoofden verkoopt. De stank in bepaalde delen van de markt is amper te harden.

Bij het vertrek rijdt de Vespa op een scherpe steen. Ook de reserveband is helaas al platgereden. De Italiaanse ingenieur die deze prachtmachine heeft bedacht, had uiteraard niet de infrastructuur van Bamako in gedachten.

Niet getreurd - de Vespa kon het op geen beter moment begeven. Ik heb drie kilo karitéboter en vier kilo gedroogde hibiscus gekocht – te lastig om mee te slepen in het tweede dagdeel. Ik bel iemand die de spullen kan komen ophalen. ‘Mamadou Apsonicman’, staat er in mijn telefoon. Hij beschikt over een uit de kluiten gewassen driewieler met achterin een grote laadruimte. Even later verschijnt hij. We laden de Vespa op en ik hou een taxi tegen.

Ergens in een school gedaan, want plots wemelt het van de kindjes in uniform. Het verbaast me om ze te zien. In het hele land zijn de leraars al een maand aan het staken voor loonsverhoging. Zou er een oplossing uit de bus zijn gekomen?

Even lijkt het erop alsof heel 3B mee wil instappen. Met een beetje vertraging vertrekken er dan toch acht hoofden richting kathedraal van Bamako.

15h00 Kathedraal, Dravéla

Pal in het centrum van Bamako ligt de Cathédrale du Sacré Coeur. Hoewel Mali grotendeels islamitisch is, leven er vooral in het zuiden van het land veel christenen.

In de straten rond de kathedraal wordt handel gedreven. Het zijn vooral obscure artikelen uit de religieuze sfeer die van eigenaar wisselen. Er zijn gewijde stukjes zeep en lespakketten die de kwaliteit van het gebed moeten bevorderen. Opgedeeld voor mannen en vrouwen. Gewijd water uit Mekka schuift voor een schijntje. Timers om je gebed af te stellen op de klok van de allerhoogste. Made in China. Of hoe kapitalisme, communisme en religie samen broederlijk belichaamd worden in een fluoroze prul.

Even verderop laat Mamadou Traoré de drukte niet aan zijn hart komen. De oude man drinkt thee. Traoré is net aan het verbroederen met een aantal jonge gasten die gekopieerde cd’s verkopen. Anders dan in veel andere Afrikaanse landen zijn die cd’s vooral van nationale grootheden. Prominent bovenaan liggen de Malinese sterren: Oumou Sangaré, Salif Keïta.  Wie Arabische, of – godbetert – Amerikaanse kopies wil, moet graven.

‘Vinyl?’ Het woord wordt geproefd, gewikt en gewogen.

Cd’s wil ik niet. Ik herinner mij een foto van Sidick Malibé. Het portret van een zielsgelukkige jongeman die poseert met zijn nieuwst aankoop: een versgeperste vinylplaat. Ik wil even die jongeman zijn. Of ze geen vinyl hebben, vraag ik aan de verzamelde cd-verkopers.

‘Vinyl?’ Het woord wordt geproefd, gewikt en gewogen. ‘Cassettes’, bedoel je? Maar Traoré weet raad. Al snel snorren we weer door het verkeer naar zijn huis achter het kerkhof. Thuis heeft hij vinylplaten liggen, zegt hij.

We nemen een houten plank om over de riool te stappen en bukken ons om door een gat in de muur naar binnen te wandelen. Zijn twee vrouwen zitten op een aangestampt binnenkoertje. Een zoon komt binnen en vertrekt weer, maar niet zonder uitgebreid handen te schudden. Ze spreken geen woord Frans. Een woning in Mali. Hartelijkheid voelt bijna als een fysieke inwoner.

Dan komt Traoré opnieuw tevoorschijn met een doek waarin zeker honderd lp’s gewikkeld zijn. Ik kies er drie uit: een van de Congolese superster Franco, een ringbang-klassieker van het Caraïbische label ICE Records en een dubbelaar van Mali’s finest Salif Keïta. Op de covers staat op elk van de drie in krullerige letters ‘Disco Mohammed’, met een adres in Libreville, Gabon gedrukt.

‘Vroeger was ik vrachtwagenchauffeur’, vertelt Traoré. ‘Ik wou op avontuur gaan en vertrok naar Gabon. Daar heb ik dertig jaar gewerkt. Ik hou van muziek en dansen.’ Hij zucht op de vraag waarom hij zijn vinyl dan verkoopt. ‘De muizen hebben mijn muziekinstallatie aangevallen. En bovendien… je suis devenu qu’un vieux musulman’, mompelt hij. Pretlichtjes branden op volle kracht. Guitiger dan Mamadou Traoré tref je ze niet, de oude moslims.

Hij herkent de pose die ik uitvoer met de platen. ‘Sidibé, c’était un grand…’

Qua reis kan dit tellen: Franco TPOK Orchestra (on entre O.K., on sort K.O.), gedrukt in Brussel begin jaren 80, verscheept naar Gabon waar een Malinees het werk op de kop tikt en langer dan dertig jaar op danst in Libreville, Bamako en alles daartussen. Aangeschaft in Bamako door de schrijver van dit artikel, die Franco bijna veertig jaar later terugbrengt naar Brussel. Franco is intussen dood, of het scheelt in ieder geval niet veel. The beat goes on.

© Arne Gillis

© Arne Gillis

19h30 Apollo

Barre tijden in Bamako? Niet voor Apollo. Bamako is Apollo. Achteruitgezakt ligt hij in een opklapzeteltje zijn koninkrijk gade te slaan. Lange tafels kijken uit op de grote vuren die zijn garçons oppoken om schaap op te roosteren. In de open lucht hangt de prachtige geur van geroosterd vlees. Een van de koks begint sigaretten te bietsen.

Hij maakt zich sterk dat er geen vlucht naar Parijs vertrekt zonder zijn lekkernijen.

Achterin de tent liggen grote hompen vlees, klaar om ingepakt te worden. ‘Goed voor vier schapen. Die vertrekken vanavond op de vlucht van Air France naar Parijs’, knikt Apollo. Hij maakt zich sterk dat er geen vlucht naar Parijs vertrekt zonder zijn lekkernijen.

Niet alleen Malinese Parijzenaren zijn niet vergeten hoe goed het vlees van Apollo smaakt. Er wordt gefluisterd dat zelfs de Malinese president IBK er geregeld een mannetje op uit stuurt om vlees te halen. Dat mag dan smaakvol verorberd worden in het presidentiële paleis.

Er wordt geen bier geschonken. Maar wie via de wc naar achter loopt, komt uit op een gat in de muur waar twee frigo’s bediend worden. Een aangeschoten Malinees staat op en begroet me in het Spaans. Hij heeft in Cuba voor dokter gestudeerd, zegt hij. De precieze details van zijn verhaal verdrinken in een brij van onsamenhangende redeneringen. Maar bij wijze van afscheid staat hij erop om het Cubaanse volkslied te berde te brengen.

20h30 Café, Hippodrome

De expat-gilde blaast verzamelen in een café in de wijk Hippodrome. Er zijn Belgen, Tunesiërs, Algerijnen, Italianen, Duitsers en uiteraard Fransen. Het leeuwendeel werkt voor ngo’s.

Prostituees zijn er niet te zien. Of die nog komen zal ik niet meer te weten komen.

Een Belgische vertelt over de veiligheidsmaatregelen die haar raad van bestuur oplegde sinds de vernietigende aanslag van 2015 in Bamako. Daarbij vielen 20 doden en werden 170 hotelgasten gegijzeld. ‘Je mag niet zelf met de brommer rijden en je mag geen taxi’s meer op straat tegenhouden. Je moet ze opbellen. Er circuleert een lijst van plekken waar je niet mag komen. Wie er zich toch laat betrappen, wordt stante pede ontslagen’, vertelt ze.

Over wat soort duistere plekken het gaat, begin ik me in te beelden. ‘Nee hoor, het zijn vooral plekken waar veel expats samenkomen.’

Prostituees zijn er niet te zien. Of die nog komen zal ik niet meer te weten komen. In Italiaans en Algerijns gezelschap trekken we de nacht in.

23h30 Radio Libre, Niamakoro

Fier wappert de rood-geel-groene vlag boven de club van Tiken Jah Fakoly, de Ivoriaanse reggaegod die in 2002 naar Mali verbannen werd. In 2010 opende hij de deuren van Radio Libre.

Het pand beschikt over twee zalen, een restaurant en een opnamestudio met de naam Patrice Lumumba en is volledig gewijd aan reggae.

Voor de deur staan twee mannen in uniform. Dronken zijn ze beiden, maar één ervan kan nauwelijks nog op de benen staan. Het is een brede vent. God mag weten wat zijn bloeddoorlopen ogen achter een bivakmuts nog registreren van de situatie. Op regelmatige tijdstippen schuift hij de muts naar boven om meer drank te kunnen nuttigen. Aan de lege blikjes aan zijn voeten te zien zijn er al industriële hoeveelheden in zijn gulzige keel verdwenen.

Het zijn soldaten van het Malinese leger die betaald worden om de boel in de gaten komen houden, zo leer ik even later. Hoewel ze op het eerste zicht niet zo toegankelijk lijken, valt er eigenlijk best mee te spreken. Met gepaste trots toont de zatste mij zijn militaire kaart. ‘In dienst’, staat er letterlijk, ‘van de Forces de défense et de sécurité du Mali.’

Even later omknelt mijn rechterhand een klein handkanon, in de linker zit een knisperend briefje.

‘Of ik eens mag schieten’, vraag ik langs de neus weg. Ik wijs naar zijn koppelriem waaraan een geweer bengelt. ‘Dat mag’, knikt hij. ‘Je moet wel de kogels betalen.’

Even later omknelt mijn rechterhand een klein handkanon, in de linker zit een knisperend briefje. ‘Niet hier’, blaft zijn maat. ‘Ga op z’n minst achter de hoek staan.’

Daar aangekomen slaat de sfeer om. De militair wil meer geld, ‘en nu het er toch over gaat, ook meer bier’. Voor de patstelling compleet is, verlaat ik het duistere hoekje, terug naar binnen. Soms maken benevelde breinen ook goede beslissingen.

Binnen kijken gigantische portretten van reggaelegendes van hoog neer op het publiek. Een aantal politieke figuren wijzen op het politieke gedachtegoed van de eigenaar: panafrikanisme, eigengereid afro-centrisme. Bob Marley, Thomas Sankara, Haile Selassie, ze zijn er allemaal.

De deur gaat open en dicht en de tonen van de liveband weerklinken over de binnenplaats. Niet Tiken Jah Fakoly zelf, maar een oude man in een lang gewaad laat een klok van een stem weerklinken. Niemand weet helaas waar de oude baas uithangt. In Parijs, wordt er gefluisterd. Maar de reggae op het podium is niettegenstaande van uitmuntend kwaliteit. Ingetogen en opzwepend, zoals het een goeie riddim betaamt.

Na het optreden komen we de zanger weer tegen. We feliciteren hem met zijn schitterende stem. Dan vraagt hij of hij een selfie met ons mag nemen.

De wereld op zijn kop.

Ah, Bamako, la belle poubelle! Schipperend tussen verval en levenslust. Zoals een foto van de oude Malick Sidibé.

Nouh Toumouté drinkt buiten thee.