De getuigenis van een Syrische metalhead met een camera en een kruk

Reportage

De getuigenis van een Syrische metalhead met een camera en een kruk

De getuigenis van een Syrische metalhead met een camera en een kruk
De getuigenis van een Syrische metalhead met een camera en een kruk

Syriër, alawiet, regeringsopposant, oorlogsfotograaf, oorlogsgewonde. Artino is het allemaal, en nog veel meer. Sinds november 2015 verblijft hij in ons land, in het kader van hervestiging. Hij tekende zijn verhaal op.

Ik ben een Apple-verkoper, een broer, een fotograaf, een getuige, een zoon, een humanist, een moslim, een verrader, een slachtoffer, een bodybuilder, een atheïst, een held, een vluchteling, een Syriër.

Dit is mijn verhaal. Mijn naam is Artino en ik ben geboren in Damascus in 1983.

Mijn moeder was circassische, en soenniet. Mijn vader was een alawiet.

Mijn beide ouders kwamen van de Golan – een bergachtige streek in het zuiden van Syrië die sinds 1967 bezet is geweest door Israël .
Mijn moeder was circassische, en soenniet. Mijn vader was een alawiet.

Mijn moeder stierf tijdens mijn geboorte – ik was haar derde zoon. Mijn biologische vader, een officier bij de inlichtingendiensten van de Syrische luchtmacht, onderdeel van de beruchte mukhabarat, hertrouwde en startte een nieuwe familie.

Het was mijn nonkel, de broer van mijn moeder, die samen met zijn vrouw, mijn opvoeding overnam.

Ik had een mooie jeugd, ondanks het gemis van mijn biologische broers. Mijn nonkel en tante behandelden me als hun eigen kind.

Ik ging Engelse vertaling studeren aan de Damascus-universiteit, volgde open colleges op vrijdag en zaterdag. De rest van de week werkte ik eerst als verkoper bij Toshiba en in mijn laatste jaar werd ik gerekruteerd door Apple. Ik werd opgeleid als supervisor en snel was ik verantwoordelijke voor de verkoop van Apple-producten in heel Syrië.

Alles veranderde met de Arabische Lente.

Het prille begin

Ik was er bij van in het prille begin, net als vele anderen volgde ik via internet de gebeurtenissen in Tunesië en Egypte. Op ons computerscherm zagen we de geest van de revolutie uit de fles komen. Ik weet nog hoe mijn beste vriendin en ik ons die vraag stelden: ‘zou dit navolgbaar zijn in Syrië?’

Syrië was immers niet Tunesië, niet Egypte. De Syrische autoriteiten waren berucht om hun hardheid, hun meedogenloze onverzettelijkheid tegen kritische geesten. Er was net een nieuwe wet in voege die samenscholingen verbood van meer dan drie mensen op één publieke plaats. Volgens diezelfde wet waren zulke samenscholingen illegaal.

Maar toen kwam Deraa: kinderen hadden slogans op muren geschilderd, waren vervolgens gearresteerd en gefolterd. Eén van hen werd gedood.
Het was de start van de brede mobilisering.

We waren creatief, overtuigd dat creativiteit het beste en veiligste wapen was om ons ongenoegen te tonen

We zouden tonen dat onze beweging niet alleen ongewapend was, maar ook breed gedragen en goed georganiseerd. Facebook werd een mobilisatiekanaal, de moskee een cruciale ontmoetingsplek, omdat andere samenkomsten verboden waren. De protestmarsen zouden starten na het vrijdaggebed. Christelijke en niet-religieuze vrienden zouden de anderen buiten vervoegen, de vrouwen zouden na hun gebed aansluiten.

We waren creatief, overtuigd dat creativiteit het beste en veiligste wapen was om ons ongenoegen te tonen, en het regime te verslaan. Zo beslisten we één week dat we allen witte kleren zouden dragen en alleen of per twee door Damascus zouden wandelen. We waren met velen, van top tot teen in het wit gekleed, gaven elkaar een verlegen glimlach als teken van herkenning. We printten antiregeringsslogans op tape, op pingpongballetjes die we uitdeelden in de presidentiële buurt.

We waren met zovelen. Toen de oudere generatie ons vervoegde, voelden we ons onoverwinnelijk.

© Artino, sept 2015

Mijn kleine vriendin met de Syrische vlag uit Libanon. Een hele emotionele foto.

© Artino, sept 2015

Die eerste weken wist de politie niet hoe te reageren, lieten ze ons doen. Na een paar weken keerde het tij. De veiligheidsdiensten hadden nieuwe orders gekregen: ze schoten op ons, om te doden. Emoties laaiden hoog op. Begrafenissen waren momenten van rouw én van groeiende volharding: het begraven van ongewapende burgers werd de katalysator voor nieuwe demonstraties.

Mijn beslissing om me in te schrijven voor de revolutie, betekende dat ik veel vrienden kwijtgeraakte. Als alawiet behoorde ik tot het establishment, de kringen van Al-Assad en het leger. Maar ik had evenzeer een afkeer van de corruptie die zich in alle hoeken van Syrië had genesteld.

Ik wilde leven in een land waar iedereen als gelijk wordt gezien maar was opgegroeid in een land waar mensen hun afkomst en invloed gebruikten en misbruikten.
Onze universiteitscampus was heel verdeeld. Veel vrienden van me waren alawiet en veroordeelden de protesten. De discussies laaiden hoog op, en ze waren verbijsterd toen ik de activisten begon te verdedigen. Ik werd een verrader in hun ogen.

Eerste arrestatie

Amper twee weken na de start van de revolutie, werd ik gearresteerd. Een regeringsagent filmde me terwijl ik de doodskist droeg van een van de vroege slachtoffers. Ik werd een paar dagen later opgepakt aan een checkpoint, op weg naar Damascus. Ik kwam terecht in de beruchte gevangenis van de mukhabarat, de Syrische geheime politie.

Ik werd in een isoleercel geduwd, geblinddoekt en aan een stoel gebonden. Elke keer een soldaat mijn cel binnenkwam, werd ik gestampt of geslagen. Ik werd verschillende keren verplaatst. Ik denk dat ze me naar de kelder brachten waar ik telkens werd afgetroefd.

‘Waarom deed ik dit?’ ‘Waarom verried ik hen terwijl Bashar me alles had gegeven?’

De soldaten konden niet geloven dat iemand als ik me bij de oppositie had aangesloten. Ze riepen en kafferden me uit. ‘Waarom deed ik dit?’ ‘Waarom verried ik hen terwijl Bashar me alles had gegeven? Ik kwam toch van een goede familie en had een degelijke opleiding genoten?.’ ‘Waarom had ik me vervoegd bij de terroristen?’

Er was één bepaalde bewaker. Ik schat dat hij een grote kerel was, want ik kon de omvang van zijn handen voelen als hij me neersloeg. Eén dag hield ik het niet meer en riep ik tegen hem: ‘Wat heb ik gedaan? Maak me los, neem die blinddoek af! Waarom toon je me je gezicht niet, ben je een lafaard? Waarom kunnen we niet op de man af met elkaar praten?’

Hij werd gek, nam de stoel en smeet me met mijn volle zeventig kilo tegen de muur. Nadien zouden de andere bewakers me in het gezicht spugen, telkens ze mijn cel binnenkwamen.

Ik werd, zoals vele anderen, onderworpen aan foltering. Ik werd opgehangen aan het beruchte vliegende tapijt: een gevangene wordt vastgebonden aan een opklapbare plaat waarna de buitenkanten naar elkaar toe worden gebracht. Het doel is om de ruggengraat te buigen en een maximum aan pijn te veroorzaken.

Later, na mijn detentie, zouden de foltertechnieken uitbreiden.

Twee van mijn goede vrienden stierven in de handen van deze beulen: Mohammed Zereek, die student was, en de tandarts Ayham Ghazoul. Twee mannen die rijzende sterren waren van de volgende generatie, moedig genoeg om zich uit te spreken tegen onrechtvaardigheid.

Het lot van vele revolutionairen die in die eerste maanden werden gearresteerd, is vaak nog onbekend. We hebben geen idee waar ze zijn: in dit leven, in een wegkwijnend tussenleven of in de dood?

Vrijgekocht door mijn roots

Mijn echte naam is Mohammed Abdullah, een soennitisch klinkende naam, maar mijn vaders geboorteplaats, Ain Fiet, een zeer gekend alawitisch dorp, staat zwart op wit op mijn Syrische identiteitskaart. Afwisselend een zegen en een vloek.

Mijn vader was, ik zei het al eerder, een militair. Dankzij zijn banden met het establishment kon hij mijn vrijlating regelen. Hij betaalde ongeveer 1200 Amerikaanse dollar. Nadat ik vrijgelaten werd, moest ik zweren dat ik niet opnieuw zou deelnemen aan de protesten. Het werkte niet.

© Artino, jan 2013

‘Mensen zeggen: leef op het moment. Syriërs zeggen: leef elk moment. De man op de foto keek naar zijn kapotte huis en begon meteen een nieuw huis te zoeken.’

© Artino, jan 2013

Elke vrijdag ging ik opnieuw naar de demonstraties. Meer nog, ik zag hoe mijn alawitische roots de oppositiezaak konden dienen. Tegen het einde van 2011 sloot ik me aan bij de smokkeloperaties naar Homs en Hama. Aan de checkpoints zwaaide ik met mijn identiteitskaart naar de soldaten. Ik wist dat ze mijn zakken — vol met medische verzorgingsmateriaal voor de gewonden van de demonstraties — niet meteen zouden doorzoeken.

Mijn moeder kleedde me in traditionele kleren die vrouwen in Ghoutha dragen.

In 2012 begreep ik dat de autoriteiten me opnieuw zochten. Ik had de voorwaarden voor mijn vrijlating geschonden. Ik werd kort gearresteerd nadat ik was geseind op een grote manifestatie in Damascus.
In juli 2012 ontsnapte ik naar Ghouta, naar een landelijk gebied ten oosten van de stad waar mijn adoptieouders een huis hadden.

Syrische soldaten doorzochten de regio. Iedereen die ze aanzagen als een rebel of een verrader werd gearresteerd of gedood. Dus kleedde mijn moeder me in traditionele kleren die vrouwen in Ghoutha dragen. De “khemar” bestaat uit lagen van zwarte katoen die het hele lichaam bedekken, inclusief het gezicht en de handen.
Telkens we te horen kregen dat regeringstroepen naderden, werd ik opgedragen om te vertrekken en me tussen de vrouwen van de buurt te vermengen.

Libanon I

Op een dag in september 2012 werd het constante verbergen me teveel. Ik besloot om naar Libanon te gaan. Voor de oorlog hadden we altijd vrij tussen de twee landen gereisd. De tijd dat de trip Damascus-Beiroet anderhalf uur rijden in beslag nam, was voorbij. Wie de enige weg vandaag neemt, tekent voor een smokkelroute en voor risico en angst. Want vertrouwen is een gegeerd goed op de smokkelroute, met smokkelaars waarvan niemand zeker weet of ze je niet aan de regeringstroepen zullen uitleveren. Je wordt van safe house naar safe house verplaatst, van groep tot groep. Soms is dat het Vrije Syrische Leger, soms zijn dat individuen die nog het best te omschrijven zijn als criminelen met een wapen.

Ik vertrok zonder mijn familie op de hoogte te brengen, voor hun eigen veiligheid. Hoe minder ze wisten, hoe minder ze “fout” konden zeggen mochten de autoriteiten voor hun deur staan.

‘Wie bleef er nog over om hen te helpen die in uiterste nood zaten?’ De vraag spookte hardnekkig door gedachten.

Toen ik mijn moeder vanuit Libanon belde, was ze verward door het buitenlandse nummer. Ze dacht dat ik naar Damascus was vertrokken. Nadat ik me mompelend excuseerde, begon ze te wenen. ‘Dat God je zegent mijn zoon. Ik hoop je opnieuw te zien.’ Dat zei ze. En nog eens. En nog eens.

In Libanon, waar ik als Syriër en niet-burger niet mocht werken, werd ik vrijwilliger in de Bekaavallei: ik werkte mee aan kinderactiviteiten en hulpleveringen. Maar ik was rusteloos.

Syrië bleef vooraan in mijn hoofd zitten. Elke dag kwamen honderden mensen aan in de kampen. ‘Wie bleef er nog over om hen te helpen die in uiterste nood zaten?’ De vraag spookte hardnekkig door gedachten.

© Artino, jan 2015

Een vluchtelingenkamp in Libanon. Een kleine koekjesverkoper voor een schijnwereld.

© Artino, jan 2015

Dus besloot ik terug te keren. Deze keer koste het me drie weken om de bergen van Qalamoun, ten noordoosten van Damascus, te bereiken.

Terug naar Syrië

Terug in Syrië ontmoette ik de beroemde Servische oorlogsfotograaf, Goran Tomasevic, die me in dienst nam als fikser. Ik zou zijn agenda praktisch organiseren en hem helpen met materiaal.

Toen ik vertelde dat ik amateurfotograaf was, nam hij me onder zijn vleugels. Hij leerde me alles dat ik moest weten om een oorlogsland in beelden te vatten. Gedurende twee maanden trokken we dagelijks naar de frontlijn om foto’s te nemen.

Goran was gek. Hij leek geen angst te hebben. Een morgen begin januari miste een kogel van een sluipschutter op een haar na mijn hoofd. Goran keerde zich naar me en lachte: ‘Gelukkig ben je zo f***ing kort.’

Hij vond mijn werk goed en introduceerde me bij Reuters. Dat was het begin van mijn carrière als oorlogsjournalist.

Gek genoeg waren we beiden in deze job getuimeld, een job die we niet bewust hadden gekozen. Het was eerder andersom.

Gek genoeg waren we beiden in deze job getuimeld, een job die we niet bewust hadden gekozen. Het was eerder andersom. Toen onze beide landen in brand stonden, pakten we de camera op, vanuit een uitgesproken drang om te documenteren, om vast te leggen, om getuigenissen in onuitwisbare beelden om te zetten.

Elke dag stond ik op om 4 uur en wachtte ik tot een van de rebellen me opbelde. Het scenario was dat ze ons vertelden waar de gevechten bezig waren of zouden doorgaan, waar we ons bij hen konden aansluiten. Het was riskant werk. En het was angstaanjagend ook om de dood en de vernietiging van zo dichtbij te zien.

Het was een vreemd gevoel toen mijn foto’s, naast die van Goran, begonnen te verschijnen op de voorpagina’s van kranten als The Daily Telegraph en The New York Times. Ik, een burger, geen soldaat of strijder, was oorlogsfotograaf geworden.
Toen ik op een dag op weg was naar een lokale gewapende militie, werd ik geraakt door een granaat. Het ene moment liep ik nog op straat, het andere moment zag ik nog enkel de lucht. Twintig minuten was ik weggeweest, zeiden ze. Het was niet goed. De hele rechterkant van mijn lichaam —mijn knie, dij, schouder — was serieus beschadigd. Ik werd in een ambulance gegooid en moest door de glasloze ramen de chauffeur mee de weg wijzen, weg van de brandplekken.

Na een lange revalidatie van twee maanden bedrust en pijn, kon ik eindelijk terugkeren naar de straat met mijn camera, met de kruk als nieuwe metgezel.

© Artino, okt 2013

Het zusje van een vriend in Ghouta. ‘Kennis is het licht’. Dat was de slogan om hun huiswerk te maken met kaarslicht.

© Artino, okt 2013

Ghouta augustus 2013

In augustus 2013 was ik getuige van de chemische aanslag op Ghouta. Temidden van de nacht werd ik gewekt met het nieuws dat er een gasaanval zou geweest zijn. Ondanks de waarschuwingen om niet te gaan, besloot ik er de volgende ochtend naartoe te gaan. Niets had me voorbereid op wat ik te zien kreeg: kinderen, baby’s in hun pyama’s op de grond, stil en kalm zonder uiterlijke tekenen dat ze gewond waren.

Rond de ogenschijnlijke rust van hun dood was het één grote rotzooi: geschreeuw, gegil, gehuil.

Ze zagen eruit alsof ze sliepen, geen geluid brachten ze voort. En rond de ogenschijnlijke rust van hun dood was het één grote rotzooi: geschreeuw, gegil, gehuil. Ik merkte hun vreemde gelaatskleur, er kwam vloeistof uit hun mond en ogen. Meer dan vierhonderd kinderen zouden gedood zijn.

Ik was verlamd. Ik kon niet bewegen, laat staan foto’s nemen. Toen ik een dokter vond, vroeg ik hem: ‘Hoe kan u zeker zijn dat dit een chemische dood is?’ De dokter, zelf nog in shock nadat hij zijn collega die sarin had ingeademd net had zien sterven, toonde me de donkerblauwe kleur op de huid van de doden, het schuim en braaksel rond hun monden. Het waren tekenen van verstikking.
Dit was een oorlogsmisdaad. De hel was naar Ghouta gekomen.

Omdat er niet genoeg ziekenhuizen waren om de lijken te bergen, werden de lichamen van de doden in scholen en moskees gelegd, rijen lang, de ene rij na de andere.

Ik was gebroken: zoveel slachtoffers, en de overlevenden die hallucineerden, naar adem snakten. Maar ik moest iets doen. Ik had geen andere keuze dan te documenteren. Ik ging van het ene naar het andere “dodenhuis”, nam foto’s, documenteerde wat hier gebeurd was. Deze verschrikkelijke episode zou niet verdwijnen in de geschiedenis.

De Amerikaanse president Barack Obama reageerde: er zou geen andere optie zijn dan te interveniëren als bleek dat Bashar Assad chemische wapens tegen zijn eigen volk had gebruikt. Twee en een half jaar later wachten we nog steeds.

Een sixpack tegen depressie

Ik brak mijn knie voor de derde keer, door een gebrek aan verzorging. Er was geen olie, medisch materiaal ontbrak, de omstandigheden voor gedegen medische verzorging waren heel slecht. Ik liep rond met een houten spalk, de enige mogelijkheid om mijn been te ondersteunen.

En intussen werd de hele regio belegerd door regimetroepen, een belegering die steeds harder en harder werd. Steeds minder kwam binnen langs de checkpoints. Onze voedselvoorraad thuis, te weinig voor ons drie, slonk. We wilden onze huizen niet verlaten, wilden niet als vluchtelingen of ontheemden door het leven gaan. Maar onze keuzes raakten letterlijk op. We konden niet zomaar opboksen tegen deze oorlog die gericht is op een doorgedreven uitdrijvings- en uithongeringsstrategie. Mijn ouders zijn in de vijftig en in een oorlogszone wonen is een enorme draaglast.

© Artino, april 2014

88 was hij hier. Vier maanden praatte ik bijna dagelijks met hem. Twee van zijn zonen zaten in het Vrije Syrische Leger, een ander vocht voor het regime.

© Artino, april 2014

Ik moest een beslissing nemen, iets waar we allemaal mee worstelden. Ik overtuigde mijn ouders dat ze Ghouta moesten verlaten.

Twee maanden was ik op mezelf aangewezen om het te redden met een gebroken knie, voedsel- en medicijnentekort. Al kruipend verplaatste ik me naar de badkamer, naar de boekenkast, naar de keuken. Het was zwaar, vernederend ook, maar ik was het vooral spuugzat.

Golven van zelfmedelijden en een nakende depressie kwamen op me af. Ik wist dat ik iets moest doen, begon als bezeten te lezen, ongeveer een roman per dag verslond ik. Tegelijk ging ik manisch op zoek op het internet hoe je een belegering kan overleven. Ik was uitgeput, had geen krachten en ik herkende mijn eigen lichaam niet meer.

En dan kwam dat absurde idee: ik zou mijn lichaam heropbouwen en me een volledige set van spieren bezorgen.

En dan kwam dat absurde idee: ik zou mijn lichaam heropbouwen en me een volledige set van spieren bezorgen. Het herontdekken van de kracht van mijn lichaam zou me mentaal redden.

Ik startte een trainingsprogramma, gericht op mijn bovenlichaam. Ik was net de kaap van dertig gepasseerd. Welke man wou op deze leeftijd nu geen sixpack, bedacht ik. Wat maakte het uit of ik nu in een belegerde stad en in een land in volle oorlog leefde? Ik postte foto’s op Facebook, kreeg wild enthousiaste reacties van vrienden. Ze hadden zoveel bloed, kogelgaten en vernieling gezien. Mijn zoektocht naar lichamelijke perfectie in een belegerde stad vonden ze een amusant tegengif.

Beetje bij beetje begon ik aan te sterken, kon ik opnieuw bewegen. Ik was trots op mijn spieren, ze waren niet perfect door het gebrek aan proteïne of vetten, maar ik vond het best indrukwekkend.

Terwijl mijn buren worstelden om eten voor hun kinderen te vinden, terwijl ik zelf nauwelijks eten had, was ik in de ban van mijn looks. Het lijkt een absurditeit, het is onbevattelijk misschien. Maar dat was ook de extreme situatie waarin we leefden.

Afscheid van een camera

Ik werd vrijwilliger, gaf fotografielessen aan kinderen, hielp met voedseldistributie bij de mensen thuis. Het calcium in mijn knie was aan het ontbinden. Algauw werd lopen weer moeilijker, de pijn opnieuw ondraaglijk. De enige duurzame optie was een knietransplantatie, onmogelijk in Ghouta. Telkens ik naar het veldhospitaal ging om mijn schroeven te laten aandraaien, begreep ik dat mijn dossier geen prioriteit kon zijn. Mensen met levensbedreigende ziektes of verwondingen kampten met een veel groter tekort aan medische verzorging.

Opnieuw weggaan was deze keer het ergst, denk ik. Ik zou mensen opgeven, achterlaten, mensen die op me leunden. Ik zou mijn camera moeten achterlaten, dat extra paar ogen, dat in de voorbije twee jaar met me was vergroeid. Ik kuste de camera vaarwel alsof het mijn dochter was en gaf haar aan een vriend en collega-fotograaf om in bewaring te brengen om later opnieuw een rol te kunnen spelen.

Libanon II

Ik betaalde 4000 dollar aan een smokkelaar om me een vals Syrisch paspoort te bezorgen en me van Oost-Ghouta naar Libanon te loodsen. De onderneming zou bijna een maand duren. Met mijn verwondingen kon ik niet snel bewegen. Bovendien woedde de oorlog heel hevig: overal werd gevochten, door verschillende facties. We sliepen in kapotgeschoten, verlaten gebouwen, of buiten.

Het was twee jaar geleden dat ik in Libanon was geweest. Zoveel was intussen veranderd, gebeurd. Na de bommen, de kou en de honger was een simpel glas water een luxeproduct. Toen ik mijn vriend een glas water vroeg, verwachtte ik water uit de kraan. Ik keek hoe hij naar de koelkast ging en de deur opende. Toen het lichtje automatisch aanflitste, brak ik. Ik was uitgeput, overweldigd.

Hervestiging

Ik probeerde mijn leven op orde te stellen. Maar ik vergat zoveel: kleine dingen, namen, afspraken… Dat waren de symptomen van een posttraumatische stressstoornis, zo leerde ik. Om opnieuw evenwicht en structuur te vinden, ging ik opnieuw vrijwilligerswerk doen.

Maar mijn knie bleef een slopende zorg. Ik was geen Libanees burger en dus zouden een operatie en nodige revalidatie in Libanon onbetaalbaar worden.
Mijn redding was hervestiging in Europa.

© Artino, juni 2014

Ik heb altijd enorme bewondering gehad voor deze mannen: de burgerwacht die hier, na een autobom, alles opkuisen. Misschien sluit ik me bij hen aan als ik terugkeer.

© Artino, juni 2014

Einde vorig jaar kwam ik aan in België. De mensen zijn hier warm, vriendelijk. Sommigen zijn verbaasd als ik zeg dat ik Syriër ben. Als metalhead, met mijn tatoeages, match ik niet met het beeld dat sommigen hebben van Syriërs: jihadi’s in de woestijn.
Ik heb vernomen dat mijn halfbroer vorig jaar gedood is aan het front. Hij vocht voor het regime en stierf toen hij verdedigde waarin hij geloofde. Sinds het begin van de revolutie heb ik niet meer gesproken met dit deel van de familie.

Mijn oudste broer is nog steeds ambtenaar op het ministerie van het leger. Nadat hij mij in 2012 tijdens een collectieve begrafenis op televisie had herkend, stuurde hij me een tekstberichtje. ‘Dat ik een schande voor de familie was. Dat hij me zou doden als hij me ooit nog zou tegenkomen.’ Ik ben overtuigd dat hij dat inderdaad zal doen.

Hij heeft het me altijd kwalijk genomen dat onze moeder stierf toen ze van me beviel.

Ik mis thuis. Natuurlijk mis ik thuis.

Mijn biologische vader stierf in 2014. Hij is trouw gebleven aan het regime van Bashar al-Assad maar had onze verschillen aanvaard. Toen hij me in het begin van de revolutie uit de gevangenis haalde, zei hij me dat hij me een keer kon redden, maar dat hij bij een volgende arrestatie niets meer zou kunnen doen.

Maar hij zei ook dat hij trots op me was. ‘Je oom heeft een goede job gedaan, hij heeft je een goede opleiding en zijn goede karakter doorgegeven.’

Vorige week heb ik eindelijk mijn knie-operatie gehad. Als ik fysiek fit ben, ga ik terug naar huis.

Ik mis thuis. Natuurlijk mis ik thuis.