Journalist Toon Lambrechts legde een deel van de Balkanroute af: de Macedonische schakel, de route die het meeste angst inboezemt. Hij wandelde met mensensmokkelaars de grens over en belandde, undercover als de Syrische Samir, ongewild als illegale passagier in een goederenwagon. Een unieke inkijk in criminele organisaties en hun roofwaren: migranten.
Dit is niet goed. Dit is echt niet goed. De zware zijdeur van de goederenwagon valt voorzichtig in het slot. Het is plots donker, pikdonker. Je kan je handen voor je ogen houden en ze letterlijk niet zien. Binnen in het metalen gevaarte zitten vijftig à zestig mensen gehurkt in groep bijeen. Niemand zegt iets, niemand beweegt. De meeste zijn Syriërs, voornamelijk jonge mannen, maar evengoed enkele families met kinderen. Verder een Somalisch gezin en naar schatting vier smokkelaars. En ik.
© Zair
Samir
Drie uur eerder. Bij de bedeling van kleding en medicijnen ergens ten velde aan de Griekse kant van de grens raak ik aan de praat met enkele kerels uit Raqqa, Syrië. Hun plan is om vanavond de grens over te steken richting Macedonië. Met mijn vraag of ik met hen mee kan, moeten ze hard lachen. ‘Je ziet er niet sterk genoeg uit voor zo’n onderneming,’ is hun antwoord.
Het echte probleem is dat de smokkelaars – voornamelijk Afghanen en Pakistanen – zich onder de groep vluchtelingen gemengd hebben die de nacht afwacht. Die zitten er natuurlijk niet op te wachten dat een nieuwsgierige journalist zijn neus in hun zaken komt steken. Volgens Ali, een van de Syriërs, kunnen ze bijzonder agressief uit de hoek komen.
We wagen het er toch op. Om mij iets overtuigender op een Syriër te doen lijken, wordt er een sjaal rond mijn hoofd gewikkeld. Ik moet beloven stil te zijn en vooral geen woord Engels te spreken. Verder krijg ik een nieuwe naam, Samir.
Gelukkig valt de avond al, de schemering blijft de beste dekmantel. De plek waar de vluchtelingen bivakkeren ligt verscholen tussen de boomgaarden. Enkele afdaken, gebouwd door de boeren om materiaal in op te bergen, dienen nu als beschutting, net als een onafgewerkt zomerhuisje. Maar er is lang niet genoeg plaats voor iedereen, zeker de helft slaapt buiten. Overal ligt afval, hier en daar brandt een vuurtje om de ergste kou te breken. De meeste vluchtelingen zijn mannen, maar er lopen behoorlijk wat vrouwen en kinderen rond.
De smokkelaars zitten er natuurlijk niet op te wachten dat een nieuwsgierige journalist zijn neus in hun zaken komt steken.
Het wachten duurt ongeveer een uur, dan beginnen de smokkelaars een grote groep mensen bijeen te drijven. Eerst gaat het over een smal, modderig paadje, dan door de vegetatie. De smokkelaars lopen nerveus op en af om de groep bijeen te houden. Ergens blaft een hond. Iedereen hurkt neer totdat het ondier zijn muil houdt.
Zo gaat het heel de wandeling. Lopen, hurken, wachten, lopen… Ergens in de verte klinken flarden muziek, waarschijnlijk afkomstig van de casino’s net over de grens. Het is tenslotte vrijdagavond. Het is bizar hoe het licht en de duisternis twee totaal verschillende realiteiten bevatten.
De smokkelaars doen ons hurken in een gracht. Een van hen gaat rond en neemt de regenjassen die net bij de kledingbedeling werden uitgedeeld in beslag. Het gekraak van de plastic jassen klinkt hen te luid. Ook de waterflessen moeten in de rugzak blijven want, ‘too much tak-tak’. Een van hen wijst op de jas van Ali. ‘This, white, big problem.’ De jongeman zal het zonder jas moeten doen.
We worden in kleine groepjes uit de gracht gelaten, onder een afrastering door. Dan duikt het treinstation van Gevgelija op, het eerste stadje op Macedonisch grondgebied. Blijkbaar is dit ons doel. We kruipen onder een eerste rij goederentreinen, een tweede, dan een derde. Als ik vanonder de derde rij treinen vandaan kom, wordt duidelijk wat het plan is. Een van de smokkelaars heeft een goederenwagon geopend en is bezig de vluchtelingen erin te drijven.
Dat was niet voorzien, maar er onderuit muizen kan niet meer. Ik spring mee op de trein.
Volmaakt duister
Binnenin de goederenwagen lijken de duisternis en de stilte een eeuwigheid te duren. Niemand kijkt op zijn gsm of rookt een sigaret. Te veel licht. Een snurker wordt door een van de smokkelaars onmiddellijk wakker gemaakt. De complete onzekerheid over wat er te gebeuren staat is slopend.
Hoe houdt zo’n kind van een jaar of tien dat vol? Eindeloos wachten op een koude, metalen vloer? Als mensen bereid zijn om zich door dergelijke situaties te worstelen om toch maar Europa te bereiken, is er maar weinig te bedenken wat hen zou kunnen tegenhouden.
Plots klinkt er lawaai buiten. Stemmen, en ook het diepe geluid van metaal op metaal.
Plots klinkt er lawaai buiten. Stemmen, en ook het diepe geluid van metaal op metaal. De Macedonische grenspolitie heeft besloten de goederenwagons te controleren. Na een poosje is het duidelijk dat ze met onze trein bezig zijn, en dat ze dichter en dichter komen, zonder zich te haasten weliswaar. Toch blijft het stil. Misschien heerst er nog hoop dat we niet gevonden worden, misschien is het de angst voor de politie.
Wanneer de Macedonische politie de treinwagon openmaakt waarin onze groep verscholen zit, is niemand verbaasd, niet de politie noch de vluchtelingen. De smokkelaars zijn plots vluchtelingen geworden, voor de politie is het onmogelijk uit te maken wie deze trip organiseert. Ze beginnen er zelfs niet aan, heel het gebeuren heeft iets routineus voor hen.
Iedereen wordt twee-aan-twee opgelijnd op de sporen. Het is donker genoeg om met een sjaal ook voor hen mijn aanwezigheid verborgen te houden. Ook de Macedoniërs zouden mijn aanwezigheid niet op prijs stellen. Dan komt het bevel op te krassen, terug naar Griekenland, langs de spoorlijn.
Enkele agenten hebben lange stokken, waarmee ze de laatsten van de groep tot spoed aanmanen, op de manier waarop je vee drijft. Met een tik dus. Na tien minuten zijn we terug in de Griekse jungle. Ali rolt zijn slaapzak uit om nog een beetje slaap in te halen. Heel het gebeuren heeft hem niet in het minst ontmoedigd.
‘Morgennamiddag probeer ik opnieuw, maar dan te voet.’
© Zair
200 km angst
Macedonië jaagt angst aan. De vluchtelingen weten maar al te goed wat er kan gebeuren op de 200 kilometer die hen scheidt van de Servische grens. Er is de Macedonische politie, die straffeloos migranten mishandelt en berooft. Wie pech heeft belandt in het gevreesde detentiecentrum Gazi Baba, net buiten Skopje.
Behalve de politie opereren er aan de grens met Griekenland criminele groepen die het op het geld van de vluchtelingen voorzien hebben. En de smokkelaars zelf, onderverdeeld in Afghaanse, Pakistaanse en Albanese netwerken, staan ook niet bekend om hun zachtzinnigheid. De oversteek van de Macedonisch-Servische grens concentreert zich in de dorpen Lojane en Vaksintse, in de bergachtige grensregio tussen beide landen. Beide dorpen vallen volledig onder controle van de smokkelaars, die er ongestoord hun gang kunnen gaan.
Voor Ashraf, een van de broers die ik een drietal weken geleden in Idomeni (in het noorden van Griekenland) ontmoette, is het gelukkig achter de rug. Terwijl we ergens in de buurt van het centraal station van Belgrado een koffie drinken, doet hij zijn verhaal.
‘We zijn op eigen houtje uit Griekenland vertrokken, zonder smokkelaar. Ik, mijn broer en twee vrienden. We wandelden om Gevgelija (eerste stad op Macedonisch grondgebied na de Griekse grens) heen, daarna bleven we de spoorlijn volgen. Het was bijzonder zwaar in de kou en de regen. De eerste nacht hebben we ergens in een verlaten huis geslapen, de tweede nacht onder een brug. Altijd bleef er iemand wakker om de wacht te houden. Op een gegeven moment zaten we zonder voedsel, zonder water, en met enkel natte kleren en natte slaapzakken. Mijn vrienden wilden het opgeven en naar de politie gaan.’
‘Als we de conducteur elk 100 euro betaalden, zou hij ons laten gaan.’
‘Dat hebben we niet gedaan. In plaats daarvan hebben we het risico genomen met de trein verder te gaan. De conducteur had meteen door dat we Syriërs waren en wilde de politie op de hoogte brengen. Hij had al twee andere Syriërs betrapt. Maar als we elk 100 euro betaalden zou hij ons laten gaan. Dat hebben we dan maar gedaan. Hij liet de trein stoppen net voor Skopje. We zijn te voet verder gegaan en hebben iets gegeten in Skopje. Maar eens op straat heeft de politie ons toch gearresteerd. We hadden de energie niet meer om weg te rennen.’
De politie bracht Ashraf en zijn kompanen naar het detentiecentrum Gazi Baba. ‘Er zat daar al een massa mensen, ook vrouwen en kinderen. Het deugt daar niet. De eerste dag kregen we geen eten, de tweede dag ook niet. Pas de derde dag kregen we iets te eten, maar we moesten er zelf voor betalen. De volgende dag werden we aangesproken door de agenten. Ze gingen ons wegbrengen uit het centrum, maar waarheen was niet duidelijk.’
‘Ze stelden ons voor om hen te betalen, dan zouden ze ons ergens in de richting van Servië afzetten. Hun voorstel zorgde voor discussie. We vertrouwden het niet. Iemand voor ons had trouwens al op de muur van de cel geschreven niet te betalen. Toen de wagen waarin wij zaten begon te rijden, opende ik mijn gps. Na een tijdje werd duidelijk dat we richting Servië reden. We hebben geluk gehad, ik weet dat de anderen die samen met ons in het centrum zaten terug naar Griekenland gebracht zijn.’
De handlangers van Ali Baba
In Gazi Baba, dat een capaciteit van 120 personen heeft, zitten soms wel tot 350 mensen opgesloten.
Gazi Baba, of officieel het ‘Reception Centre for Foreigners’ heeft een kwalijke reputatie. In februari nog lanceerde Amnesty International een dringende oproep om iets te doen aan de levensomstandigheden in het centrum. In Gazi Baba, dat een capaciteit van 120 personen heeft, zitten soms wel tot 350 mensen opgesloten, ook families met kinderen en niet-begeleide minderjarigen. Sanitaire voorzieningen en medische zorg zijn zeer beperkt of afwezig, vluchtelingen moeten zelf betalen voor voedsel. Er staat geen limiet op de periode van detentie, die tot zes maanden kan duren. Ngo’s wordt de toegang tot Gazi Baba ontzegd.
‘In het detentiecentrum was ik een smokkelaar tegengekomen die werkt voor Ali Baba, een Afghaan die een van de smokkelnetwerken in de buurt van Lojane runt. Voor 500 euro zou hij ons de grens over helpen. Hij bracht ons naar Vaksintse, waar Ali Baba een groot huis heeft. Daar verbleef op dat moment zeker meer dan honderd man. Eens binnen mag je er niet meer uit. Een keer probeerde iemand te ontsnappen. De hanglangers van Ali Baba hebben hem teruggebracht, zwaar toegetakeld. Ook een andere kerel die niet wou betalen werd door de mannen van Ali Baba in mekaar geslagen. Iedereen leeft er in angst.’
Ashraf pauzeert even. ‘Wil je weten hoe zo’n oversteek eraan toe ging? De eerste keer wandelden we meer dan veertien uur door de besneeuwde bergen. Een oude man, een Afghaan kon niet meer volgen. Ik probeerde hem te helpen, maar een van de smokkelaars vond dat hij de groep te veel ophield. Ze hebben hem alleen in de sneeuw achtergelaten. Ik ben er zeker van dat hij dood is. Na onze eerste poging werden we gearresteerd door de Servische politie en weer over de grens gezet. Zo ging het ook de tweede keer, maar we zijn niet teruggekeerd naar Ali Baba. Ik heb een andere smokkelaar gezocht, die heeft ons via de spoorlijn Servië binnengesmokkeld, dit keer wel met succes.’
‘Wil je de grens over?’
‘Lojane? No. No taxi.’ Geen enkele taxichauffeur uit de lange lijn taxi’s aan het busstation van Komano heeft zin om me naar het grensdorpje te brengen. Uiteindelijk is er toch eentje die wat bereidwilliger is dan de andere. ‘Ben je Syriër of Afghaan? Heb je een paspoort? Zonder documenten rij ik niet.’
Mijn Belgisch paspoort stelt de man gerust. Eens in de wagen vertelt hij waarom zijn collega’s zo onbereidwillig zijn. ‘Er komen hier dagelijks tientallen mensen zonder documenten aan, de meeste uit Syrië en Afghanistan. De politie controleert de wegen naar de grens, als ze iemand zonder papieren in mijn auto vinden, ben ik hem kwijt.’
Wat hij er niet bij vertelt, is dat er wel degelijk vervoer naar de grens – en erover – mogelijk is. Alleen gaat dat via smokkelaars die heel wat prijziger zijn dan een reguliere taxi en die waarschijnlijk hun markt willen afschermen.
De man heeft begrip voor de vluchtelingen. Hij heeft zelf in Afghanistan gewerkt, in dienst van een Amerikaans bouwbedrijf. ‘Een gouden tijd’, besluit hij. Terwijl hij vertelt passeren we de spoorlijn, dezelfde lijn als eerder aan de Grieks–Macedonische grens. In de verte wandelt een groepje van vijftien à twintig mensen langs de sporen, richting Servië. Ook hier is migratie een deel van het landschap geworden.
Smokkelaarsnest
Lojane blijkt niet meer dan een dorpje van enkele straten groot te zijn. Graffiti op de muren van het UCK (Kosovaars Bevrijdingsleger) herinnert eraan dat dit dorp een Albanese bevolking heeft. Drie cafés en een kleine supermarkt, zo valt het dorpsplein samen te vatten. Op het terras word ik meteen aangeklampt door een zwaarlijvige kerel. Of ik naar Belgrado wil.
‘Ik breng je een koffie en overleg met mijn vrienden.’ Lojane is een smokkelaarsnest, zelfs de kinderen op straat klampen je aan met de vraag of je documenten hebt en of je wil oversteken. In de straatjes lopen er kleine groepjes Syriërs en Afghanen rond, maar anders dan in Griekenland hebben ze absoluut geen zin om te praten.
Het zou bijzonder interessant zijn om het spel mee te spelen, maar de vrienden van de kerel die een paar tafels verderop zitten lijken niet de types die de humor van de situatie zouden inzien.
© Zair
Als de koffie op is, duikt de kerel van daarnet weer op. ‘Kom met mij mee, dan breng ik je bij een groep Syriërs. Je kan vanavond oversteken.’ Het zou bijzonder interessant zijn om het spel mee te spelen, maar de vrienden van de kerel die een paar tafels verderop zitten lijken niet de types die de humor van de situatie zouden inzien. Ik maak duidelijk dat ik van België ben, de man stamelt dat hij alleen maar mensen wil helpen en krast op.
Ook in Kumanovo is het niet moeilijk een smokkelaar te vinden. Een vreemd gezicht in de buurt van het busstation is voldoende om aangesproken te worden. Door Boris bijvoorbeeld, een jonge kerel ergens vooraan in de twintig. Hij pendelt – naar eigen zeggen – bijna dagelijks tussen Kumanovo en Servië. Boris ziet er geen graten in een woordje uitleg te geven bij zijn werk als smokkelaar. ‘Ik pik mensen op hier aan het station. Dan breng ik hen naar mijn dorp, vlak aan de grens. Daar wachten we tot de vroege ochtend om vervolgens de oversteek te maken naar Servië. De trip kost hen 100 tot 200 euro per persoon.
Zonder gevaar is het niet, mensen smokkelen. Boris vertelt hoe hij een pistool tegen het hoofd kreeg geduwd door een kerel die niet wilde betalen. De politie lacht er ook niet mee. ‘Mocht ik betrapt worden, dan riskeer ik vijf jaar voor mensensmokkel.’ Toch, in een land waar een gemiddeld salaris op ongeveer 250 euro ligt, is enkele honderden euro’s verdienen per rit wel verleidelijk natuurlijk.
De verwevenheid tussen de politie en de smokkelnetwerken ligt er vingerdik op.
Maar net als de smokkelaar in Lojane trekt Boris de humanitaire kaart. ‘Ik help alleen maar. Die mensen kunnen niet legaal oversteken, ze hebben geen paspoort. Soms duiken hier families op, met kinderen en zonder geld. Dan neem ik hen zo mee,’ beweert Boris, die benadrukt dat hij een christen is, geen Albanees. ‘Het zijn zij, de Albanezen, die de vluchtelingen beroven. Ze nemen hen alles af, geld, eten, schoenen, telefoons…’ Dat blijkt ook uit de verhalen van de vluchtelingen zelf.
Macedonië is misschien de kortste, maar veruit de moeilijkste etappe in de Balkanroute. Er zijn geen ngo’s of lokale organisaties die zich het lot van de vluchtelingen aantrekken. De verwevenheid tussen de politie en de smokkelnetwerken ligt er vingerdik op. Straffeloosheid is de norm.
In Lojane en Vaksintse is de politie simpelweg niet aanwezig. Er zijn aanwijzingen dat smokkelaars zelfs in het detentiecentum van Gazi Baba potentiële klanten ronselen, zoals Ashraf vertelde. Druk van internationale ngo’s heeft tot nu niets uitgehaald. Migratie is geen prioriteit in Macedonië. Het ziet ernaar uit dat de eerste hindernis op de Balkanroute nog wel even de lastigste blijft.
Deze reportage kwam tot stand met de steun van het Fonds Pascal Decroos.