Meet the Afghans: 11 portretten van Antwerpse Afghanen
Elke Afghaan is een boek. Niet elk verhaal heeft een happy end
Gewone mensen bestaan niet. Dat bedacht Gie Goris zich keer op keer na de tientallen gesprekken die hij de voorbije maanden had met “gewone Afghanen” in Antwerpen. ‘De Afghaanse gemeenschap in Antwerpen bestaat niet’, wist ook een van hen.
Gewone mensen bestaan niet. Politici pakken er vaak mee uit, opiniemakers presenteren zich als hun stem, maar in het ware leven is elke gewone man en elke gewone vrouw een bijzondere mens. Dat bedacht ik me keer op keer na de tientallen gesprekken die ik de voorbije maanden had met “gewone Afghanen” in Antwerpen.
De ene is directeur van een stedelijke basisschool, de andere kruidenier en drijvende kracht achter een moskee. De ene was landelijke onderwijscoördinatrice, de andere maakt seksuele intimidatie bespreekbaar. De ene droomt van voetbal, de andere van sociale inzet. De ene heeft een jarenlange en traumatische overtocht achter de rug, de andere heeft een veilige en stabiele thuis.
Als de lange, trage gesprekken met jonge en oudere, vrome en ongelovige, mannelijke en vrouwelijke, succesvolle en zoekende Afghanen in Antwerpen iets duidelijk maken, dan is het wat Hakim Nawabi helemaal bij het begin van mijn zoektocht zei: ‘De Afghaanse gemeenschap in Antwerpen bestaat niet.’
De diversiteit onder nieuwkomers is minstens even groot als onder de rest van de bevolking. Dat is geen schokkend nieuws, maar een hoopgevende vaststelling. Meet the Afghans!
.st0{fill:#FFFFFF;fill-opacity:0;} .st1{font-family:’Arial-BoldMT’;} .st2{font-size:24px;} .st3{font-family:’Arial-ItalicMT’;} .st4{fill:#FFFFFF;} Sahadi Daria schooldirecteur Sahadi Dariaschooldirecteur Malalai werkzoekend Malalai werkzoekend Sakhi Mirbaz advocaat Sakhi Mirbaz advocaat Hamida Mahaber werkzoekend Hamida Mahaber werkzoekend Darid & Mariyam Safi organisator & advocate Darid & Mariyam Safi organisator & advocate Shakerullah Nanikhel kruidenier Shakerullah Nanikhel kruidenier Dawood Shujazada elektriciën Dawood Shujazada elektriciën Marzia Masjidi oprichtster vzw Marzia Masjidi oprichtster vzw Davud Mirza dienstverlener bij ACV Davud Mirza dienstverlener bij ACV Hasrat Irfanullah carrossier (i.o.) Hasrat Irfanullah carrossier (i.o.)
1. Sahadi Daria: de Afghaanse droom
Het kan verkeren. De vader van Sahadi Daria was leraar in de regio van Kunduz, en vond dat studeren de allereerste plicht was voor alle kinderen, inclusief meisjes. Dat bracht hem in aanvaring met de moedjahedien die in de jaren 1980 tegen de regering en het Sovjetleger streden.
Er volgde een lange odyssee langs Kaboel, de Pakistaanse stad Quetta, Iran, Turkije (Ankara en Istanboel) en Bulgarije. Sahadi was amper een jaar oud. Later waagde de intussen 15-jarige Sahadi met zijn zus de ultieme sprong richting Noordwest-Europa. Hij belandde eerst in Brussel, dan in Arendonk, Geel en tenslotte Antwerpen.
Dat hij zelf schooldirecteur zou worden, was te gek voor de dromen van de jongen die hij was.
Tot dan was Sahadi nooit naar school geweest. Behalve wanneer hij spullen had staan venten aan de schoolpoorten in Turkije, om het gezin mee te onderhouden. Dat hij 20 jaar later zelf directeur zou zijn van een lagere school, was zelfs te gek voor de dromen van de jongen die hij toen was.
Bij de lokale voetbalclub van Arendonk leerde hij mensen kennen die hem op weg zetten om in Geel hotelschool te volgen. Daarna wist hij dat hij zelf leraar wou worden. Dus trok hij naar Turnhout voor een opleiding Lichamelijke Opvoeding. Die rondde hij af met een Erasmusverblijf in Antalya, Turkije – waar hij kennis kon maken met de binnenkant van de scholen waar hij als kind straatventer was.
Sinds vorig schooljaar is hij directeur van de Stedelijke Basisschool De Apenstaartjes in Antwerpen Linkeroever.
© Hussainy Qudratullah
Daria is nog elke dag verwonderd over de kansen die hij kreeg. Dat hij het waarmaakte met hard werk en véél discipline verdwijnt in zijn verhaal een beetje naar de achtergrond. Het zijn vooral de aandacht, empathie en steun van leerkrachten en begeleiders die hem geholpen hebben.
Na zijn studies is Daria achtereenvolgens jongerenbegeleider bij Buurtsport Antwerpen, werkt met niet-begeleide minderjarige asielzoekers, als deradicaliseringsmedewerker in de periode van de Syriëstrijders en als begeleider van OKAN-klassen. Sinds vorig schooljaar is hij directeur van de Stedelijke Basisschool De Apenstaartjes in Antwerpen Linkeroever. Dat professionele traject verrijkte hem, maar voerde hem ook langs de donkerste kanten: de straten van Antwerpen-Noord waar jonge Afghanen het straatwerk doen van de lokale drugshandel of de uithoeken van het internet waarin jonge moslims vervreemden van de stad waarin ze wonen en opgejut worden om strijders van een Islamitische Staat te worden.
Terug naar het menu
2. Malalai: ‘Ik ga op eigen benen staan’
Ze kan haar naam niet noemen, want ze zit al genoeg in de penarie. Daarom noem ik haar Malalai, naar de journaliste Malalai Marwand die eind 2020 vermoord werd. En naar Malalai Joya, een van de meest uitgesproken en onverschrokken Afghaanse vrouwen die ik ooit interviewde.
Malalai is 24 en woont twee jaar in Antwerpen, nadat ze met een oudere man trouwde die al enkele decennia in België woont. Ze kwam hier dus in het kader van gezinshereniging. Dat klinkt romantischer dan het was, of is.
Het leven in een grootstad waar je weinig mensen kent is eenzaam. Er zijn een paar “vriendinnen” van de Nederlandse les, maar dat contact beperkt zich tot wat over en weer Whatsappen. Malalai wil vooral investeren in haar eigen leven en het leren van de taal. Daarom gaf ze zich op voor vrijwilligerswerk.
Haar mooiste moment in Antwerpen, was toen ze in een winkel alle woorden vond die ze op dat moment nodig had: ‘Kan ik deze schaar hebben?’
Malalai glimt nog van trots als ze het verhaal vertelt. Maar het is niet elke dag feest in de koekenstad. Op de tram werd ze door een man aangesproken. ‘”Waarom zit je hier?”, vroeg hij. Ik was zo geschrokken dat ik begon te huilen. Gelukkig kwam zijn dochter zich verontschuldigen.’
‘Waarom ben je alleen? Waar is je man? Daar word ik zenuwachtig van.’
Het is niet makkelijk om als vrouw in Antwerpen te leven, zegt ze. Inkopen doet ze in de lokale supermarkt. Alleen als ze specifieke kruiden nodig heeft, gaat ze naar Afghaanse winkels. ‘Daar krijg ik te veel vragen’, zegt ze. ‘Waarom ben je alleen? Waar is je man? Daar word ik zenuwachtig van.’
Het is niet makkelijk om als vrouw in Antwerpen te leven, zegt ze. ‘Niet alleen de Afghaanse maar ook de Marokkaanse mannen, willen je altijd “beschermen”. Je kent de weg niet, je kent de taal niet, je komt in de problemen… Maar net daardoor word je ingeperkt en onzeker.’
‘Laat ze maar praten’, denkt Malalai. ‘Ik ga mijn eigen problemen aanpakken.’ Maar zoveel moed tonen en er je eigen naam onder zetten, dat is een brug te ver.
Terug naar het menu
‘Mijn opsluiting in het gesloten centrum 127bis in Steenokkerzeel was het trauma van mijn leven.’
© Hussainy Qudratullah
3. Sakhi Mirbaz: van trauma naar balie
Er zijn zo veel historische jaren in de geschiedenis van Afghanistan, dat het niet uitzonderlijk is om in een historisch jaar geboren te worden. Voor Sakhi Mirbaz was dat 1978, het jaar dat president Mohammad Daoud, zelf aan de macht gekomen met een staatsgreep in 1973, opzijgeschoven werd door een communistische staatsgreep.
Vader Mirbaz was directeur van diverse overheidsbedrijven, waar onder andere militaire uniformen, zeep en alcohol geproduceerd werden. Met zo’n stamboom en verleden was het gevaarlijk leven onder de Taliban. Toch was het pas in 2000 dat zoon Mirbaz de benen nam.
‘Ik werd opgesloten omdat ik asiel wou zoeken en aanvragen. Dat klopte niet met het beeld dat ik van Europa had.’
Tijdens een overstap in Zaventem werd zijn reis naar Duitsland afgebroken. Hij belandde een maand in het gesloten centrum 127bis in Steenokkerzeel. ‘Het trauma van mijn leven’, zegt Sakhi Mirbaz. ‘Ik werd opgesloten omdat ik asiel wou zoeken en aanvragen. Dat klopte niet met het beeld dat ik van Europa had.’
Toen hij het nieuws kreeg dat hij 127bis niet mocht, maar moést verlaten, kwam de vrijheid in de vorm van een soort uitzettingsbevel. Het was eind december, koud, bewolkt en donker toen hij ‘s avonds de beveiligde deur achter zich dichttrok. Het OCMW was al gesloten. Gelukkig was de kerk open en kon Mirbaz daar de nacht doorbrengen.
Daarna werd hij door OCMW-medewerkers van Buggenhout op de sporen gezet. Hij vond contactgegevens van een oom in Antwerpen, waar hij heen trok. Na cursussen maatschappelijke oriëntatie, honderden uren Nederlandse taal, en enkele kleine baantjes, kon hij zich in 2003 inschrijven voor de opleiding rechten.
Al in 2009 stond hij daardoor aan de andere kant van de barrière: hij kon aan de slag als jurist bij Vluchtelingenwerk Vlaanderen. In 2014 begon Sakhi Mirbaz als advocaat-stagiair in Antwerpen. Zijn werk bestaat voor zowat 99 procent uit vreemdelingenrecht – niet echt verwonderlijk, gezien zijn eigen achtergrond en ervaring.
Zijn grootouders waren analfabeet, zijn vader ging blootsvoets naar de lagere school, maar schopte het wel tot directeur van nationale bedrijven. Hij slaagde net als zijn vader om door te zetten. Mirbaz is er als vluchteling in geslaagd om in een nieuw land en een nieuwe taal rechten te studeren en advocaat te worden.
Of dat helpt als je alleen en quasi ongeschoold in België belandt, is niet zo zeker. Wat ook niet helpt, weet Mirbaz, is de klemtoon die sommige moskeeën in Antwerpen leggen op de sharia als oplossing voor persoonlijke problemen of collectieve uitdagingen. ‘Een moskee die met overheidsgeld werkt, zou beter moeten coördineren met de lokale overheid’, vindt Mirbaz. ‘En ze zou minstens de jongeren moeten aansporen om in te zetten op onderwijs.’
Terug naar het menu
4. Hamida Mahaber: ‘Ik ben een mens’
Hamida Mahaber was directrice van de afdeling kleuterscholen in het ministerie van Onderwijs in. Voor heel Afghanistan. Ze was eindverantwoordelijke voor 12.000 leerkrachten.
Er was één constant probleem, zegt ze: de conservatieve islamisten, die altijd wel een reden hadden om tegen goed onderwijs te zijn. Het was te gemengd, niet islamitisch genoeg, te westers, whatever.
Een aanslag op een legergebouw, vlakbij het restaurant waar ze zat in 2012, draaide de knop om. Ze besloot te vluchten. Ook dat haar 3 dochters in toenemende mate gevaar liepen door de inzet van hun moeder, werd te zwaar om dragen. In haar bagage zaten enkele oude foto’s, haar universitaire diploma en het geld dat de verkoop van het huis opgebracht had.
‘Ik heb veel warmte mogen ervaren van de buren en de collega’s. Belgen zijn vriendelijk.’
Enkele weken later werd ze ‘s nachts met 2 dochters achtergelaten in de straten van Brussel. Kort daarna kwam ze terecht in Lommel. Ze zorgde eerst alleen voor de kinderen, want haar man kwam pas in 2013 naar België. Ze maakte ook lange dagen in een bejaardentehuis. Toch is ze gelukkig, zegt ze. ‘Ik heb veel warmte mogen ervaren van de buren en de collega’s. Belgen zijn vriendelijk. Bovendien kregen de kinderen meer onderwijskansen.’
Vandaag wonen ze in Deurne-Noord. ‘De eerste keer dat ik in Antwerpen toekwam, was met de trein. Ik was ongelooflijk onder de indruk van het Centraal Station. Het was alsof de trein me recht in een museum had gebracht. Maar het mooiste moment was toen ik werk vond.’
Dat is voor Afghaanse vrouwen niet zo vanzelfsprekend. Veel Afghaanse mannen willen niet dat hun vrouw buitenshuis werkt. Maar binnen haar gezin is het nooit een punt geweest. ‘Ik ben een mens’, zegt ze. ‘Net zoals een man heb ik mijn eigen inkomen nodig. Ik wil zelf beslissingen kunnen nemen, ik heb behoefte aan zelfstandigheid.’
Maar de pandemie zorgde voor een dieptepunt. ‘Plots kon ik niet meer aan de slag. Solliciteren wordt steeds moeilijker. Mijn leeftijd zit niet mee, en ondanks mijn voortdurende inzet om Nederlands te leren, is ook de taal een zwak punt in mijn sollicitatie.’
Behalve van een nieuwe baan, droomt ze ook van reizen, naar Italië en Spanje, bijvoorbeeld. Intussen zet ze zich gewoon in om andere Afghaanse vrouwen in Antwerpen op weg te helpen. Ze wijst hen de weg naar school, ze begeleidt hen bij een ziekenhuisbezoek…
Terug naar het menu
‘Wat telt’, zegt Farid Safi, ‘is dat er respect is voor ieders mening en keuze.’
© Hussainy Qudratullah
5. Farid & Mariyam Safi: een eigen Derde Weg
Farid Safi moest wel in de problemen komen. Hij volgde militaire school, was officier in het leger van de koning, ging naar de universiteit in Kaboel, was soldaat tijdens de periode van de communistische regeringen en werkte daarna op de personeelsdienst van het ministerie van Defensie.
Na de machtsovername door de Taliban in september 1996 werd het moeilijker om onder de radar te blijven en te overleven. Begin 2000 deden de Taliban een inval in zijn huis, en werd het duidelijk: hij moest zijn koffers pakken.
Heel concreet waren de vluchtplannen niet, al stonden het Verenigd Koninkrijk en Nederland bovenaan de lijst. Het werd België.
Wanneer zijn asielaanvraag in de Belgische papiermolen belandde was 9/11 achter de rug, net als de inval van Amerikaanse en Britse troepen in Afghanistan. De Taliban werden verdreven en de westerse coalitie installeerde een regering onder leiding van Ahmed Karzai en een grondwet die progressiever was dan die van de buurlanden. Van de 1200 Afghaanse dossiers die in 2003 behandeld werden, herinnert Safi zich, werd er maar een tiental goedgekeurd, waaronder die van hem.
Dat klinkt als eind goed, al goed, maar zo makkelijk ging het niet. Jaren van stress en onzekerheid, zonder zijn gezin in een land dat hij niet kende en hem blijkbaar niet wilde, lieten sporen na. Uiteindelijk kwamen ook zijn vrouw en kinderen in 2004. Hij kon aan de slag dankzij een artikel-60-baan, werd magazijnier, zelfstandige en vrachtwagenchaffeur.
Farid startte de Derde Lijn op, een Afghaans initiatief gericht op betere informatie over leven in België. Alle politieke strekkingen – behalve het Vlaams Belang – zijn er welkom. Het is net de bedoeling om de interesse in de Belgische politiek te stimuleren bij Afghaanse migranten. Dat pluralisme realiseert de Derde Lijn zoveel mogelijk onder Afghanen zelf, waarbij de organisatie de diepe tegenstellingen tussen seculiere en islamistische Afghanen, of tussen Pasjtoense en Tadzjiekse of Hazara Afghanen overbrugt. ‘Wat telt’, zegt Farid Safi, ‘is dat er respect is voor ieders mening en keuze.’
‘Ondertussen heb ik er vrede mee dat ik mezelf ben, tussen de twee helften van mijn identiteit in.’
© Hussainy Qudratullah
Farid Safi woont nu in Wommelgem, waar zijn dochter Mariyam in de gemeenteraad zit voor Groen. Als 13-jarige kwam ze naar België. Ze is de oudste van vijf kinderen. In Afghanistan was ze niet naar school geweest, al had ze wel leren lezen en schrijven. Dat ze als 13-jarige aan school mocht beginnen, voelde aan als een nieuw begin, en het lukte. Dankzij de inzet van heel wat leerkrachten die haar tijdens de pauzes bijles gaven.
België was hoop, en ze had zin om die waar te maken. Vanuit het TSO stapte ze over op ASO en ging rechten studeren. Voor haar masterdiploma schreef ze een thesis over migratierechten, interne vluchtelingen en “veilige regio’s” – een thema dat erg persoonlijk, en dus ook behoorlijk moeilijk was.
Afghaanse meisjes knokken hard om hun plek in de Belgische samenleving te veroveren. Daarvoor moeten ze opboksen tegen een resem culturele normen en beperkingen. In gezinnen waar de moeder al gestudeerd, buitenshuis gewerkt of anderszins vrijgevochten was, hebben de dochters het al makkelijker, maar toch.
‘Ik heb lang met de vraag geworsteld of ik nu Afghaanse of Belgische was.’
Er zijn altijd de andere Afghanen, er zijn de roddels en de geruchten. Dat is ook de reden waarom Mariyam nooit veel contact gehad heeft met andere Afghanen: kinderruzies groeien al snel uit tot familiale conflicten en erger. De schaamtecultuur bij Afghanen draait altijd rond de familiale reputatie, en het zijn met name meisjes die daarvoor moeten zorgen – en daar dus ook onder lijden. ‘De hele gemeenschap weet altijd alles’, vat Mariyam samen.
‘Ik heb lang met de vraag geworsteld of ik nu Afghaanse of Belgische was’, zegt Mariyam Safi. Als puber koos ze ervoor zo Belgisch mogelijk te zijn. Maar in haar zesde middelbaar begon ze te lezen over Afghanistan. Toen ze in 2012 voor het eerst terugging naar Afghanistan stelde ze vast dat ze daar een vreemdeling geworden was. Haar mentaliteit, taal en manier van denken: het paste niet in de kaders die voorhanden zijn in Afghanistan. ‘Dat was eerst een pijnlijke vaststelling, omdat ik net mijn Afghaans-zijn herontdekt had. Maar intussen heb ik er vrede mee dat ik mezelf ben, tussen de twee helften van mijn identiteit in.’
Terug naar het menu
Wat Shakerullah jongeren meegeeft? ‘Dat ze de wetten en regels van dit land moeten respecteren.’
© Hussainy Qudratullah
6. Shakerullah Nanikhel: ‘Geloof is een houvast’
Vlakbij het Sportpaleis in Deurne-Noord heeft hij een kruidenierszaak. Met zijn lange, zwarte baard en de klassieke lichtgrijze shalwar kameez ziet Shakerullah Nanikhel er herkenbaar Afghaans uit.
Hij werd geboren in Kunar, het bergachtige, noordelijke hartland van de Pasjtoenen, grenzend aan Pakistan. Hij woont nu bijna 12 jaar in België en verbleef daarvoor een tiental jaren in Nederland. De buurtwinkel is nog maar twee jaar oud en kwam er omdat het niet lukte elders werk te vinden.
Hij vult zakken van een klant met tomaten en andere groenten. Een wat verkleurde bloemkool wordt als toemaatje in de boodschappentas gestopt. Ze spreken Pasjtoe. Hij schudt het hoofd als ik vraag of zijn klandizie vooral uit Afghanen bestaat. ‘Misschien 10 procent’, zegt hij. ‘Eigenlijk zijn het vooral mensen uit de Balkan die hier komen. Zij wonen in de buurt.’ Maar in Shakers hoekwinkeltje vinden ze geen sigaretten of alcohol. Daaraan wil hij geen geld verdienen, zegt hij.
Maar hij is meer dan winkelier. Hij bekommert zich om het (geestelijk) welzijn van de Afghanen in Antwerpen. Vooral jongeren hebben nood aan mensen die helpen hun noden te vertalen naar het beleid. Shaker herhaalt het meermaals: de stedelijke overheid lijkt alleen maar aandacht te hebben voor Turkse en Marokkaanse jongeren. Anderen, zoals de Afghaanse jongeren, blijven volgens hem in de kou staan.
‘Veel jongeren kijken verrast op als ze merken dat er moskeeën zijn in Antwerpen. Dat ze mogen bidden, dat ze kunnen vasten: dat hadden velen niet verwacht.’
Geloof is een houvast, daar is hij van overtuigd. Zeker voor jongeren die er alleen voor staan. Maar, bezweert hij, als je de moskee binnengaat, moet je de politiek buiten laten. ‘Veel jongeren kijken verrast op als ze merken dat er moskeeën zijn in Antwerpen. Dat ze mogen bidden, dat ze kunnen vasten: dat hadden velen niet verwacht.’
Wat is de eerste en belangrijkste raad die een religieus gemotiveerd man als Shakerullah geeft, als jongeren de weg naar de moskee vinden? ‘Dat ze de wetten en regels van dit land moeten respecteren’, antwoordt hij. ‘Dat begint bij evidente zaken als stilstaan voor een rood licht, maar het heeft ook te maken met hoe je omgaat met anderen.’
Voor de jongeren zelf draait het allemaal om werk. Ze willen geld verdienen om de familie thuis te helpen. Daardoor wordt er veel te weinig ingezet op onderwijs. Dat duurt te lang, het kost te veel, en bovendien hechten de meeste families er weinig belang aan. De druk om geld te verdienen, gecombineerd met heel precaire verblijfsstatuten, maken de jongeren ook heel kwetsbaar voor straatcriminaliteit.
Zoals drugsdealen in Antwerpen-Noord. Hoe verzoenen die jongeren hun gehechtheid aan islam met de inkomsten uit drugshandel, vraag ik. Volgens Nanikhel zijn het niet de vrome jongeren die dealen. Of ze zien het niet als haram, omdat ze thuis zagen dat vaders, ooms of broers er ook al de kost mee verdienden. In elk geval, besluit hij, ‘is het volgens de islam nooit te laat om je tot God te keren’.
Terug naar het menu
‘De komst van de Taliban betekende het einde van goed onderwijs.’
© Hussainy Qudratullah
7. Dawood Shujazada: ‘Belgen zijn goed geweest voor mij’
Het Rivierenhof is zijn favoriete plek. ‘Als ik daar ga fietsen, ben ik in het paradijs’, zegt Shujazada. Maar hij koestert wel meer plekken in Antwerpen: de Permeke-bib, het Kielpark, zelfs de Luchtbal. Dawood kwam vier jaar geleden toe in België, hij woont in Borgerhout met vrouw, zoon en dochter.
In Antwerpen heeft hij geen ervaring met racisme. ‘Ik was in Rusland, in Belarus, Oekraïne, Turkije en Duitsland’, zegt hij. ‘Maar alleen in België had ik het gevoel in een echt internationale samenleving terecht te komen. Ik sprak geen Nederlands en ook mijn Engels was heel beperkt, toch was iedereen bereid om me te helpen. Belgen zijn goed geweest voor mij.’
Shujazada studeerde wiskunde en fysica in de Sovjetunie, en gaf daarna 12 jaar les in Afghanistan. ‘Maar de komst van de Taliban betekende het einde van goed onderwijs.’ Rond 1998 werkt hij met Human Rights Watch aan hun rapporten. Na 2001 werkte hij met kinderen en wezen, onder andere in een project van de organisatie World Christian Health. Daarna ging hij voor de overheid werken, van 2005 tot 2011. De tweede helft van de jaren 2010 was ‘een heel moeilijke tijd, met heel veel terreur’, zegt Shujazada. Met name voor zijn vrouw, die voor het parlement werkte, werd de druk onhoudbaar. Toen de bedreigingen concreet werden, besloot ze als eerste te vertrekken.
België was niet haar plan, maar werd wel het eindstation. Daarna ook voor hem en de kinderen. Ze woonden in een kleine studio op de Amerikalei, verhuisden naar Hoboken en belandden dan in Borgerhout.
Opnieuw beginnen is voor veel asielzoekers heel letterlijk te nemen, ook voor hoogopgeleiden. ‘Het was allesbehalve makkelijk’, zegt Shujazada. ‘Mijn vrouw kreeg OCMW-steun, maar het grootste deel daarvan ging op aan huur. We hadden vaak maar 200 euro over per maand om met zijn vieren te eten.’
‘Ik heb altijd willen bijdragen tot de ontwikkeling van mijn land.’
Shujazada herschoolde zich tot elektricien, deed een interim in Aartselaar, solliciteert voortdurend. Maar er duiken telkens drempels op: zijn gebrek aan ervaring, het manke Nederlands en een rijbewijs dat hier niet geldt. Ook zijn vrouw zoekt zich een bult naar een baan, maar buiten een tewerkstelling in het kader van Artikel 60 blijft dat moeilijk: er zijn altijd jongere mensen, meer ervaren, beter ter tale… Toch is hun verhaal er een van volhouden en toekomstgericht succes: zijn zoon is intussen bouwkundig architect, zijn dochter studeert biomedische wetenschappen.
‘Terugkeren? Zodra de oorlog stopt en de greep van het fundamentalisme verdwijnt, graag’, zegt hij. ‘Ik heb altijd willen bijdragen tot de ontwikkeling van mijn land. Ik was in 2007 in Duitsland voor een conferentie en kreeg de vraag om te blijven. Maar ik wou terug om Afghanistan op te bouwen.’
Terug naar het menu
‘Er is nog veel werk. Veel vrouwen mogen niet eens de kinderen naar school brengen.’
© Hussainy Qudratullah
8. Marzia Masjidi: ‘Vrouwen hebben evenveel rechten als mannen’
‘Van Kaboel’, antwoordt Marzia Masjidi op mijn vraag waar ze écht vandaan komt. Ja, ook haar ouders groeiden op in Kaboel. Het was een conservatieve familie, waarin de vader als ambtenaar aan de slag was, de moeder voor het huishouden en de kinderen zorgde, en het respect van en voor de gemeenschap van opperst belang was. Het was niet de bedoeling dat Marzia zou verder studeren, laat staan dat ze zou gaan werken. Maar dat was buiten de stellige overtuiging van de dochter gerekend, en buiten de dromen van de moeder voor al haar kinderen, inclusief haar dochters.
Dankzij een goede beheersing van het Engels maakte Marzia Masjidi carrière in de wereld van de internationale samenwerking. Tussen 2009 en 2012 werkte ze voor de Amerikaanse bilaterale samenwerking (USAID), eerst als regionaal financieel verantwoordelijke, later als financieel directeur, ten slotte als onderdirecteur.
Dat was tegen de zin van vader, maar hoe belangrijk de eer van de familie ook is, toen Marzia opklom in de organisaties, kwamen zelfs de roddelende mannen aanschuiven voor een kopje thee en met verzoeken: of Marzia niet kon zorgen voor een baantje voor neef zus of zoon zo, of ze geen goed woord kon doen hier of daar…
Eind 2012 maakt Marzia dan een radicale breuk met haar leven en loopbaan. Ze stapt uit het internationale wereldje met zijn hoge lonen, verlaat het vertrouwde Kaboel en komt naar België om te trouwen. De onderdirecteur, die verantwoordelijkheid had over 300 werknemers, die in contact stond met ambassades en ministeries, die voor geld op de familierekening zorgde, die over een auto met chauffeur beschikte, zat plots thuis met niets om handen.
Een dochter en een zoon zorgden snel voor dagvulling, en de cursus Nederlands voor meer mogelijkheden in het nieuwe thuisland. Maar het was niet makkelijk om te wennen aan de nieuwe realiteit, eerst in Eeklo, later in Deurne bij Antwerpen, onderaan de maatschappelijke ladder.
‘Zo’n man moet je dan duidelijk maken dat het niet ok is om zijn vrouw de kansen op ontwikkeling en een goed leven te ontzeggen.’
In 2016 richtte Masjidi de Humanitarian Welfare Association op, een vzw met een focus op mensenrechten, gendergelijkheid en seksuele intimidatie, gericht op de Afghaanse migranten en asielzoekers. Die focus is nodig, vindt Masjidi, omdat uit onderzoek blijkt dat we ‘onze problemen meebrengen naar Europa’.
Daarmee verwijst ze op de eerste plaats naar de scheve man-vrouwverhoudingen. ‘Voor een bijeenkomst van een vrouwengroep bracht een man zijn vrouw, die nota bene rechten gestudeerd had in Afghanistan, naar het lokaal. Om zich ervan te vergewissen dat het wel een bona fide vrouwengroep was. Zo’n man moet je dan duidelijk maken dat het niet ok is om zijn vrouw de kansen op ontwikkeling en een goed leven te ontzeggen. Er is nog echt veel werk op dat vlak. Veel vrouwen mogen niet eens de kinderen naar school brengen.’
Maar het is geen eenvoudige strijd, voegt Masjidi toe, want de meeste Afghaanse vrouwen zijn zelf traditioneel, diep religieus en onzeker. Ze leven gesloten levens, en kiezen daar vaak zelf voor.
Terug naar het menu
‘Wij zijn jongens die hard geworden zijn door wat we doorgemaakt hebben en door de zorgen waar we voor staan.’
© Hussainy Qudratullah
9. Davud Mirza: ‘Wij zijn overlevers’
Davud is 30, maar als hij binnenwandelt ziet hij er enkele jaren jonger uit: parka, mutsje, verende tred. ‘Wij zijn overlevers,’ zegt hij meer dan eens, ‘jongens die hard geworden zijn door wat we doorgemaakt hebben en door de zorgen waar we voor staan. Maar wat er ook gebeurt, we kunnen en we willen niet opgeven.’
Davud Mirza kwam in 2008 in België aan, enkele maanden voordat hij 18 werd. Hij zat drie maanden in het gesloten centrum van Steenokkerzeel en zou teruggestuurd worden naar Griekenland, omdat hij vingerafdrukken gegeven had bij aankomst op Samos. Een eerste uitzetting weigerde hij en net voor de tweede poging was de maximum termijn van drie maanden opsluiting verlopen. Dankzij enkele toevalligheden kon hij België gaan verkennen.
Dat betekende: anderhalf jaar zonder papieren overleven. Zoals ’s nachts beschutting zoeken waar die te vinden was: onder het bed van andere Afghaanse jongens die in een asielcentrum verbleven, in een portiek, uiteindelijk op een kamer die hij “in het zwart” kon huren en die uiteraard al snel een schuilplaats werd voor alweer anderen die nachtasiel nodig hadden.
Davud aarzelt en schroomt, maar zegt uiteindelijk dat hij in de beginmaanden zijn overleven bij elkaar bedelde. Een vriendelijke restauranthouder hier, een vrijgevige daar. Daarna vond hij via via een baantje als zwartwerker, wat hem in staat stelde de 400 euro op te hoesten voor de kamer die hij ook alweer via via kon huren. Omdat het weer niet altijd meezit, zocht Davud ook overdag wel eens beschutting binnen de muren van wat toen nog het Protestants Sociaal Centrum heette, nu het Adviescentrum Migratie, in de Lange Stuivenbergstraat.
Hij zette alles op alles om Nederlands te leren, en om een netwerk uit te bouwen. Zo slaagde hij erin een nieuwe asielaanvraag in te dienen. Er volgden binnen twee maanden drie interviews en een positieve beslissing.
10 jaar na zijn aankomst als niet-begeleide minderjarige en quasi analfabete Afghaan behaalde hij zijn diploma sociaal werk.
Hij verhuisde naar Leuven, waar hij een jaar lang onderdak kreeg bij een familie die hem ondersteunde bij de eerste stappen in het beroepsonderwijs. 10 jaar na zijn aankomst als niet-begeleide minderjarige en quasi analfabete Afghaan behaalde hij zijn diploma sociaal werk. Voor de verdediging van zijn thesis over de noden en behoeften van jongvolwassen Afghaanse vluchtelingen in Vlaanderen moest de hogeschool de grootste zaal van Kinepolis huren: meer dan 500 mensen wilden daarbij zijn.
‘Ik heb drie pogingen tot genocide op de Hazara’s meegemaakt’, zegt Davud, die opgroeide in de noordelijke stad Mazar-e-Sharif, die wijd en zijd bekend is om haar Blauwe Moskee. Voor de sjiitische Hazara van Afghanistan is die moskee de begraafplaats van Ali, de schoonzoon van de profeet Mohammed. De geloofsbroeders uit Iran en Irak kijken daarvoor naar Najaf. En voor de soennitische hardliners van onder andere (maar niet uitsluitend) de Taliban, vormen de moskee, de sjiieten én de Hazara’s een vlek op het blazoen van hun emiraat.
De vader van Davud bekocht die religieuze intolerantie in de jaren ‘90 met geweld dat hem jaren aan bed kluisterde en hem uiteindelijk het leven kostte. Het gevolg was dat Davud op 12-jarige leeftijd uitgestuurd werd naar Iran om geld te verdienen. Van de oorlog en het geweld in Mazar verhuisde hij naar de onbarmhartige werkomstandigheden in een handtassenfabriek, waar hij dagen van 16 uren maakte en sliep onder de stikmachines.
Op eigen initiatief begon de jonge Davud ook te sparen en te plannen voor de overtocht naar Europa. Niet lang nadat hij die succesvol afgerond had, stierf zijn vader aan oude verwondingen, en enkele maanden later ook zijn moeder, aan verdriet. Als Davud Mirza zegt dat hij een overlever is, dan telt elke letter van dat schijnbaar alledaagse woord.
Terug naar het menu
‘Dat terroristen zeggen dat ze vanuit hun geloofsovertuiging handelen, gaat mijn verstand te boven.’
© Hussainy Qudratullah
10. Hasrat Irfanullah: ‘Het rechte pad, goede vrienden, de juiste dromen’
Hasrat is 26 en, zoals veel van de jonge Afghanen in Antwerpen, afkomstig van de oostelijke provincie Nangarhar. Hij verbleef een jaar in het asielcentrum van Sint-Truiden, voordat hij zich in 2017 in Antwerpen vestigde.
De eerste maanden in de Scheldestad waren erg lastig: hij had geen geld, geen contacten en dus ook geen eten. Kon hij de uitzichtloosheid van zijn situatie toen uitleggen aan de familie thuis? Niet helemaal. Ze hebben al zorgen genoeg, vond Hasrat.
Maar hij hield het ook niet helemaal verborgen. Het thuisfront reageerde begripvol. ‘We zijn blij dat je nog leeft en dat je aan de oorlog en de Taliban ontkomen bent.’ Hasrat maakt zich zorgen over zijn moeder, zeker nu zijn vader een paar maanden geleden overleed. Of meer bepaald: de oom die de zorg voor het gezin opnam nadat zijn eigenlijke vader door de Taliban vermoord werd toen Hasrat nog heel jong was.
Tijdens de sporadische online gesprekken, drukte zijn moeder hem op het hart ‘geen gestolen geld te sturen’. ‘Ze redden zich wel, zeggen ze.’ En dus probeert hij als een voorbeeldige jongeman de juiste vrienden te kiezen, de juiste opleidingen te volgen, de juiste dromen te koesteren.
‘Ik heb weinig Afghaanse vrienden’, zegt Hasrat Irfanullah. Hij denkt na, en noemt Belgen, Eritreeërs, Marokkanen, twee Irakezen, een Syriër… De verklaring daarvoor, denkt hij, is dat hij zijn focus op zijn eigen toekomst wil houden: beter Nederlands, een goede opleiding, werk, rijbewijs… ‘Nogal wat jonge Afghanen zijn betrokken bij drugshandel. Ze zijn alleen, er zijn geen ouders om hen in de gaten te houden, niemand kan hen op de rechte weg houden. Wij moeten zelfstandig onze verantwoordelijkheid nemen, en dus ook zorgvuldig zijn als we vrienden maken of kiezen met wie we onze tijd doorbrengen.’
‘Ik kom uit Afghanistan, waar de Taliban alle buitenlanders weg of dood willen. Dat vergelijk ik met de situatie in België, waar ik als buitenlander rechten heb, kansen krijg, geholpen wordt…’
Intussen probeert Hasrat ook zijn geloof te onderhouden. Hij houdt van regelmaat. Vrijdag was voor poetsen en moskee, zaterdag voor rust en inkopen, zondag voor het voetbal. Dat moskeebezoek lukt nu vaak niet, maar dat doet niets af van de overtuiging dat alles Allah toebehoort: de nacht, de regen, de mensen, de zon. Het doet Hasrat ook pijn te beseffen dat moslims wereldwijd onder vuur liggen, en dan vaak nog van geloofsgenoten. ‘Dat terroristen zeggen dat ze vanuit hun geloofsovertuiging handelen, gaat mijn verstand te boven’, zegt Hasrat. ‘Zij zijn gestoord.’
Heeft hij ook af te rekenen met negatieve oordelen over moslims of racisme in Antwerpen? Neen, schudt hij. Tegenover een occasionele negatieve reactie plaatst hij liever zijn eigen respect. ‘Ik kom uit Afghanistan, waar de Taliban alle buitenlanders weg of dood willen. Dat vergelijk ik met de situatie in België, waar ik als buitenlander rechten heb, kansen krijg, geholpen wordt…’
Dit artikel kwam tot stand met de steun van het Fonds Pascal Decroos en het maakt deel uit van het onlinedossier De stad is ook van A.