Hoe ruimen we de berg tweedehands textiel uit de weg?
‘Er is geen enkel excuus om de wereld als stort te gebruiken’
De grootste tweedehandsmarkt ter wereld vind je in Ghana. Daar gaan tonnen tweedehandskledij uit het Westen naartoe. MO* trok naar Kantamanto Market, op zoek naar oorzaken en oplossingen. ‘Kledij die niet goed genoeg is voor jullie, zou wél goed genoeg zou zijn voor ons. Hoe grof is dat eigenlijk?’
Kantamanto Market is een internationale draaischijf van tweedehands textiel in West-Afrika. Elke container die hier aankomt bevat zo’n 200 tot 300 balen kleding, die elk 40 tot 90 kilogram wegen.
© Sarah Vandoorne
Je brengt tweedehandskledij met de beste bedoelingen naar een kledingcontainer, maar die belandt niet altijd opnieuw in Europese winkelrekken. Een deel ervan gaat naar West-Afrika en wordt er opnieuw verkocht, maar vervuilt er ook de stranden. Journaliste Sarah Vandoorne trok naar de grootste tweedehandsmarkt ter wereld, in Ghana, en ging op zoek naar de oorzaken én mogelijke oplossingen van ons kolossale kledingprobleem.
‘Hoor je de melodie? Voel je het ritme? Dit lied zingen de vrouwen dagelijks, om zichzelf op te peppen.’
Op een strand in Moree, een kustdorp op 140 kilometer van de Ghanese hoofdstad Accra, weerklinkt een protestlied. Zo komt het althans over, maar de tekst blijkt in het Fante minder spectaculair te zijn. In de Engelse vertaling van Kennedy Antwi, de regionale manager van Ecozoil en mijn contact ter plaatse, klinkt het nog fel: ‘Bring it!’ Maar eigenlijk zingen deze vuilnisophaalsters gewoon: ‘Geef mij al die brol door.’
Al is de interpretatie van protestlied misschien wel geoorloofd. Want de schoonmaak die deze vrouwen aanvatten, zo geeft ook Antwi toe, leunt aan tegen de twaalf werken van Hercules.
Op de stranden van het West-Afrikaanse land Ghana spoelt steeds meer afval aan. Privémaatschappijen zoals Ecozoil en Zoomlion (die allebei deel uitmaken van de Jospong Group of Companies) staan in voor de opruiming en het beheer van stortplaatsen en van de stranden.
Zoals zo vaak gaat het deels om plastic afval, net zoals we op veel andere stranden ter wereld zien. Maar een ander groot deel van het afvalprobleem is tweedehands textiel. Als dat niet verkocht raakt, komt dat terecht in de lokale waterlopen en vloeit het uiteindelijk naar de zee af. Bij hoogtij komt een deel van die massa kleding opnieuw boven water. Ze zit intussen vol zand en vormt als het ware tentakels op het strand.
© Sarah Vandoorne
Dat tweedehands textiel opruimen is een lastig karwei, merkte ik enkele dagen eerder zelf toen ik op een afgelegen strand in West-Ghana probeerde om een hoop dieptreurig textiel los te rukken. En zelfs al krijgen deze vrouwen, hun harken in de aanslag, het merendeel van de kleding los, dan nog zal er bij een volgende vloed een nieuwe lading op hen liggen te wachten.
Het voelt zowaar ironisch, en tegelijk intriest, dat de vuilnisvrouwen van Ecozoil hun afval niet scheiden in vuilniszakken maar in wasmanden.
De grootste tweedehandsmarkt ter wereld
Ik ga op zoek naar waar al dat textielafval vandaan komt.
In de hoofdstad Accra bevindt zich, volgens schattingen van de ngo The OR Foundation, de ‘grootste tweedehandsmarkt ter wereld’: Kantamanto Market. Maar liefst 30.000 mensen werken er tussen de afdankertjes. Een deel van de markt is open en palmt een hele buurt in, een ander deel is overdekt. Het is vergelijkbaar met een soek in Marrakesh of Istanbul, maar dan met smallere gangen, rommeliger waar en een stuk lagere prijzen.
Stalletjes op Kantamanto Market (foto links) en een warenhuis met kledingbalen (rechts). Kantamanto is een internationale draaischijf van tweedehands textiel in West-Afrika.
© Sarah Vandoorne
Dat betekent dat karren of auto’s er niet zomaar alle de kleding kunnen aanleveren. Verkopers moeten ze zelf dragen. Meestal gaat het om vrouwen, kayayei genaamd, die op hun hoofd een kledingbaal tot 90 kilogram dragen.
Het is gevaarlijk werk, en rampzalig voor de gezondheid van de kayayei. Sommigen onder hen bezweken onder de zware druk op hun gewrichten. Organisaties zoals The OR Foundation werken samen met orthopedisten om de vrouwen te begeleiden en te waarschuwen voor de gevaren van hun baan.
Doorverkopen
Twee keer per week, op maandag en donderdag, blokkeren tientallen vrachtwagens met immense containers de straten rond de wijk. Wie getuige wil zijn van de aankomst van de nieuwe lichting tweedehands koopwaar, moet dan al rond 2 uur ’s nachts present tekenen.
’s Anderendaags in de vroege voormiddag, wanneer de lokale opkopers al hun zaken geregeld hebben, blijven importeurs balen vol kleding uitladen. Op zo’n moment ontmoet ik Massaoud Traorè (foto hieronder), die kleding importeert in Burkina Faso. Hij legt uit dat hij balen uitkiest om verder te vervoeren naar zijn thuisland – dat omgeven is door land en dus geen haven heeft.
Massaoud Traorè is een van de opkopers die het tweedehands textiel uit Ghana verder vervoert, in zijn geval naar Burkina Faso.
© Sarah Vandoorne
Kantamanto Market is een internationale draaischijf van tweedehands textiel in West-Afrika. Elke container die hier aankomt bevat zo’n 200 tot 300 balen kleding, die elk 40 tot 90 kilogram wegen. Een deel van die kledij is bestemd voor buiten de Ghanese landsgrenzen. Een ander deel blijft in Kanta, zoals locals de markt noemen, en komt in handen van retailers, lokale winkeliers.
Franklin Asaa, een van die Ghanese retailers, is niet bepaald gelukkig wanneer ik haar te spreken krijg.
Opnieuw was ik vroeg opgestaan, weliswaar niet in het holst de nacht, om de marktdag op Kantamanto mee te maken. Elke dag is in principe marktdag, maar op woensdag en zaterdag, alweer tweemaal per week, stallen retailers zoals Asaa hun nieuwe koopwaar uit.
‘Er zijn nu zodanig veel kleren, vaak van bedenkelijke fastfashionkwaliteit, dat het niks meer opbrengt.’
Asaa moet zelf nog eerst kijken wat dat nieuwe koopwaar juist inhoudt. Voor 1000 Ghanese cedi, oftewel zo’n 120 euro, kocht zij een kledingbaal van ongeveer 40 kilogram. Ze weet dat hij bestaat uit vrouwenkleren, ‘alles behalve ondergoed’. Maar verder weet ze niks. Of zo’n baal kleding van goede kwaliteit bevat of juist helemaal niet, daar heeft ze het raden naar. Ze krijgt geen garantie op de afwezigheid van vlekken of scheuren.
Activiste Cordie Aziz: ‘Er zijn zoveel kleren, vaak van bedenkelijke kwaliteit, dat de verkoop niks meer opbrengt.’
© Sarah Vandoorne
Als een bezetene sorteert Asaa haar koopwaar. Slechts enkele stuks vouwt ze mooi op. Ze verwijst naar die stapel als ‘first selection’, eerste keus. Het merendeel gooit ze achter haar schouder om, op een hoop. Naarmate ze steeds verder door de baal heen raakt, verliest ze haar geduld en humeur. ‘Ik ga nul winst maken op deze kleren. Meer zelfs, ik ga hier geld aan verliezen.’
‘Ik ben ervan overtuigd dat momenteel haast niemand nog winst boekt op de markt’, zegt Liz Ricketts, een Amerikaanse die naar Ghana verhuisde om er samen met haar partner The OR Foundation op te richten. Onder de noemer ‘Too much clothing. Not enough Justice’ komt die organisatie op voor milieu- en mensenrechten.
De lokale milieuactiviste Cordie Aziz, hoofd van de organisatie Environment360, sluit aan bij de vaststelling van Ricketts. Haar analyse lijkt een weerspiegeling van de slogan van The OR. ‘Vroeger konden retailers nog wat verdienen op de markt. Nu zijn er zodanig veel kleren, vaak van bedenkelijke fastfashionkwaliteit, dat het niks meer opbrengt. Niet voor de marktkramers en al zeker niet voor onze omgeving.’
Te veel kleren, met de wereld als stort
Fast fashion betekent dat kleding in enorme oplages en aan een immense snelheid geproduceerd worden. Het idee achter dat businessmodel is dat kledingketens zo nog meer kunnen inspelen op trends en consumenten aanzetten om snel tot een aankoop over te gaan. Want de prijs is immers geen bezwaar, tijd wél: voor we het weten, ligt er een volgende collectie in de winkel.
Het is een strategie die menig kledingmagnaat geen windeieren gelegd heeft, maar die wel een enorme surplus aan textiel veroorzaakt heeft. Zowel aan de kant van de kledingketens, die niet hun hele stock kwijtraken, als aan de kant van de consument, die een kleerkast vol wegwerpkledij heeft. Spullen die we vooral inslaan omwille van de prijs en die we niet noodzakelijk vaak zullen dragen.
Vaak gooien we een deel van die wegwerpkledij uiteindelijk effectief weg. In “het beste geval” in een kledingcontainer, in de hoop dat de kleding een tweede leven krijgt.
Maar is dat wel “het beste geval”? Veel kledingcontainers, zowel van privé- als liefdadigheidsinstellingen, werken samen met opkopers die het textiel sorteren. De kleding van de beste kwaliteit – vergelijkbaar met de ‘first selection’ van Franklin Assaa – blijft in België.
Minderwaardig textiel wordt verder gesorteerd. Sommige stuks zijn enkel nog goed voor recyclage, andere kunnen misschien elders een tweede leven krijgen en worden verscheept naar plekken in Oost-Europa of Afrika.
Dat bevestigt onder meer Johannes Eneman, diensthoofd textiel bij Oxfam-tweedehands van Oxfam België, wanneer ik het sorteercentrum in Haren bezoek in de aanloop naar mijn reportagereis naar Ghana. De eerste selectie doen arbeiders bij Oxfam zelf, de beste resultaten van die selectie komen terecht in hun solidariteitswinkels in België. Wat minder is van kwaliteit gaat naar opkopers of recycleurs.
‘Hoe westerse instellingen sorteren en wat zij uiteindelijk doorverkopen, heeft een impact aan de andere kant van de wereld’, zegt milieuactiviste Cordie Aziz. Zij klaagt de dubbele standaard aan: kleding van minderwaardige kwaliteit is niet goed genoeg voor België, maar zou dat wel moeten zijn voor Ghana.
In de kledingbaal van de Ghanese verkoopster Franklin Asaa vinden we een etiket van een Britse liefdadigheidsinstelling: ‘ruim je kleerkast op en doneer’. Een deel van die afdankertjes komt uiteindelijk in Ghana terecht.
© Sarah Vandoorne
Het onvermijdelijke resultaat van die selectie is dat veel stuks die niet meer draagbaar zijn, blijven hangen op de markt in Accra. Een deel ervan belandt in de waterlopen en uiteindelijk in de zee, een ander deel komt aan zijn eind op vuilnisbelten of wordt verbrand, met veel CO2-uitstoot tot gevolg. Volgens The OR Foundation is dat het lot van zo’n 40 procent van wat op de markt binnenkomt.
Aziz verwijst naar dezelfde cijfers. ‘Er is geen enkel excuus om de wereld als stort te gebruiken’, vindt zij. Of zoals het Ghanese parlementslid Adomako Kusi, mijn laatste gesprekspartner voor ik mijn terugvlucht neem, het verwoordt: ‘Hoe grof is het eigenlijk dat kledij die niet goed genoeg is voor jullie wél goed genoeg zou zijn voor ons?’
Nieuw leven dankzij upcycling
Ondanks alles is Kantamanto Market een van de meest creatieve plekken die ik ooit bezocht als journalist.
Onder de 30.000 arbeiders op de markt zijn heel wat upcyclers te vinden, creatieve herstellers van de tweedehandskleding. Ze leggen jeansbroeken in, verven ze opnieuw of doen er iets helemaal anders en nieuws mee. Dat laatste is in principe de definitie van upcycling: een geheel nieuw ontwerp maken van een bestaand product.
Onder de 30.000 arbeiders op Kantamanto zijn heel wat upcyclers te vinden, creatieve herstellers van de tweedehandskleding. (links: een man herstelt kleren, rechts: een jeans wordt opnieuw geverfd)
© Sarah Vandoorne
Een van die upcyclers op Kantamanto is Sel Kofiga van The Slum Studio, die ook internationaal furore maakt (zie kader hieronder). Kofiga gaat creatief aan de slag met kledingstukken die hij koopt op de wekelijkse marktdagen in Kantamanto. Hij bedrukt de stukken onder meer en beschildert ze met de hand. Hij herwerkt ze tot uniseks kleding, zoals hemden en broeken.
Textielkunst in Amsterdam en Liverpool
De Ghanese upcycler en multidisciplinaire artiest Sel Kofiga maakt ook internationaal opgang.
In het Stedelijk Museum Amsterdam kan je een ontwerp zien van, als onderdeel van de designexpo IT’S OUR F***ING BACKYARD. Die toont hoe ontwerpers ‘vernieuwende experimenten’ ondernemen of ‘teruggrijpen naar lokale kennis’ in de omgang met de klimaatcrisis. Expo nog te bezoeken tot en met 3 september.
In de Open Eye fotogalerij in Liverpool was Kofiga zelfs een van de drie hoofdtentoonstellers van Follow The River, Follow The Thread. Ook deze tentoonstelling richtte zich op de vraag hoe om te gaan met de klimaatcrisis, en liet Afrikaanse artiesten aan het woord over hoe Afrikaanse gemeenschappen dat doen. De expo is voorbij, maar je kan hem van thuis uit nog een jaar lang op virtuele wijze bezoeken.
In de expo Follow The River, Follow The Thread hangt een handgeschilderd doek van Kofiga dat dient als basis voor geüpcyclede kleding. Zo’n doek bestaat uit afdankertjes uit Kantamanto, die helemaal getransformeerd zijn tot kunst die in een museum thuishoort.
‘Kantamanto is noch goed, noch slecht’, concludeert activiste Liz Ricketts van The OR Foundation, die al samenwerkte met The Slum Studio. Dat de markt ook grondstoffen levert voor creatieve uitlatingen, stemt haar hoopvol. Kantamanto volgens haar inschattingen niet enkel de grootste tweedehandsmarkt ter wereld, het is ook de plek waar het meest aan upcycling gedaan wordt.
Op grote schaal kledingstukken alsnog een tweede leven te gunnen, niet zomaar als donatie maar via upcycling, kan anderen inspireren om meer waarde te hechten aan hun kleerkast.
Kunnen wetten iets veranderen?
Enkele geüpcyclede hemden zijn natuurlijk geen volwaardige remedie voor een modesysteem dat doordraait – waardoor veel andere hemden voor de kust van West-Afrika blijven aanspoelen. Wat kan dan een structurele oplossing zijn? Over het antwoord op die vraag zijn activisten zoals Liz Ricketts en politici zoals Adomako Kusi het eens: wetgeving.
Momenteel is in Europa wetgeving over UPV in de maak. Die afkorting staat voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (ook bekend als EPR of Extended Producer Responsibility). Het wil zeggen dat er regels komen die bedrijven zullen verplichten om in te staan voor de volledige levenscyclus van hun producten, en dus ook om beter om te gaan met hun afval.
Dat geldt zowel voor de onverkochte stock in hun winkels (in vaktermen ‘preconsumer’ genoemd) als voor textielafval (postconsumer). Met andere woorden: het gaat ook kleding die u en ik nu nog in onze kleerkast hebben hangen, maar die we niet meer dragen en die we binnenkort allicht, “in het beste geval” en met de beste bedoelingen in zo’n kledingcontainer droppen.
Textiel terug naar de winkel
Kledingmerken spelen in de praktijk alvast in op de komst van dat soort wetgeving. De laatste maanden zien we in steeds meer kledingwinkels teruggavebakken. Wie zijn kleding niet meer draagt, kan die niet enkel in textielcontainers droppen maar ook teruggeven aan de winkel.
‘Winkels die een kortingbon geven in ruil voor teruggebracht textiel zetten hun klanten aan om meteen opnieuw te consumeren’.
Sommige winkels aanvaarden enkel stuks van het eigen merk, zoals in de testfase van dit systeem bij Filou & Friends. Andere merken, zoals H&M en HEMA, juichen net toe dat klanten eender welk textiel in hun bakken achterlaten. Zij werken nu al samen met een recycleur om dat textielafval op een verantwoorde manier te verwerken.
De terugnameacties geven kledingmerken een groen imago, en bovendien leveren ze hen ook nog iets op. Daarop hamert milieuwetenschapper Andrew Brooks in zijn boek Clothing Poverty. Om klanten aan te sporen hun textiel in te leveren, werken merken met beloningen zoals een spaarkaart of een kortingbon. ‘Op die manier zetten ze hun klanten niet aan om verantwoordelijk te doneren, maar meteen opnieuw te consumeren’, hekelt hij.
Correcte herverdeling
Frankrijk is momenteel het enige land waar textielproducenten nu al een uitgebreide verantwoordelijkheid hebben. En behalve op Europees niveau wordt er ook al in België en Nederland aan wetgeving voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid gewerkt.
In Afrika wordt reikhalzend uitgekeken naar dit soort regelgeving. Al blijven politici en activisten kritisch over de doeltreffendheid ervan.
Een ambtenaar van de milieudienst AMA (Accra Metropolitan Assembly, het bestuursorgaan van de hoofdstad), Solomon Noi, werpt de meest kritische bedenking op die ik gedurende de hele reis zal horen.
‘Wetgeving kan pas echt soelaas brengen als inkomsten terugvloeien naar landen die momenteel als stortplaats gebruikt worden.’
Noi is het hoofd van de afvalverwerking bij AMA. Maar het stadsbestuur beroept zich voor die afvalverwerking voornamelijk op privémaatschappijen zoals Ecozoil en Zoomlion — die van de zingende vuilnisophaalsters op het strand. Noodgedwongen, zo klinkt Noi’s uitleg, omdat de overheid de middelen niet heeft om het afval zelf te ruimen.
Daar wringt voor de ambtenaar ook het schoentje van de UPV-wetgeving die momenteel in de maak is. Wat betekent regelgeving als de afvalverwerkers er geen middelen voor hebben? ‘De opbrengsten van het UPV-model moeten correct herverdeeld worden’, vindt Noi. ‘Dit soort wetgeving kan pas werkelijk soelaas brengen als inkomsten terugvloeien naar landen die momenteel als stortplaats gebruikt worden.’
Ook The OR Foundation is een grote voorstander van zowel uitgebreide producentenverantwoordelijkheid als van correcte herverdeling. Naast de slogan over overconsumptie en rechtvaardigheid draagt de ngo nog drie andere kernwoorden hoog in het vaandel: reckoning, recovery en reparations, oftewel ‘erkenning, herstel en herstelbetalingen’.
De woorden hangen aan de ramen van het atelier waar The OR Foundation kantoor houdt, op een boogscheut van Kantamanto Market. Dat kantoor is overigens een oud gerenoveerd bankkantoor. ‘Dat kan wel tellen als symbool,’ vindt Ricketts, ‘gezien onze antikapitalistische kritiek.’ Ze doopten de plek het No More Fast Fashion Lab.
No More Fast Fashion?
Het is daarom opvallend dat de ngo, zoals recent bekend raakte, een partnerschap aangaat met Shein. Dat is de Chinese online kledinggigant die niet bekendstaat om zijn fast fashion maar om zijn ‘ultra-fast fashion’. Shein opende begin juni nog een tijdelijke showroom op de Antwerpse Meir.
Het zakenmodel van Shein is omstreden. Public Eye, een zusterorganisatie van de Schone Kleren Campagne, deed er eind 2021 nog onderzoek naar. Public Eye nam zowel interviews af op productiesites in het Chinese Guangzhou als in logistieke centra in Luik, en concludeerde dat er ook bij ons ‘Chinese toestanden’ voorkomen. De ultrasnelle modeapp teert op rampzalige arbeidsomstandigheden, erbarmelijke lonen, immense werkdruk en ellenlange werkweken.
Shein gaat de komende vijf jaar een engagement aan voor voor 50 miljoen dollar. Geld dat terechtkomt in een zogenaamd ‘EPR Fund’ van de kledingketen, een fonds dat de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid moet helpen realiseren. The OR Foundation krijgt de komende drie jaar 5 miljoen dollar geld per jaar van het merk. Dat geld zal de ngo gebruiken om haar sociale programma’s verder uit te werken.
De programma’s van The OR Foundation ondersteunen onder meer de upcycling van textiel uit Kantamanto en de kayayei, die textielbalen dragen. De ngo volgt bijvoorbeeld de gewrichtspijn van de vrouwen op en organiseert een stageprogramma in de hoop om vrouwen met ernstige gewrichtsproblemen aan ander werk te helpen.
Een klein warenhuis vol kledingbalen bij Kantamanto. Van hieruit brengen dragers of “kayayei” de kledingbalen naar de winkeliers op de markt, een risicovolle job.
© Sarah Vandoorne
Duurzaam plan of greenwashing?
De reacties op de samenwerking tussen Shein en The OR zijn, op zijn zachtst gezegd, verdeeld. Sommige activisten en ontwerpers reageren opgetogen dat er een substantieel bedrag terugvloeit naar Kantamanto. Dat ligt ook in lijn met de kritiek en wensen van ambtenaren zoals Solomon Noi.
Criticasters benadrukken vooral het opportunisme van Shein, dat zich op deze manier ‘schuldig maakt aan greenwashing’ − met andere woorden, het bedrijf zou zich op deze manier groener willen voordoen dan het is. In 2021 draaide Shein een omzet van 15,7 miljard dollar. Een donatie van 50 miljoen dollar, laat staan van drie keer 5 miljoen dollar, is daarmee vergeleken klein bier, klinkt het scherp.
‘Tweedehands afval aanpakken is een belangrijk onderdeel van het mode-ecosysteem, dat vaak over het hoofd wordt gezien’, lichtte Adam Whinston van Shein toe in een interview. Hij is bij de modegigant het hoofd van ESG (enviromental, social and governance , ofwel milieu-, bestuurs- en sociale criteria). Een ironische uitspraak, vinden criciti, gezien Shein massaal textiel produceert en op die manier mee verantwoordelijk is voor de productie van immens veel afval.
‘Verandert dit iets aan de oorzaak van het probleem? En wordt de kleding hierdoor ecologischer? Het antwoord lijkt mij hier duidelijk: neen.’
Maar, gaat Whinston verder, ‘we hebben de kans om hier verandering in te brengen en we kijken ernaar uit om met The OR Foundation samen te werken onder deze vorm, wat een primeur is’.
‘We roepen merken al langer dan vandaag op om de rekening te betalen van de gemeenschappen die hun afval opruimen’, verklaart Liz Ricketts van The OR Foundation de verrassende samenwerking. ‘Dit is een belangrijke stap in de richting van meer verantwoordelijkheid. Shein erkent nu tenminste dat het goed mogelijk is dat hun kleding hier in Kantamanto terechtkomt. Dat is een uitspraak waar nog geen enkel ander groot modemerk zich aan gewaagd heeft.’
Ik steek mijn licht op bij Sara Ceustermans van de Schone Kleren Campagne, een organisatie die al jaren strijdt tegen uitbuiting van werknemers in de mode-industrie. ‘Op basis van de info in de media durf ik de samenwerking tussen Shein en The OR Foundation greenwashing te noemen’, stelt Ceustermans.
‘Er zijn natuurlijk verschillende definities van greenwashing. Maar er zijn twee vragen die je altijd moet stellen bij dit soort aankondigingen. Eén: “Verandert dit iets aan de oorzaak van het probleem?” En twee: “Heeft dit een impact op het product zelf, betekent dit met andere woorden dat de geproduceerde kleding ecologischer wordt?” En hier lijkt het antwoord mij toch duidelijk neen te zijn.’
Zo’n samenwerking is dus dweilen met de kraan open, vindt Ceustermans. Zolang Shein en andere fastfashionbedrijven massa’s kleren op de markt blijven dumpen, zal de berg textielafval blijven groeien. ‘Als zo’n initiatief gepaard gaat met andere actieplannen, zoals meer gerecycleerde vezels (en niet alleen gerecycleerd polyester) gaan gebruiken, en al van bij het design rekening houden met recyclage, en reparatie aanbieden enzovoort, dan is het wel geloofwaardig.’
Maar net als bij andere fastfashion-giganten is het businessmodel zelf in tegenspraak met duurzaamheid. ‘Het doel is eenvoudigweg om zo groot mogelijke volumes verkopen. Dat móeten ze wel, aangezien hun winstmarges op elk kledingstuk wellicht laag zijn.’ Zolang de productieband even snel blijft lopen, en zolang de honger naar fast fashion even groot blijft, zullen koopjes gedaan worden op Kantamanto en zal textielafval te rapen liggen op de Ghanese stranden.
© Sarah Vandoorne
Dit artikel kwam tot stand met steun van het Fonds Pascal Decroos voor Bijzondere Journalistiek.