Bij de stammen van Jordanië – steunpilaar van de monarchie – groeit een sociaaleconomische protestbeweging. Ook de religieuze jihadideologie verspreidt zich onder de stammen, als een zuur dat de poten van de troon verder erodeert. Stel je voor dat beide protestbewegingen de handen in elkaar slaan. Dan heb je een explosief recept, de grootste bedreiging voor de stabiliteit van het koninkrijk en de hele regio. Montasser AlDe'emeh en Pieter Stockmans konden in Zarqa en Amman de vinger leggen op deze onzichtbare ontwikkeling.
De Jordaanse bevolking bestaat uit de bedoeïenenstammen die bij de oprichting van het koninkrijk in 1946 in het gebied woonden, en Palestijnen die in 1948 en 1967 uit de Westelijke Jordaanoever of de rest van historisch Palestina werden verdreven. Ooit was het leven eenvoudig: de stammen steunen de koning, de Palestijnen willen de monarchie omver werpen. Maar de Arabische lente, en zeker het conflict in Syrië, schudde alles door elkaar. Het stof dat de ontwaakte jihadkaravaan in Syrië deed opwaaien bedekt niet enkel een opstand tegen het Syrische regime, maar ook een opstand van de Jordaanse stammen tegen de Jordaanse monarchie.
Muhammad Mustafa AlDe’emeh, een stamleider
© Xander Stockmans
Muhammad Mustafa komt de woonkamer van zijn huis binnen. Hij draagt een witte keffiyeh, een grijze djellaba, en een zwarte mantel met gouden rand. Als een vorst neemt hij plaats in de zetel onder het portret van de Jordaanse koning Abdullah II. ‘Voor jullie een foto nemen, moet ik de portretten van mijzelf en mijn zonen in legeruniform verwijderen. Foto’s van het leger zijn niet toegelaten’, zegt hij, zichtbaar verveeld door onze interesse in zijn stamleiderschap en banden met het Jordaanse koningshuis.
Mustafa is stamleider van de AlDe’emeh-clan, een Palestijnse stam die tijdens de Nakba van 1948 door zionistische milities uit Haifa werd verdreven. Maar daar wil hij het absoluut niet over hebben. ‘Jullie weten toch wat er toen is gebeurd?’, zegt hij na lang aandringen. ‘Ik kijk vooruit: een deel van onze clan is Jordaniër geworden. Wij nemen onze verantwoordelijkheid op als burgers van dit land.’
In zijn hart kan hij niet laten kijken, de sleutel op zijn ziel heeft hij veilig opgeborgen: elk woord over Palestina wikt en weegt hij zorgvuldig. Als stamleider is hij immers vertegenwoordiger van de clan bij de Jordaanse staat, die vrede sloot met Israël. De meeste van zijn zonen studeerden op kosten van de staat en bekleden hoge functies in het leger. Met dit sociale contract – posities en sociale voordelen voor de stammen in ruil voor trouw aan de monarchie – worden grote families aan het koningshuis gebonden.
De steunpilaar vertoont barsten
De clan heeft zijn naam niet gestolen. ‘Onze familie kreeg de naam AlDe’emeh – de steunpilaar – van de Ottomanen omdat onze voorouders manschappen aan de staat gaven wanneer dat nodig was’, zegt Mustafa. Een steunpilaar wil hij ook vandaag zijn voor de nieuwe heersers: de Jordaanse monarchie. Maar het sociaal contract bereikt zijn houdbaarheidsdatum: in het zuiden van het land vreet het gif van armoede, werkloosheid en corruptie de steunpilaren weg.
‘Ik ontmaskerde een informant van de Saudische geheime dienst die me probeerde te rekruteren voor de jihad in Syrië.’
Sinds de Arabische lente stonden bij belangrijke stammen charismatische activisten op die de monarchie verantwoordelijk houden voor het gebrek aan ontwikkeling van verwaarloosde steden. Majdi Khalel, leider van de protestbeweging in de zuidelijke stad Tafila (de Free Tafila Movement, nvdr), is al jaren een luis in de pels van de Jordaanse staat. We ontmoeten Khalel in de hoofdstad Amman, waar hij ons het Islamitische Dorp toont, een themapark met een nieuwe moskee en grasvelden waar hij regelmatig tot rust komt. ‘Zo’n mooi park zal je in Tafila nooit vinden’, lacht Khalel.
Het regime heeft er veel voor over om hem het zwijgen op te leggen, maar onlangs werden ze wel heel creatief. ‘Ik ontmaskerde een informant van de Saudische geheime dienst die me probeerde te rekruteren voor de jihad in Syrië’, zegt hij met brede grijns. ‘Geloof je me niet? Leden van onze beweging filmden alles. Een jarenlang kat-en-muisspel met de inlichtingendienst leverde ons zoveel ervaring op dat de Free Tafila Movement een eigen inlichtingendienst begon. We bestrijden hen met hun eigen wapens.’
Reconstructie van de poging tot rekrutering
Majdi’s telefoon rinkelt.
- ‘Salam aleikum broeder. Je kent me niet, maar ik zou je graag ontmoeten om over een belangrijke zaak te spreken’, zegt een man die zijn best doet om te spreken zoals salafi-jihadi’s.
Majdi neemt het gesprek op, wat hij sinds een aantal maanden doet als hij verdachte telefoontjes krijgt. Hij gaat in op het aanbod omdat hij nieuwsgierig is en vreest dat het een informant is.
- ‘OK, we zullen afspreken in een bar’, zegt hij.
- ‘Ik kan ervoor zorgen dat je naar Syrië kan gaan’, zegt de man in de bar. Majdi ziet dat de man een Saudisch staatsburger is. Zijn naam is Mohammad Homod al-Shaem en hij was aangekomen in een KIA Optima 2013 met Jordaanse nummerplaat. De man toont papieren met de namen en afbeeldingen van machinegeweren die hij voor Majdi kan regelen. Majdi kan amper geloven wat hem overkomt. Zijn vrienden van de Free Talifa Movement zitten in een hoek van de bar en filmen alles.
- ‘Goed, ik wil naar Syrië’, zegt Majdi. ‘Maar ik sta op de wanted-list van de inlichtingendienst. Hoe zal ik over de grens geraken?’
- ‘Maak je geen zorgen, ik heb contacten binnen de inlichtingendienst. Je kan morgen al naar Syrië’, antwoordt de man.
Na het gesprek achtervolgen Majdi’s vrienden de man en slaan hem in elkaar. Ze doen hem handboeien om.
- ‘Stop, ik ben één van jullie! Ik ben ook van de inlichtingendienst’, roept de man.
Majdi Khalel, leider van de civiele protestbeweging Free Tafila Movement.
© Xander Stockmans
Vuilbak Syrië
Die avond rijden we voorbij het anonieme winkelgebouw in centrum Amman, waar de Saudische inlichtingendienst volgens Majdi kantoor houdt om jihadisten te rekruteren. Majdi komt niet bij van het lachen: ‘Ik belde hen op om te zeggen dat ze professioneler te werk moeten gaan om van mij af te raken. Syrië is geen vuilbak voor ongewilde Jordaanse activisten. Mijn strijd is hier: we pakken de corrupte Jordaanse monarchie aan, en mijn topprioriteit is Palestina.’
Tijdens het avondmaal reist hij in gedachten naar de wereld van zijn grootvader, die “in de ochtend ontbeet in Tafila en ’s avonds dineerde in Hebron”. Die woorden staan sinds Majdi’s kindertijd in zijn geheugen gegrift. ‘Ik zal strijden om die wereld terug te brengen en de belachelijke grenzen in de Arabische wereld uit te wissen. De Jordaanse koning is deel van het systeem dat de verdeeldheid in de Arabische wereld in stand houdt ten voordele van Israël’, zegt hij doodernstig.
Majdi klinkt als de jihadisten. Hij illustreert de dunne lijn tussen seculiere en religieuze verzetsbewegingen. De ideologie die hen scheidt is slechts een vernislaagje over een berg van gedeelde frustraties. Zo worden verschillende bewegingen communicerende vaten en bewegen dezelfde mensen van de één naar de ander. Majdi is hoegenaamd niet bezig met het feit of de islamitische wetgeving de enige bron van wetgeving moet zijn. Hij wil een democratie, een constitutionele monarchie zonder macht voor de koning, en het eind van het vredesakkoord met Israël.
‘Het hele land kapot, zoals Syrië? So be it.’
Majdi ziet met lede ogen aan hoe steeds meer mensen bij de stammen in Ma’an, Tafila, Zarqa en Russeifa onafhankelijkheid en waardigheid denken te bereiken via de jihad voor een islamitische staat. We trekken naar de wijk van Russeifa van waaruit de meeste Jordaanse salafi-jihadi’s naar Syrië trokken. ‘Je vindt hen in de Ja’far moskee’, had een jongen op de bus gezegd.
De Hayy Ja’far moskee is leeg. Vele jongeren vertrokken van hieruit naar Syrië.
© Xander Stockmans
Deze verwaarloosde achterbuurt van Russeifa voelt aan als een enclave waar de jihad-ideologie zich vastbijt in de harten van de mensen. Op een muur staat “martelaar Youssef Arqawi” geschreven. Hij is één van de jongeren uit de wijk die naar Syrië trokken. Er zijn in de moskee, gehuisvest in een onopvallend gebouw, dan ook weinig jongeren te bespeuren. Tot onze verbazing treffen we wel Muhammad Mustafa, de stamleider van de AlDe’emeh-clan die we eerder spraken. Als vertegenwoordiger van de staat lacht hij de jihadisten weg, toch bidt hij in dezelfde moskee.
© Xander Stockmans
Na het gebed haast een jongeman met baard en lange haren zich naar buiten. Hij ziet eruit als een man die weet wat hier gaande is, dus houden we hem tegen. In een mum van tijd staat een groep nieuwsgierige mannen rond ons en het is niet onwaarschijnlijk dat er informanten van de staatsveiligheid bij zijn.
De jongeman neemt ons mee naar een garage van een vriend, waar hij zich veiliger voelt. Hij blijkt lid van de Bani Hassan-stam. ‘Onze stamleider steunt de koning. Ik groet hem niet eens’, zegt Abu ‘Abd ar-Rahman al-Zarqawi misprijzend terwijl we nog op straat lopen.
‘De jihad naar Jordanië halen, zou de opstandige Bani Hassan-jongeren zeker tegenover het stamleiderschap plaatsen.’ Het hele land kapot, een burgeroorlog zoals Syrië? ‘Als het moet, dan is dat maar zo. Die leiders zijn deel van het koloniale systeem en dat is diep verankerd, maar moeten we het daarom aanvaarden?’
Stamleider Muhammad Mustafa was er alleszins gerust in. Toen we hem vroegen of zijn positie in gevaar zou kunnen komen, lachte hij dat weg met dezelfde arrogante zelfzekerheid als die waarmee Abu ‘Abd ar-Rahman nu het tegendeel beweert.
Het Zarqawi-effect
Toch heeft Muhammad Mustafa reden tot bezorgdheid. Want wat als de stammen hun eigen opstandige leden niet meer kunnen pacificeren? Er is immers een leider die postuum voor concurrentie zorgt: Abu Musab al-Zarqawi, lid van de Bani Hassan-stam en de meedogenloze leider van al-Qaeda in Irak, een groep die zich transformeerde tot de Islamitische Staat in Irak en de Levant (ISIS).
Al-Zarqawi spreekt tot de verbeelding van vele jongeren, als de held die het opnam tegen de Amerikanen in Irak.
De meeste internationale jihadisten, waaronder ook vele Jordaniërs en Palestijnen, sluiten zich bij hen aan. Zarqawi’s nalatenschap binnen de hedendaagse salafi-jihadi beweging is daarom niet te onderschatten.
‘Na de aanslag van al-Zarqawi op de drie hotels in Amman in 2005 verdwenen de salafi-jihadi’s even op het achterplan, maar sinds de Amerikanen al-Zarqawi doodden in 2006, zijn we allemaal al-Zarqawi’, zegt Abu ‘Abd ar-Rahman.
In de garage vuren we gehaast en rechtstaand onze vragen op ‘Abd ar-Rahman af. Met de armen over elkaar gekruist lijkt zijn houding te suggereren dat hij bereid is om de jihad-ideologie tot haar uiterste te drijven. ‘Het Westen maakt een martelaar en inspireert duizenden jongeren, zeker binnen onze stam. Ik was één van hen. Zo’n wereldfiguur in je familie hebben, is een grote eer.’
Abu ‘Abd ar-Rahman, bereid om de prijs te betalen van een burgeroorlog in Jordanië.
© Xander Stockmans
Al-Zarqawi spreekt tot de verbeelding van vele jongeren, als de held die het opnam tegen de Amerikanen in Irak. Bijna tien jaar na zijn dood is er weinig veranderd, behalve dat de jihad nu vlakbij zijn geboortestad wordt gevoerd. De voedingsbodem is dezelfde gebleven: de achterstelling van Zarqa en de westerse War on terror creëren nog elke dag nieuwe Zarqawi’s.
Als moedjahedeen in Afghanistan
Net als al-Zarqawi volgde ‘Abd ar-Rahman les bij de grote jihad-geleerde Abu Muhammad al-Maqdisi, ook afkomstig uit deze wijk. Vandaag geeft ‘Abd ar-Rahman zelf lezingen over islam en jihad, bij mensen thuis, in de moskee, op martelaarsfeesten van gesneuvelde strijders.
Hij vertelt ons wat hij tijdens die lezingen zegt: ‘Wij maken af wat al-Zarqawi in Irak is begonnen: een bevrijdingsoorlog voor een sterke islamitische staat met een gerespecteerde leider. Daarna willen we goede banden met Europa, op gelijke voet, niet ondergeschikt. Wij hebben niks tegen westerlingen. We weten dat jullie slachtoffer zijn van onwetendheid, maar jullie regeringen moeten onze landen met rust laten.’
‘Wij hebben niks tegen westerlingen. We weten dat jullie slachtoffer zijn van onwetendheid, maar jullie regeringen moeten onze landen met rust laten.’
Naast de garage zit een oude man met bedoeïensjaal achter een naaimachine. Hij kijkt ons wantrouwig aan als we op zijn versleten stoelen gaan zitten en het woord “jihadisten” uitspreken.
‘Ze lopen hier rond als moedjahedeen in Afghanistan en beschouwen al de anderen ongelovigen. Met de islamitische wetgeving zou Jordanië een beter land zijn, dat zeker. Maar moet je daarom onze jongeren naar Syrië laten verdwijnen? Onze wijk is geamputeerd’, vertelt hij ons.
Samen met Hayy Ja’far is de verwaarloosde wijk Havy Rashid het zwaarst getroffen.
© Xander Stockmans
Bad boys
‘De jihadisten ontwrichten de samenleving’, zegt ook de jeugdvriend van een gesneuvelde jihadstrijder van de beruchte Bani Hassan Khalaylah-familie. Hij gaat akkoord om ons naar de familie van de jongen te brengen. We passeren verschillende huizen waarin zonen, broers en echtgenoten een leegte achterlieten om in Syrië de glorierijke islamitische staat weer op te richten. In de wereld die hen grootbracht, mengt rioolwater zich met de kiezels van onverharde wegen en worden zelfs huizen niet degelijk opgericht.
‘Hier woont de familie van een jongen die stierf in Syrië. Een maand later stierf zijn moeder van verdriet. De hele buurt was in shock’, zucht de jeugdvriend. Ook het verhaal van de Khalaylah-broers leest als een tragedie. ‘Naser, de jongste en de braafste, wilde zich altijd bewijzen tegenover zijn oudere broers. Hij was de eerste die naar Syrië trok, toen de grenzen even open waren. En uitgerekend hij verliest zijn leven.’
De Khalaylah-broers waren vroeger echte bad boys. Een leven van alcohol, drugs, afpersing, diefstal en gevechten. De zeven broers waren één voor één religieus geworden, gelijk met de groeiende invloed van de salafisten in de verwaarloosde wijken van Russeifa.
‘Soms komen kleine kinderen naar me toe om te zeggen dat ik niet mag roken’, zegt de jeugdvriend. ‘Ze klikken bij een sjeik en zeggen dat ze me gaan straffen met zweepslagen. “Rot op, jullie onzin kan me gestolen worden”, roep ik dan. Vele jonge mensen zien geen toekomst hier, geen hoop, geen werk, geen huwelijk, geen geluk. Ik werkte lang in een fabriek aan een hongerloontje, samen met jongens die later naar Syrië trokken en daar hun leven lieten.’
Usama Khalaylah: ‘Onze stamleider probeert onze protesten tegen te houden, maar we bekogelen zijn wagen.’
© Xander Stockmans
Contraterrorisme
Aan het huis van de Khalaylahs worden we hartelijk ontvangen. Eén van de broers biedt ons gratis frisdrank uit zijn kruidenierswinkeltje. Usama komt net thuis van het middaggebed en nodigt ons uit in de grote zitruimte van het huis.
‘Sinds negen jaar staat onze wijk constant onder druk, veel huizen werden bestormd door het Contraterrorisme Bataljon (na de aanslagen op drie hotels in Amman in 2005 startte de Jordaanse overheid een arrestatiecampagne tegen salafisten, nvdr). Het geweld dat ze daarbij gebruiken wekt diepe haat op, en dat maakte van vele jongeren net jihadisten.’
‘Hier durft het Contraterrorisme Bataljon niet meer komen. Wij beschouwen hen als een bezettingsmacht en gooien stenen naar hen, zoals Palestijnen naar de joden, en van op de tweede verdieping gooien we gasflessen op hen. Ze durven ons niet hard aanpakken omdat de Jordaanse stammen de steunpilaar van de monarchie zijn’, zegt hij stoïcijns, maar blinkend van trots.
De staat weet zich geen raad met de opstandige Bani Hassan-stam. Ongeveer honderd van hun jongeren zitten in de gevangenis, velen onder hen opgepakt na de protesten van de salafi-jihadibeweging in Zarqa in 2011 (na het begin van de Arabische lente kwamen ook de jihadisten voor het eerst in hun geschiedenis op straat, nvdr).
‘Gisteren gingen we betogen voor hun vrijlating’, zegt Usama. ‘De politie sloot heel de wijk af. Onze stamleider, Fares Khalaf, probeerde ons tegen te houden, maar we bekogelden zijn wagen. Hij gaat zich waarschijnlijk op zijn knieën excuseren bij de koning.’
Binnen de muren van deze huizen broeit haat tegen de overheid.
Op Usama’s gezicht rust een cynisch lachje, overtuigd van de overwinning en het morele gelijk. Hun koppigheid betalen ze duur, maar dat beschouwen ze als de prijs van vrijheid. ‘Moeder was kapot van Nasers vertrek en het overlijden van vader drie jaar geleden was haar al zwaar gevallen’, zegt Usama als we vragen waarom hij zelf niet naar Syrië gaat. ‘Mijn oudste broer Sami zit ook al negen maanden in de gevangenis omdat hij naar Syrië wilde. Ik denk niet dat moeder het verlies van nog meer zonen zou aankunnen.’
Vuur ontmoet vuur
Sinds 2011 verspreidt de haat voor de Jordaanse monarchie zich als een lopend vuur, in de gedaante van Majdi’s protestbeweging en de salafistische jihadisten. Bij ons vorig bezoek aan Jordanië opereerden deze twee bewegingen nog los van elkaar. Dat leek ook logisch: Abu Sayyaf, de leider van de jihadistische beweging in het zuiden van het land, stelde meermaals dat jihadisten niet geassocieerd kunnen worden met de seculiere hervormingsbeweging van de Arabische lente. ‘Zij ijveren voor democratie en secularisme, dat is ongeloof’, klonk het.
‘Als ik hen zeg “Je zal een mooi huis en een job hebben, ons land zal gerespecteerd worden en niet samenwerken met Israël”, zal je zien dat zelfs jihadisten stoppen met praten over het kalifaat.’
Maar vandaag leren we iets nieuw, iets potentieel explosief. ‘Sinds 2012 heb ik intensieve contacten met Abu Sayyaf’, zegt Majdi langs zijn neus weg. ‘Onderlinge verdeeldheid tussen twee bewegingen die hetzelfde willen – de val van de Jordaanse monarchie – speelt alleen het regime in de kaart. Abu Sayyaf ziet heus wel dat de Arabische lente geleid heeft tot de verzwakking van Arabische regimes. En dat wij vastberaden zijn.’
Net zoals Jabhat al-Nusra in de Syrië met niet-jihadistische milities van het Vrije Syrische Leger samenwerkt, werkt Abu Sayyaf samen met de civiele hervormingsbeweging. Maar net zoals Jabhat al-Nusra vroeg of laat tegenover het Vrije Syrische Leger komt te staan, is het contact tussen Majdi Khalel en Abu Sayyaf een monsterverbond.
Majdi steunt de gewapende jihad in Syrië niet: ‘Onze strijd is hier. Vele onderdrukte mensen geloven dat rechtvaardigheid enkel zal volgen uit de islamitische wetgeving. Maar als ik hen zeg “Je zal een mooi huis en een job hebben, ons land zal gerespecteerd worden en niet samenwerken met Israël”, zal je zien dat zelfs jihadisten stoppen met praten over het kalifaat.’
Kinderen in Hayy Ja’far. ‘Als we voor iedereen waardigheid garanderen, stoppen zelfs jihadisten over het kalifaat.’
© Xander Stockmans
Valkuilen van het verbond
Majdi’s droomwereld lijkt veraf. Van de beloofde hervormingen en ontwikkeling komt weinig in huis, en activisten van de vreedzame hervormingsbeweging verschijnen voor dezelfde “rechtbank voor de veiligheid van de staat” als jihadisten.
‘Zo verliezen mensen hun geloof in vreedzaam verzet en dat is volgens mij de bedoeling van het regime’, zegt Majdi. ‘Onze beweging is een grotere bedreiging voor het regime omdat wij niet passen in het vijandsbeeld. De jihadbeweging is altijd een handige vijand voor een dictatuur. Er moet immers permanent een dreiging uitgaan van de jihadisten, omdat die dreiging één van de belangrijkste bronnen van westerse militaire steun is voor Jordanië.’
Volgens Majdi vielen contraterreurbrigades zijn huis binnen omdat hij één van de meest invloedrijke studentenleiders was in de machtsbasis van de monarchie. ‘Ik begon hen echt te haten en je moet sterk zijn om eraan te weerstaan. Maar mijn levensfilosofie is dat je bloed niet met bloed wegwast. Mijn hart bloedt als ik zie dat sommige jongeren ook effectief naar geweld grijpen.’
‘Vele mensen die zich bij de jihadisten aansluiten, zijn emotioneel en zinnen op wraak. Bijvoorbeeld Abu Musab al-Zarqawi, ik kende hem persoonlijk. Hij had een invloedrijk leider kunnen worden binnen de Bani Hassan-stam, maar werd als jihadist een instrument van de Amerikaanse inlichtingendienst om hun interventie in Irak te verantwoorden. Daarom overtuig ik onze mensen in Tafila om hun verstand te gebruiken.’
De jihadisten gingen het verbond met de Free Tafila Movement aan omdat het hen de kracht van het getal en de mobilisatie van frustratie meegeeft, moest de jihadkaravaan ooit Jordanië aandoen. De Free Tafila Movement, met een voortdurend geloof in vreedzaam protest, lijkt met vuur te spelen.
‘Maar onze contacten met de jihadisten maken de inlichtingendiensten gek’, zegt Majdi. ‘De Free Tafila Movement maakt van Tafila een opstandige stad, de salafi-jihadi’s controleren Ma’an. En zo brokkelt het zuiden, de steunpilaar, steeds verder af.’
Maar wie of wat zal dit land, dat nooit een ander regime heeft gekend, dan stutten? Op die vraag blijft Majdi het antwoord schuldig.
En de jihadisten: ‘Alleen God weet dat.’
Na een heerlijk laatste avondmaal in Majdi’s tweede huis in Amman, met uitzicht op de heuvels rond de hoofdstad, nemen we afscheid. Amper een week na ons bezoek, op 22 april 2014, stuurt Majdi ons dit bericht: ‘Net drie gewonden en doden in Ma’an. Doodgeschoten door de politie. Er ontstonden rellen. Een kolonel van het leger in Ma‘an roept op straat dat alle slachtoffers onschuldig waren.’
Dit soort incidenten kunnen zorgen voor een snelle escalatie. En zo geschiedde: vier dagen later zweert de militante groep “Martelaren van Ma’an” de eed van trouw aan ISIS. Het antwoord van ISIS laat niet lang op zich wachten.
Bekijk de boodschappen in onderstaande video.