Een luchtkasteel onder de grond
Kernafval: het “kleine probleem” voor later dat weigert te verdwijnen
Er bestaat geen snelle, goedkope of eenvoudige oplossing voor kernafval. Dat bewijst Duitsland, waar men al jaren de gevolgen opruimt van wat ooit een snelle, goedkope en eenvoudige oplossing voor kernafval leek. Men dumpte het gewoon in verlaten zoutmijnen. Het is de minder bekende erfenis van Angela Merkel.
Gestapelde vaten radioactief afval in de oude zoutmijn van Asse. Men dacht ze te bergen voor de eeuwigheid, maar ze moeten weer weg voor de veiligheid
De geblokte boortoren in het Duitse dorp Morsleben is een restant uit een verdwenen land. Niet omdat het een monument is van de herinnering aan de grens die hier minder dan een halve eeuw liep, wel omdat de ondergrond van Morsleben de enige plek is waar Oost-Duitsland wettelijk nog bestaat. Wat in deze verlaten zoutmijn ligt, maakt het onmogelijk het bedrijf een vergunning te geven conform de Duitse wetgeving. Het is evenmin mogelijk de mijn te sluiten en te verzegelen. Daarvoor is het goedje dat zich erin bevindt net iets te bijzonder.
En dus blijft de tijd hier achteruitlopen en doet men er verder alles aan om tijd te winnen door de mijnschachten te verstevigen met beton. Maar de tijd tegenhouden, zo leert de geschiedenis van Morsleben, kost handen vol geld. Vijftig miljoen euro per jaar om precies te zijn.
Sommige vaten werden netjes gestapeld, andere simpelweg met de bulldozer in een diepere schacht gekieperd.
Ooit leek Morsleben nochtans de goedkope en makkelijke oplossing voor een probleem dat duur en moeilijk beloofde te zijn. In 1971 werd hier op vierhonderd meter diepte het eerste vat radioactief afval opgeslagen. Tot aan de val van de Muur zou er 14.430 kubieke meter laag- en middelradioactief afval opgeborgen worden. Sommige vaten werden netjes gestapeld, andere simpelweg met de bulldozer in een diepere schacht gekieperd.
De mijn van Morsleben, waar tot begin jaren dertig kalizout voor kunstmest en steenzout als smaakmaker werden ontgonnen, is een gatenkaas diep onder de grond met in totaal 55 kilometer onderaardse gangen die links en rechts van de hoofdgang in het zoutgesteente boren. Er zijn galerijen uitgehouwen met de hoogte en breedte van balzalen. Een kasteel onder de grond waar men over meer dan voldoende plaats leek te beschikken om de volledige nucleaire erfenis van Oost-Duitsland weg te stoppen.
Klein, maar interessant detail: terwijl in Morsleben vrachtwagens met radioactief afval af- en aanreden, daalden in buurdorp Beensdorf dagelijks de vrouwen uit de streek af in de andere en oudste mijnschacht, Schacht Marie, om er kippen te slachten, te pluimen en klaar te maken voor consumptie in de rest van Oost-Duitsland. In 1958 besloot het politbureau van de DDR dat de productie van gevogelte binnen de zeven jaar met zevenhonderd procent moest stijgen. Tienduizenden kippen werden van toen af driehonderd meter diep in veel te kleine hokken vetgemest.
Het gebrek aan daglicht bleek een troef voor de productie. Men kon het kunstmatig zo regelen dat de dagen er altijd langer waren dan de nachten en de kippen sneller rijp waren voor de slacht. In 1984 werd de kippenkweek gesloten. Maar wie nu afdaalt in de mijn, ruikt het nog. De scherpe geur van vochtige en kleffe kippenmest. Morsleben is geen droge mijn. Alleen daarom had hier nooit nucleair afval mogen belanden.
Sprong voorwaarts
Per jaar sijpelt 12.500 liter water binnen in de gaanderijen. Zoals lang geleden al met wetenschappelijke precisie voorspeld was. Twee jaar voor de bevoegde instanties in de DDR besloten Morsleben als eindberging van het minst gevaarlijke nucleaire afval te gebruiken, hadden wetenschappers de kans op slagen van dit project beoordeeld. ‘Het is onzeker of de centrale gang voldoende stabiel blijft. De hydrologische druk is groot.’
Men haalde de schouders op en dacht dat men dit met technische precisie-ingrepen op het juiste moment wel zou kunnen verhinderen of herstellen. Uiteindelijk was dit het tijdperk van de grote technologische sprong voorwaarts en wie kernenergie beheerste, zou ook het resultaat van kernenergie ooit onder controle krijgen. ‘Het afval was een klein detail dat men later wel zou oplossen’, omschrijft Wolfram König het. Sinds 2017 is hij voorzitter van het Bundesamt für kerntechnische Entsorgungssicherheit (BfE), maar als groene staatssecretaris in Saksen in de jaren 1990 was hij de eerste om Morsleben als ondergrondse mislukking een rode kaart te geven.
© Tine Hens
Water is niet eens het grootste probleem. Dat is de stabiliteit. Doordat de mijn in de eerste plaats is uitgegraven om zoveel mogelijk zout van de wanden te schrapen, is nooit nagedacht over de langdurige houdbaarheid van het geheel. In 2001 liet een aantal zoutplaten van de uitgehakte zoldering in de centrale galerijen los. Vijftigduizend kilo zoutsteen donderde naar beneden. Het waren de brokstukken te veel. Tien jaar na de hereniging van Oost- en West-Duitsland werd het laatste vat nucleair afval in Morsleben opgeslagen. Toen pas.
‘De mijn van Morsleben is niet alleen het nucleaire kerkhof van de DDR’, vertelt König, terwijl we van de boortoren naar het infocentrum verderop lopen. ‘Voor de West-Duitse nucleaire industrie viel er een bergingsoplossing uit de lucht. Die heeft men met de hulp van de politiek met beide handen gegrepen.’
Morsleben was misschien niet ideaal, het was wel handig en het bood de nucleaire industrie in Duitsland een goedkope uitweg.
In het infocentrum speelt een filmpje waarin een jeugdige Angela Merkel met een frisse glimlach toekijkt hoe een graafmachine enkele vaten radioactief afval opschept en op een grotere hoop stort. Als minister van Milieu in het tweede kabinet van Helmut Kohl zette Merkel alle lichten op groen om de mijn van Morsleben ook te gebruiken voor het laag- en middelradioactieve afval dat ondertussen uit de tussentijdse opslagplaatsen in West-Duitsland puilde.
Opnieuw wezen wetenschappers erop dat het beter was de mijn te sluiten en te saneren dan ze open te houden. Maar Merkel legde de tegenwerpingen uit haar eigen administratie naast zich neer. Als natuurkundige vond ze de doemkreten over atoomenergie vaak vermoeiend en overdreven. Morsleben was misschien niet ideaal, het was wel handig en het bood de nucleaire industrie in Duitsland een goedkope uitweg.
Vergiftigd geschenk
Na inventaris is gebleken dat zestig procent van het aanwezige afval van West-Duitse makelij is. Morsleben is niet alleen een monument voor de schamele en onverantwoorde milieupolitiek van het communisme, het is een gedenkteken voor een technologie die niet tot het einde is doorgedacht.
‘De industrie heeft er een potje van gemaakt’, zegt König. ‘De voorwaarde voor de bouw van kerncentrales in Duitsland in de jaren zestig was duidelijk: men moest in een oplossing voor het afval voorzien. Het leek een garantie op succes. De industrie zou het afvalprobleem oplossen. Achteraf bleek het het recept van een ondoordachte politiek.’
Met een kernuitstap die sinds de ramp in Fukushima definitief is, heeft de Duitse staat het afval van de productie van kernenergie en van de afbraak van de centrales overgenomen. Een overdracht van eigenaarschap van een vergiftigd geschenk waarvoor de elektriciteitsproducenten 24,5 miljard euro hebben betaald.
Veel geld, maar niemand kan met zekerheid zeggen of het voldoende is. Daarvoor is er te veel onduidelijkheid over wat een definitieve oplossing kan en moet zijn. Voor het laag- en middelradioactief afval heeft een andere mijn, een oude ijzermijn in Salzgitter, een vergunning gekregen. Schacht Konrad zou tegen 2027 klaar moeten zijn. Alleen: de openingsdatum schuift jaar na jaar op en het onbegrip in de directe omgeving van de mijn is nooit helemaal verdwenen.
In de straten van Bleckenstedt, in de buurt van Schacht Konrad, staan gele vaten aan de huizen als protest tegen de goedgekeurde eindberging in de verlaten ijzermjin.
© Tine Hens
Voor het hoogradioactief afval is beslist dat het geologisch geborgen zal worden. Zo ver staat men. Verder is nog niets beslist. Niet welk gesteente men kiest: zout, graniet of klei, en evenmin waar men dat dan wil doen. Alles ligt open.
‘We dragen de gevolgen van een beleid dat te snel heeft willen gaan.’
‘We dragen de gevolgen van een beleid dat te snel heeft willen gaan’, meent König. Nadat hij de politiek vaarwel zei, werd hij voorzitter van het Bundesamt für Stralenschutz en is hij al achttien jaar verantwoordelijk voor het herstel van fouten uit het verleden. ‘Morsleben is nog niet eens het ergste voorbeeld’, zegt hij. ‘Als we erin slagen de insijpeling van het water te beheersen en het geheel voldoende te stabiliseren, dan kunnen we uiteindelijk zeggen dat het radioactief afval hier veilig ligt.’
Hij draait zich om, wijst naar de balkvormige toren en houdt zijn andere hand boven zijn ogen als bescherming tegen de lage najaarszon, maar ook om de boortoren uit zijn gezichtsveld te filteren. ‘Ooit moet dit weer een weide zijn.’
Totaal ongeschikt
Dertig kilometer ten westen van Morsleben ligt een ander en soortgelijk gedenkteken van de nucleaire droom. De Asse-mijn, op een boogscheut van het landelijke dorp Remmingen, is in vele opzichten het spiegelbeeld van Morsleben. Ook hier werd begin twintigste eeuw kalizout gewonnen voor de opkomende kunstmestnijverheid, ook hier viel de sluiting van de mijn in 1964 samen met de behoefte van de nucleaire industrie aan bergruimte voor haar afval, ook hier werd een goedkope en snelle oplossing gekozen, ook hier weet men ondertussen dat dat nooit had mogen gebeuren.
Officieel was Asse bedoeld om onderzoek te doen. In de praktijk werd het een definitieve opslagplaats. Er belandde meer afval dan strikt noodzakelijk voor wetenschappelijke studie naar de wisselwerking tussen zoutsteen en radioactief afval. 125.800 vaten in totaal. In 1977 maakte ingenieur Hans-Helge Jürgens als doctoraalstudent een analyse van Asse. Zijn besluit liet weinig aan de verbeelding over: stabiliteit, waterdruk, de druk van het omliggende gesteente en de eigenschappen van het zout zelf maakten Asse in alle opzichten ongeschikt voor de opslag van nucleair afval. In 1978 werd het laatste vat er afgeleverd. Ondertussen is één ding zeker: geen van die vaten kan daar blijven.
‘De hoeveelheid water die we jaarlijks uit Morsleben pompen, stroomt hier dagelijks naar binnen: 12.500 liter. Ooit verzuipt de mijn helemaal. Er wordt alles aan gedaan om dat te voorkomen, maar het is duidelijk dat het nucleaire afval weg moet’, vertelt König. Waarnaartoe? König staart voor zich uit. ‘In principe naar Schacht Konrad.’
‘Als je meer dan 200.000 bezwaarschriften krijgt tegen een project, dan weet je dat je draagvlak niet zo stevig is.’
Hij zegt het aarzelend. Zijn functie staat hem niet toe openlijk te twijfelen aan het ideale karakter van deze officieel goedgekeurde eindopslagplaats voor laag- en middelradioactief afval. ‘Als je meer dan 200.000 bezwaarschriften krijgt tegen een project, dan weet je dat je draagvlak niet zo stevig is. Vandaag zou niemand nog een eindopslagplaats inrichten in een bestaande mijn. Wat niet betekent dat het onmogelijk is om dat veilig te doen en dat dat in Konrad niet zou kunnen. Maar ook hier heeft men te lang de indruk gewekt dat er geen vuiltje aan de lucht was, dat alles probleemloos verliep. Het is mijn grootste verwijt aan de nucleaire industrie: het gebrek aan eerlijkheid en openheid.’
Transparantie. Zichtbaar maken wat onzichtbaar is. Het zijn de woorden die König steeds weer herhaalt. Het is volgens hem de enige manier om de opslag van kernafval aanvaardbaar te maken voor mensen in de buurt. De infocentra die hij liet oprichten, moeten de oprechtheid van die woorden bewijzen.
Dwarsdoorsnede van een vat met radioactief afval, zoals het veilig geborgen moet worden in Schacht Konrad.
© Tine Hens
Ook in Asse gidsen films, foto’s en tijdsdocumenten de bezoeker door verleden, heden en toekomst van wat in de omgeving het atoomerfgoed is gaan heten. Het is niet bedoeld als compliment. Op een tijdslijn staat 2033 als het jaar van de grote terugkeeroperatie. Er zijn nog veel vragen over hoe en wat, want wat de filmpjes ook laten zien: de vaten zijn aangevreten.
‘Ze zijn beschadigd, misschien zelfs kapot’, zegt König. ‘Dat hele terughalen is een waanzinproject, maar het is dwingend en noodzakelijk. Met onze huidige kennis kunnen we niet uitsluiten dat de mijn ooit als een kaartenhuis in elkaar klapt en er radioactiviteit via het water naar buiten wordt geperst. Het is het enige scenario waarin radioactiviteit kan vrijkomen. Omdat de waterinsijpeling constant is en we de druk op de bergholtes goed in de gaten houden, weten we dat dit worst case scenario zich niet snel zal voltrekken. Maar omdat het niet uit te sluiten is, is het nucleaire afval in deze berg niet te verantwoorden.’
Gedenktekens
Een wandelpad slingert van het infocentrum langs de mijningang naar boven, het bos in, tot boven op de berg. Wie de protestborden aan het begin van de weg en de gele atoomtekens negeert, kan de ogen sluiten en genieten van het gefluit van vogels als enige geluid.
Alleen al in de Europese Unie is tot nu 3.313.000 kubieke meter kernafval geproduceerd.
König had Asse en Morsleben omschreven als gedenktekens. Omdat ze ons in herinnering brengen wat we vooral niet en liefst wel moeten doen met de alleen al in de Europese Unie tot nu 3.313.000 kubieke meter geproduceerd kernafval. Een deel daarvan is geborgen, zo’n dertig procent ligt opgeslagen in afwachting van definitieve berging.
Maar, had hij eraan toegevoegd: het zijn ook waarschuwingstekens voor wat er gebeurt als het economische belang van een technologie of een sector wegvalt. ‘Dan bestaat het gevaar dat de samenleving haar interesse verliest. We kunnen ons dat niet veroorloven. We moeten ervoor zorgen dat toekomstige generaties wel kunnen vergeten. Ons kernafval mag niet hun zorg zijn. Ook het hoogradioactieve niet.’
Hij had naar boven gekeken en gezegd: ‘Ooit moet dit weer een gewone berg zijn.’
*Deze reportage kwam tot stand met financiële steun van het fonds Pascal Decroos voor Bijzondere Journalistiek.
Dit artikel werd geschreven voor het winternummer van MO*magazine. Voor slechts €28 kan u hier een jaarabonnement nemen!